Direct naar artikelinhoud
InterviewVier cultuuriconen

Vier cultuuriconen samen aan tafel: ‘In heel Europa kijkt men met open mond naar wat hier in België allemaal gebeurt’

Guy Cassiers, Leonard Nolens, Johan Leysen en Luc Coorevits.Beeld Johan Jacobs

Johan Leysen, Guy Cassiers, Luc Coorevits en Leonard Nolens hebben een gezamenlijk testament opgemaakt, onder de titel Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen. Ze bedoelen natuurlijk het tegenovergestelde: ‘In de cultuur werken véél minder onverdraaglijke mensen dan in andere sectoren.’ Een viergesprek over prijzen pakken, corona krijgen en TikTok zien.

Johan Leysen (71) is net terug uit Mosul, Irak, Guy Cassiers (61) komt recht uit een repetitie, en Luc Coorevits (63) en Leonard Nolens (75) komen uit de kroeg – De Duifkens aan de Antwerpse Graanmarkt. Nadat we aan een grote tafel in de foyer van de Bourlaschouwburg hebben plaatsgenomen, vraagt Nolens onmiddellijk: “Mag hier gerookt worden?”

“In principe niet,” zegt Guy Cassiers, “maar eentje zal misschien wel kunnen in deze grote ruimte. En dan maar hopen dat het rookalarm niet afgaat.”

“Eentje is geentje”, moppert de dichter.

“De Franse schrijver Michel Houellebecq heeft de sigaret ooit omschreven als de perfecte drug”, zegt Johan Leysen, zelf lurkend aan een elektronische sigaret. “Ze verschaft geen enkel genoegen, enkel de onweerstaanbare drang om een volgende op te steken.”

“Laten we dan maar een fles wijn ontkurken”, grijnst Nolens.

“Zie ons hier zitten”, lacht Cassiers. “Vier oude, grijze mannen...”

Nolens: “Van wie één zo goed als kaal.”

Cassiers: “Jullie beseffen toch dat dit in deze woke tijden eigenlijk not done is?”

De aanleiding voor deze samenscholing van Vlaamse cultuuriconen is de nakende première van Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen, een Toneelhuis-voorstelling naar een idee van Luc Coorevits, rond de poëzie van Leonard Nolens, in een regie van Guy Cassiers en een vertolking van Johan Leysen. Hun individuele curricula recht doen is binnen het bestek van zo’n groepsgebeuren hopeloos. We zitten hier met een Europese topacteur, Leysen, die aan de zijde van George Clooney en Catherine Deneuve heeft geschitterd, een artistiek leider, Cassiers, die een onuitwisbare stempel op het hedendaagse Vlaamse theater heeft gedrukt, een cultuurondernemer, Coorevits, die van literatuur en poëzie een podiumkunst heeft gemaakt, en een dichter, Nolens, die al jarenlang geldt als een ernstige kandidaat-Nobelprijswinnaar.

Gelukkig blijken de oude grijze heren zelf ook veel meer zin te hebben in een rondje ‘sfeervol bullshitten’ (dixit Kamagurka) dan in hoogdravende cultuurkritische beschouwingen. Zelfs de naam van de plaatsvervangende minister van Cultuur (Jan Jambon) valt niet één keer. Dat zou alleen maar pretbederf zijn.

Waar komt het idee voor deze voorstelling vandaan?

Luc Coorevits: “Eigenlijk is het een vervolg op de viering van de 65ste verjaardag van Leon, hier in de Bourla (Coorevits mag Nolens aanspreken met Leon, red.). Leon had toen ook fragmenten uit zijn dagboeken geselecteerd, die werden voorgelezen door onder anderen Dirk Roofthooft, Gilda De Bal, Josse De Pauw en Hilde Van Mieghem. Dat werkte zo goed, dat ik mogelijkheden zag om rond die dagboeken een nieuwe, aparte voorstelling te maken. Ik heb het idee gepitcht bij Guy Cassiers. Hij is beginnen te lezen, maar hij is toch weer bij de poëzie terechtgekomen. Je moet tegen Guy natuurlijk niet zeggen wat hij moet doen.”

Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen: dat klinkt als een testament, een afscheid.

Guy Cassiers: “Dat is het voor sommigen onder ons ook. Ik neem met deze productie afscheid van het Toneelhuis, na vijftien jaar trouwe dienst. Luc heeft vorig jaar al afscheid genomen van Behoud de Begeerte, zijn geesteskind...”

