Direct naar artikelinhoud
InterviewAlice Reijs

Actrice Alice Reijs: ‘Het is soms gewoon fijn om andermans fantasieën uit te voeren’

Alice Reijs: ‘Ook al is een voorstelling niet geslaagd, als ik fijn met mensen heb kunnen samenwerken, is het voor mij goed.’Beeld Joris Casaer

‘Vaak denk ik: hoe stom is het wat ik hier sta te doen?’ Als Alice Reijs (51) straks op het podium staat met Onderland, is dat ­omdat ze nog maar eens de gedachte overwon dat ze niet goed genoeg is. ‘Ik ben weer gaan studeren. Ooit zie ik me werken in de jeugdzorg.’

Met een blik vol voorpret zit Alice Reijs me op te wachten in een brasserie in Berchem. Aan de telefoon had ze ook al zo goedgemutst gereageerd. Ik ben in de war: heb ik iets gemist? “Weet je dat dan niet meer?”, lacht ze. “Lang geleden hebben wij eens aan dezelfde tafel gezeten waar jij het verhaal hebt verteld van Bettina. Die avond vergeet ik nooit meer! Tijdens het luisteren besefte ik: maar dat is verdomme mijn vroedvrouw die ik eruit heb gegooid omdat ze niet meer spoorde!”

BIO * geboren in 1970 in Haps (NL) * verhuisde in 2000, na een succesvolle film- en theatercarrière in Nederland, naar België * bekend van o.a. Het eiland, Koppels en Van vlees en bloed * is getrouwd met Tom Van Dyck, met wie ze de serie Den elfde van den elfde bedacht en regisseerde * hebben samen twee dochters

Shit, helemaal vergeten. Bettina? “Ja, dat verhaal van die sekte uit Bekkevoort.” Inderdaad. In 2008 versloeg ik voor de krant de zogenoemde standbeeldmoord. In de tuin van een villa in Vlaams-Brabant was het lichaam teruggevonden van een jonge vrouw uit Eindhoven die als vermist was opgegeven. Ze bleek overleden na een uit de hand gelopen healingsessie van een sekte. De hoofdverdachte, ene Drazen, kwam onder meer aan de kost als levend standbeeld op de Groenplaats.

“Bettina was ook lid van die sekte”, zegt Reijs. “Ik leerde haar in 2000 kennen als mijn vroedvrouw, toen ik zwanger was van mijn oudste dochter. Een dag voor mijn uitgerekende datum kwam ze thuis langs. Ze vertelde dat ze haar man had verlaten voor een muzikant, filosoof, straattheatermaker en wat-weet-ik-allemaal. Ze klonk als een verliefde puber. Met Drazen, die nieuwe vriend dus, wilde ze een boek schrijven. Ze vroeg of hij bij mijn bevalling aanwezig mocht zijn. Bevallingen waren volgens haar het ultieme orgasme.

“We hebben Bettina toen vriendelijk verzocht niet meer terug te komen. Nooit meer iets van gehoord. En dan kom jij jaren later met dat verhaal! Toen ben ik er alles over gaan lezen. De sekte had kwade geesten uit het lichaam van het slachtoffer willen bevrijden, maar dat is helemaal uit de hand gelopen. Bettina is mee veroordeeld voor de dood van het meisje, Drazen heeft zich opgehangen in zijn cel. Man, wat een verhaal! Heb ik heel vaak verteld. Ik ben jouw naam dus nooit vergeten.”

Tot uw dienst. Maar we zouden het hebben over uw nieuwe voorstelling, ­Onderland.

“Het is een stuk van Dimitri Leue, die er ook een boek over heeft geschreven. Het gaat over een stadje waar ze in de ondergrond goud gevonden hebben. Wanneer een nieuwe goudader wordt gegraven en er besloten wordt die te ontginnen, stort de mijn in.

“Het stuk vertelt het verhaal na de instorting, wanneer iedereen zich vragen begint te stellen over het mijnbedrijf. Is de CEO verantwoordelijk? Hoe reageren de slachtoffers? Wat gebeurt er wanneer de werknemers niet gehoord worden?”

Klopt het dat u altijd een drempel over moet bij een nieuwe voorstelling?

“Helemaal. Ik denk vaak: hoe stom is het wat ik hier sta te doen? Ik ben bang dat ik beoordeeld word en dat ze me geen goede speelster vinden. De werkzekerheid in dit vak is niet groot. Je moet altijd presteren, je wilt het zo goed mogelijk doen zodat de kans groter is dat je daarna weer wordt gevraagd.”

Is dat ook de reden dat u liever op de input van een regisseur vertrouwt in plaats van uw eigen koers te varen?

“O nee, ik vind het soms ook gewoon fijn om andermans fantasieën uit te voeren. Als je altijd uit jezelf put, blijf je in een veilige omgeving. Ik ben nieuwsgierig naar de blik van anderen, daar leer je van. Je wilt als mens toch altijd vooruit?

“Ik vind het niet erg dat iemand zegt: probeer dat eens, want ik zie bij jou altijd hetzelfde. Ik word niet onzeker van kritiek – daar kan ik goed tegen – maar van mijn eigen gedachte dat ik niet goed genoeg ben. Alsof ik elke keer opnieuw auditie moet doen.”