Johan Leysen: “Ik ben nog niet van plan om er de brui aan te geven, hoor! Maar om jullie een beetje te troosten: moeten we ons hele bestaan niet als een soort afscheid beschouwen? Voor de één al wat langgerekter dan voor de ander...”

Coorevits: “Ik beschouw deze productie als mijn laatste wapenfeit. Het is wel een beetje raar dat iemand anders, te weten Guy, de kroon op het werk zet. (lacht) Hoe dan ook zal het iets worden wat ik zelf had willen doen.”

Leonard Nolens: “Ik had als titel voor het stuk Manieren van leven voorgesteld, wat tevens de titel is van mijn verzamelde gedichten.”

Coorevits: “Geef toe, Leon, Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen klinkt een pak catchyer.”

Nolens: “Catchy, ja, dat woord heb ik van jou geleerd.”

Cassiers: “Deze titel is natuurlijk confronterend. Maar in een theatervoorstelling probeer je altijd een verhaal te vertellen. Er zit een duidelijke lijn in de gedichten die ik heb geselecteerd, vind ik. Het begint met de eerste indrukken van een pasgeborene, de eerste sensitieve ervaringen, en wat dan volgt, is een reis door leven en werk van Leonard. Opgeteld is het de balans van een persoonlijk leven, maar ook die van een generatie. En van de cultuur van die generatie.”

Kunt u ermee leven dat Guy Cassiers net deze gedichten uit uw oeuvre heeft geplukt, meneer Nolens?

Nolens: “Dat kan ik nog niet beoordelen, we moeten het nog zien. Alles is een beetje buiten mij om gelopen. Dat was niet erg, dat heeft ook voordelen...”

Als het niet goed is, ligt het in elk geval niet aan u.

Nolens: “Precies. Met al uw klachten: wend u tot Cassiers en Coorevits!”

Johan Leysen.Beeld Johan Jacobs

STUDEREN IN MOSUL

Voelen jullie je generatiegenoten? Zijn jullie die mensen die Leonard Nolens omschrijft als ‘de zwijgers van 1945’, die later ‘de roepers van 1968’ werden?

Leysen: “Ik ben net iets jonger dan Leonard. Hij is van de generatie van mijn oudere broers. Die zaten tot over hun nek in 1968. Ik niet, ik was meer een hippie. Met mij ging het altijd voorspoedig. Ik heb me nooit veel zorgen gemaakt, over wat dan ook. Mijn broers waren thuis de politieke tobbers.

“Nu, de gedichten van Leonard gaan voor mij niet over een generatie, maar over één specifiek iemand uit die generatie: hijzelf. Daarom zijn ze speelbaar. Voor mijn geestesoog zie ik één man. Terwijl zijn generatiegenoten lopen te toeteren dat onder het plaveisel het strand ligt, staat hij daar: bedremmeld, alleen, op de wereld geworpen. Om zijn ontreddering en zijn eenzaamheid te voelen, hoef ik niet in zijn tijd geleefd te hebben.”

Cassiers: “Ik behoor in elk geval niet tot de generatie van 1968. Ik ben geboren in 1960.”

Leysen: “1960? Mijn God, je bent nog een kind!”

Nolens: “Het klopt dat ik me niet echt kon identificeren met mijn generatiegenoten die op straat liepen te schreeuwen. Het lag eenvoudigweg niet in mijn natuur om daarin mee te gaan. Ik was de jongen die zich afzonderde in zijn kamer om gedichten te schrijven. Ik voelde me het burgerzoontje van de beweging. Ter compensatie heb ik uitbundig verbroederd met de stoere jongens in de kroeg.”

Is hier ook enige nostalgie mee gemoeid, naar een tijdperk en een cultuur die op verdwijnen staan? Ik citeer uit het stuk: ‘Wij waren toen met velen zoals ik. Geen vluchtige foto, geen vervliegende menigte, geen terloopse mens. (...) Wij werden weinigen. Wij lazen versleten mensen van gisteren. Wij haatten de gloednieuwe mensen van morgen. Wij zochten tevergeefs de diepgang van dat strand onder de straatplaveien. Wij volgden op reuzenschermen onze verdwijning.’

Leysen: “Als het alleen maar weemoed zou zijn wat ons drijft, dan wordt deze voorstelling hooguit een historisch interessante afscheidsplechtigheid. Naar mijn bescheiden mening is het meer dan dat. Dieperliggend gaat het over de lastige, pijnlijke verhouding tussen wie je zelf bent en wie je omringt. En dat je dat nooit helemaal passend krijgt, hoe hard je ook probeert. Eenzaamheid is geen staat van zijn, alleen in een hoekje zitten, maar een activiteit. Een gevecht, met jezelf en met de anderen. Dat probleem is van alle generaties en alle leeftijden.”

Nolens: “Dat denk ik ook. Indie zin is wat ik schrijf niet gebonden aan een tijdperk. Je moet aanvaarden dat je niet absoluut solidair kunt zijn met je leeftijdgenoten. Je staat altijd met minstens één been buiten je generatie.”

Leysen: “Samenhorigheid heeft zo zijn limieten. Terwijl eenzaamheid geen grenzen kent.”

Coorevits: “Mooie oneliner, Johan.”

Leysen: “Verrek, ik moet dichter worden.”

Cassiers: “Daar wordt aan gewerkt, zoals je weet. (tegen Nolens en Coorevits) Jullie hebben nog niks gezien, maar we gaan ook opgenomen beelden van Leonard in de voorstelling monteren. Het is de bedoeling om zijn aangezicht op een gegeven moment te morfen met dat van Johan. Zo wordt de dichter acteur ende acteur dichter.”

Theater op maat van Instagram en TikTok!

Coorevits: “TikTok ken ik niet.”

Nolens: “Ik ook niet. Is dat erg?”

Cassiers: “Dat is een sociale netwerksite waarop kinderen en jonge mensen korte filmpjes posten. Zang en dans, voornamelijk.”

Nolens: “Ach zo. Ik heb zelfs geen mobieltje. Eén of twee keer per week kijk ik naar mijn e-mails. In mijn schrijfstudio staat geen computer.”

Leysen: “Héérlijk.”

Was Johan Leysen de enig mogelijke acteur voor deze voorstelling? Of heeft hij auditie moeten doen?

Cassiers: “(lacht) Als je al wat ouder bent, heb je doorgaans trajecten afgelegd met mensen. Johan en ik hebben een gedeelde geschiedenis. We hebben Bloed & rozen samen gedaan (in 2011-’12, op tekst van Tom Lanoye, red.), en in dezelfde periode ook de trilogie rond Robert Musils De man zonder eigenschappen. Ja, voor mij was hij de geknipte man. Of in ieder geval de man aan wie ik het het eerst moest vragen.”

Nolens: “Toen je zijn naam liet vallen, Guy, moest ik meteen denken aan zijn indrukwekkende monoloog Wittgenstein Incorporated. Hoelang is dat geleden, Johan?”

Leysen: “Een eeuwigheid! Dertig jaar, denk ik.”

Nolens: “We zitten hier niet om elkaar te vleien, maar dat is één van de mooiste dingen die ik ooit in een theaterzaal heb gezien.”

Zelfbewuste acteurs plegen theaterteksten of filmscenario’s naar hun hand en hun mond te zetten. Met poëzie is dat lastig, neem ik aan?

Leysen: “Geen haar op m’n hoofd dat eraan denkt met de woorden van Leonard te gaan rommelen.”

Nolens: “Heb je de gedichten gememoriseerd, of ga je ze op de één of andere manier voorlezen?”

Leysen: “Ik heb ze vanbuiten geleerd. Daar word ik voor betaald.”

Nolens: “Is er een verschil tussen gedichten memoriseren en een theatertekst instuderen?”

Leysen: “Zeker wel. Een theatertekst memoriseren, dat stelt niks voor. Vanaf het moment dat je weet wat je personage dwarszit, waar hij of zij echt naartoe wil, onthoud je die tekst. De woorden verbloemen de drijfveren, de tekst is het rookgordijn waarachter het personage zich verstopt. Maar bij poëzie is er alleen maar subtekst, alleen maar naakte essentie, zonder al dat gesmoezel eromheen. Daar kun je niet mee rommelen. Ik vind het spannend, hoor. Heel anders dan wat ik gewend ben. Ik heb de gedichten ingestudeerd in Mosul. Ging goed.”

Nolens: “Dat vind ik wel heel bijzonder.”

Leysen: “We waren daar met een aantal mensen van NTGent. Tweeënhalf jaar geleden hebben we in Gent Orestes in Mosul opgevoerd, een stuk over wraak en rechtspraak, in een regie van Milo Rau. In die voorstelling zaten filmbeelden die studenten van de filmopleiding in Mosul voor ons hadden opgenomen. We wilden al lang iets terugdoen, en onlangs hebben we een subsidie van de Unesco gekregen. Met dat geld zijn we ter plekke opleidingen gaan geven – cameratechniek, acteren voor de camera, scenarioschrijven – en hebben we filmmateriaal gekocht dat we daar hebben achtergelaten.

“Wanneer ik een stuk aan het spelen ben, zie ik soms out of the blue de plek voor me waar ik de tekst heb geblokt. Sta ik in opperste concentratie te acteren, dan bevind ik me plots in het Vondelpark, of aan het Meer van Genève. In dit geval zal dat dus Mosul zijn, tussen de oorlogsruïnes.”

Nolens: “Ik heb dat met muziek. Als ik naar muziek luister, moet ik vaak terugdenken aan de plek waar ik dat stuk voor het eerst heb gehoord. Meestal is dat de ouderlijke huiskamer in Bree, waar mijn oudste zus vijf, zes uur per dag piano studeerde voor haar diploma aan het conservatorium. Dat geeft een heel andere dimensie aan een partituur van Schubert of Schumann of wie dan ook. De muziek krijgt bij wijze van spreken een locatie.”

Guy Cassiers.Beeld Johan Jacobs

TROFEEËNKAST

Voor ik het vergeet te vragen, meneer Nolens: er is pas weer een Nobelprijs aan u voorbijgegaan, blijft u wel in de running?

Nolens: “Laten we daar maar wijselijk over zwijgen. Dat is een lachertje.”

Coorevits: “Waarom zou het een lachertje zijn?”

Nolens: “Een Limburgse jongen die de Nobelprijs krijgt, komaan.”

Leysen: “Er zijn ergere dingen, lijkt mij. Maar hoe werkt dat eigenlijk, hoe word je een kanshebber?”

Coorevits: “Onze Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren nomineert jaarlijks een kandidaat. Nederland voegt daar vervolgens een eigen kandidaat aan toe. Die nominaties zijn geheim, maar het is bekend dat Nederland al vele jaren Cees Nooteboom naar voren schuift, en dat Leonard bij ons lange tijd de uitverkorene was. Maar de jongste tijd schijnt ook Stefan Hertmans in de running te zijn. De internationale pers pikt die signalen op, en in de aanloop naar de toekenning – elk jaar op 10 december – gaan al die namen rondzingen. Of de Zweden zich door die nominaties van de nationale academies laten leiden, is een andere vraag. Dat weet niemand. Wat ik wel weet, is dat Leon een buitengewoon geschikte kandidaat zou zijn. Ook al is hij een oude witte man. En kaal bovendien.”

Nolens: “Ik volg het niet, hoor. Ik behoor zelf niet tot de Koninklijke Academie. Dat is een lidmaatschap dat ik altijd heb geweigerd.”

Coorevits: “Maar voor de rest heeft Leon in ons taalgebied alles gewonnen wat er te winnen viel, qua literaire prijzen. Met als ultieme bekroning de Prijs van de Nederlandse letteren in 2012.”

Nolens: “Ach ja, wat doe je ermee?”

Staan de prijzen achter glas te glimmen in de trofeeënkast?

Nolens: “Het zijn allemaal oorkonden. Soms zijn ze ingekaderd.”

Interesseert het u niet meer?

Nolens: “Het klinkt wellicht een beetje narcistisch, maar waar het bij mij fundamenteel over gaat, is: hoe kun je als individu bestaan in de samenleving? Hoe kun je je als dichter handhaven in de maatschappij? Dat is het grote gevecht geweest. Ik ben nu bijna 75, en ik heb dat gevecht...”

...gewonnen, toch?

Nolens: “Nee, dat gevecht kun je niet winnen. Ik heb alles bij elkaar een paar duizend bladzijden geschreven, dagboeken en gedichten. Maar ik heb ook een paar duizend bladzijden vertaald, om den brode. Dan zat ik ’s ochtends te zwoegen op een vertaling, om in de namiddag een beetje tijd voor mezelf over te houden. (denkt na) Maar dat zijn particuliere problemen waar ik jullie niet mee wil vervelen.”

TROFEEËNKAST
Beeld Johan Jacobs

In 2013 viel uw hart stil, met bijna fatale afloop. Er volgde een lange revalidatie. Hebt u sindsdien nog gedichten geschreven?

Nolens: “Dat is een pertinente vraag... (lange stilte) Ik ga er niet op antwoorden. Op dit moment is er alleen wat op tafel ligt, het oeuvre dat gedrukt is. Dat is er tenminste. Of ik de geest nog krijg, dat zullen we wel zien. Wie weet.”

Maar u gaat nog wel elke dag naar de geest op zoek?

Nolens: “Ja, ik onderneem nog elke dag de tocht naar mijn schrijfkamer.”

U staat nog niet op het punt te besluiten: het is goed geweest, ik heb mijn dichterspensioen wel verdiend?

Nolens: “Nee. Ik denk dat elke dichter, elke kunstenaar, hetzelfde antwoord zal geven op die vraag: het werk is nooit af. (kijkt de tafel rond) Wat benijd ik jullie. Jullie hebben tenminste een welomschreven functie. Ik zit elke dag voor de woestijn van een wit blad.”

Leysen: “Lijkt me verschrikkelijk. Als ik niet uit mijn nest kom, dan dupeer ik meteen een hoop mensen, met wie ik word verondersteld samen te werken: de andere acteurs, de regisseur, de technici. Dus ik moet er zijn, ook op dagen dat ik denk: laat mij nu even. Daarom heb ik zoveel bewondering voor kunstenaars, schrijvers, dichters, schilders. Ik denk vaak: hoe doen die gasten dat? Die gaan aan een tafel of een ezel zitten, en dan móéten ze het doen, anders is er niks, anders bestaan ze niet.”

Cassiers: “Daarom ben ik zo blij dat ik uiteindelijk in het theater ben terechtgekomen. Hier heb ik de luxe om te kunnen werken met de talenten van anderen. Ik heb de woorden en de muziek van anderen nodig, want zelf kan ik niet schrijven en geen muziek lezen (lacht). En zonder de druk van een première en de bijbehorende angst om te falen, zou ik waarschijnlijk zelden iets tot een goed einde brengen.

“Maar als je voor theater kiest, kies je per definitie ook voor de vluchtigheid en voor het hier en nu. Met de mogelijkheden en de middelen van het moment moet je je ei leggen. Vóór de première denk je dat je met je nieuwe stuk de wereld zult veranderen, daarna moet je je verwachtingen meestal temperen: ‘Mmm, ’t zal voor de volgende keer zijn.’ (lacht)

Leysen: “Dat vind ik net zo fantastisch aan toneel: dat het geen geheugen heeft. Een voorstelling van drie jaar geleden is oud en vergeten. Ik heb me doodgeërgerd toen iedereen tijdens de lockdown begon te streamen. Wat een onzin, wat een leugen. Romeo Castellucci (Italiaanse avant-garderegisseur en kunstenaar, red.) heeft daar toen een kwade brief over rondgestuurd. ‘Speel je voorstellingen desnoods ergens illegaal,’ zei hij, ‘maar speel ze live, met publiek, en ga ze niet zitten streamen, want dan ondergraaf je het principe van toneel.’ De gedeelde werkelijkheid van spelers en publiek is onvervangbaar en niet-reproduceerbaar.”

Nolens: “Die vergankelijkheid is voor jullie geen probleem? Iemand heeft eens gezegd dat toneel gebeeldhouwde lucht is...”

Cassiers: “Integendeel, er zijn voorstellingen die in mijn geheugen gegrift staan. En door de jaren heen zijn die herinneringen alleen maar sterker geworden. In die mate dat ik me soms afvraag of ze nog wel helemaal kloppen. Was het echt zo goed, of heb ik het in mijn verbeelding nog aangedikt? De spanning en de intensiteit van zo’n magische avond, de energie die dan vrijkomt. En vooral: het publiek dat naar elkaar toe groeit. Dat is de kracht van theater. En dat is het grote verschil met cinema. In een filmzaal blijf je individueel kijken. In een theaterzaal kun je het meemaken dat vijfhonderd mensen samen in- en uitademen. Het gebeurt zelden, maar als het gebeurt is het uniek, memorabel, met niets te vergelijken.”

Leonard Nolens.Beeld Johan Jacobs

DE CONTROLE KWIJT

Is Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen ook een symbolische daad van verzet? Op een moment dat onze bewindvoerders cultuur als een vervelend luxeprobleem lijken te beschouwen, komen jullie met hardcore poëzie.

Nolens: “Ik ervaar dat he-le-maal niet zo.”

Leysen: “Ik ook niet. Sterker nog: de huidige crisis heeft voor mij ook een goeie kant. Kijk, wij zijn allemaal opgegroeid in een opgaande beweging. We wisten ergens wel dat het een luchtbel was, maar toch zijn we de afgelopen decennia alleen maar rijker geworden. Het leven werd makkelijker, de auto’s werden beter, de treinen sneller, de feestjes langer. Op bijna angstaanjagende wijze kregen we het steeds beter. We schaatsten omhoog alsof het niks was. En nu ineens niet meer. De machine stokt, het raderwerk staat stil. Ik ga het eerlijk zeggen: voor mij, op mijn gezegende leeftijd, is dat een fantastische nieuwe ervaring. Ik kom net uit Mosul. In die contreien zijn ze het ondertussen gewend om met mislukkingen en grootschalige rampen te leven. Wij hebben dat nooit gekend. Wij zijn zo slim geweest om onze conflicten te delokaliseren. Voor het eerst hebben we nu het gevoel dat we de controle kwijt zijn. Dat is pijnlijk, ik wil het niet bagatelliseren, maar het heeft ook iets positiefs.”

Waarin zit het positieve?

Leysen: “Eindelijk zien we in dat het geen wetmatigheid is dat het voor ons, verwende westerlingen, alleen maar beter wordt.”

Coorevits: “En zelfs nu het wat minder gaat, hebben wij een fantastisch vangnet: werkloosheidsuitkeringen, ziekteverzekering, sociale zekerheid in het algemeen. Als de horeca tijdelijk moet sluiten, krijgen cafés en restaurants een compensatie. Als de cultuursector op slot moet: idem. Dat lost niet alles op, maar in grote delen van de wereld is het wel anders, hè. Je kunt nergens beter corona krijgen dan hier.”

Leysen: “Dat is waar, we blijven luxekonijnen.”

Jullie zijn duidelijk geen cultuurpessimisten.

Coorevits: “Wat versta je onder cultuurpessimisme?”

Gewoon: dat je de toekomst van de cultuur somber inziet.

Coorevits: “In Afghanistan vrees ik er wel een beetje voor.”

Cassiers: “Het is nog altijd zo dat men in heel Europa met open mond zit te kijken naar wat hier – in België, in Vlaanderen – allemaal ontstaat en gebeurt. Wij verstaan de kunst om alle mogelijke invloeden van buitenaf te absorberen, en daar vervolgens iets totaal nieuws mee te doen. Cultureel gezien zijn en blijven wij een buitengewoon rijk landje, onze kunstenaars zijn onze belangrijkste ambassadeurs. En als ik de jonge generaties bezig zie, hoe die op hun beurt dingen heruitvinden, dan kan ik niet anders dan optimistisch zijn over de toekomst.”

Wat gaan jullie hierna doen?

Cassiers: “Ik heb in Vlaanderen alle stappen gezet die ik kon zetten, van vrijwilligerswerk in de marge tot het directeurschap van een groot huis. Dat is een afgerond verhaal. Nu is het aan de jongere generaties.”

U wordt met andere woorden een reizende regisseur, die voornamelijk in het buitenland actief zal zijn?

Cassiers: “Dat is het meest logische.”

Leysen: “Ik ga, als actieve gepensioneerde, dit voorjaar nog twee keer Samuel Beckett opvoeren: eerst in Parijs, daarna in het NTGent, met Kris Verdonck. Prachtig, uitzichtloos geneuzel. (lacht) Zolang ik kan, blijf ik bezig. Theater vraagt veel zorg, tijd, aandacht en concentratie. Maar als je het kunt doen met mensen om je heen die deugen, dan is het met voorsprong het mooiste beroep dat er is. En in de cultuur is het aantal onverdraaglijke mensen met wie je moet werken volgens mij véél beperkter dan in andere sectoren. Op mijn pad ben ik vrijwel uitsluitend gepassioneerde, toegewijde, hardwerkende mensen tegengekomen.

L’acteur est un poète qui écrit dans le sable. Wij zijn geen kunstenaars, wij zijn ambachtslui. Wij schrijven in het zand. Zo gauw er wat water overheen spoelt, zijn onze sporen uitgewist. Maar evengoed blijven we schrijven, tegen beter weten in.”

Coorevits: “Ik heb het altijd als een eer beschouwd om in de sector te mogen werken, omringd door mensen die meer talent hadden dan ik.”

Leysen en Nolens: “Die andere talenten hadden, Luc!”

Coorevits: “Er komt een tijd, Leonard, dat wij allemaal dood zijn. Maar jij zult blijven leven.”

Nolens: “Daar ben ik nog niet zo zeker van. Vergeten schrijvers zijn er in overvloed. Als je, zoals ik, al jaren niets meer hebt gepubliceerd, ben je eigenlijk al dood.”

Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen, nu op tournee. Info en tickets: toneelhuis.be.

© Humo