Kun je Onderland als een vertelling over ­vandaag zien? In het stuk stort een mijnstadje in, anno 2022 lijken alle structuren het te ­begeven: het onderwijs ligt op zijn gat, ­ziekenhuizen kreunen onder de coronalast, bedrijven zijn verplicht overgeschakeld, de horeca zit op zwart zaad...

“Dat is zeker zo. In Onderland nemen de werknemers van het mijnbedrijf het heft in eigen handen. Dat zie je ook op de coronabetogingen in Brussel: als mensen het gevoel hebben dat ze niet worden gehoord, komen ze in opstand.

‘Ik ben nooit moe na een voorstelling. Ik geef me minder, denk ik. Ik krijg ook nooit een kick bij het applaus.’Beeld Joris Casaer

“Over die betogingen komt telkens een schaduw omdat extremisten en hooligans zich het protest toe-eigenen, waardoor mensen die wel iets te vertellen hebben of in discussie willen gaan over de coronamaatregelen, niet aan bod komen.”

U zit in de hoek waar de grootste klappen ­vallen: de cultuur is lang op slot geweest en gaat slechts stelselmatig weer open. Een ­coronabarometer gaat zelfs bepalen hoeveel publiek er aanwezig mag zijn bij een voorstelling.

“Er zit geen logica in het beleid. Er is meerdere malen aangetoond dat we in de cultuur voorzichtig te werk gaan: in de zalen wordt afstand gehouden, er is veel verluchting – soms is het zelfs ronduit koud. En toch wordt er niet geluisterd. Van de minister van Cultuur moet je dan toch het gevoel hebben dat hij jouw belangen behartigt? Maar nee, je krijgt meer het idee dat cultuur voor Jan Jambon een soort bijbaantje is.

“Het is goed dat de cultuurbetogingen zijn gebeurd, die hebben de lont uit het kruitvat gehaald. Maar het is killing voor de sector. Toen de coro­nacrisis uitbrak, zou ik onder meer samen met Tom (Van Dyck, Reijs’ man, red.) Ex gaan spelen.

“Gelukkig hebben we dat kunnen verplaatsen en zijn er weinig voorstellingen verloren gegaan. Maar dat kon alleen omdat er bekende namen in het stuk staan. Intussen zijn er tijdens de crisis veel nieuwe voorstellingen gemaakt, wat maakt dat er ineens een overaanbod is. Gevolg: makers krijgen niet meer genoeg voorstellingen verkocht, waardoor het niet meer betaalbaar is – zeker als je niet gesubsidieerd bent.

“In de wandelgangen hoor ik dat dat nog een paar jaar kan duren. Overal liggen er stukken op de plank, maar de plekken zijn beperkt. Bovendien durven de toeschouwers soms niet meer te komen. Die hele perceptie had toch beter verdedigd kunnen worden?”

Was de lockdown voor u een periode van ­creatie of frustratie?

“In maart 2020 zat ik midden in een educatief theaterproject op een concentratieschool. Plots viel dat weg. Ik had het geluk dat ik nog een aantal kleine opdrachten had: ik kon meespelen in een tv-serie en gaf scriptfeedback. Eigenlijk vond ik die zomer nog iets knus hebben: even niets. Maar toen kwam de tweede lockdown en vielen er opnieuw voorstellingen weg. Toen dacht ik: wat nu? Ik heb altijd iets dubbels gehad met dit vak. Ik wil wel eens iets anders in mijn leven.

“Dat najaar heb ik me ingeschreven voor een professionele bachelor orthopedagogie aan de HoGent. Ik speelde al langer met het idee om weer te gaan studeren.

“En jongen, ik heb gestudeerd alsof mijn leven ervan afhing. Via het internet kreeg ik tips van studenten, die me zeiden waar ik samenvattingen kon kopen. Want ik wist bij god niet hoe je moest studeren. Ik heb toneelschool gedaan, dat is gewoon tekst in je kop rammen. Geen idee hoe ik hoofd- van bijzaak moest onderscheiden.”

Waarom orthopedagogie?

“Ik wilde eigenlijk al langer psychologie gaan doen, maar orthopedagogie kon met afstandsonderwijs. Sowieso fascineert dat hele opvoedkundige mij mateloos. Het is interessante materie en er komt veel psychologie bij kijken.

“Ik ben in januari zelfs examens gaan afleggen in Flanders Expo. Daar zat ik dan als vijftigjarige tussen allemaal eerstejaarsstudenten. Iedereen dacht dat ik een docent was.”

Ik voel een ‘maar’ komen.

“Het was niet vol te houden. Het is een zware studie die je er niet even kunt bijnemen. Ik wilde vooral weten of ik in het beroepsveld paste. Toen ik hoorde van de graduaatopleiding orthopedagogie in Antwerpen, waar je stage kunt lopen, dacht ik: aha, daar moet ik zijn!

“Ik ben overgeschakeld van Gent naar Antwerpen om te gaan werken bij Elegast, een instelling voor jeugdzorg. Daar kwam ik in een totaal andere wereld terecht. Heel fijn, maar de examens in juni heb ik niet meer meegedaan. Ik kon weer gaan spelen, er stonden producties gepland.”

U bent dus weer voltijds acteur?

“Ja, maar ooit zie ik me wel werken in de jeugdzorg. Ach, ik heb al zo vaak een loopbaanonderzoek gedaan. Ik wil acteren, maar de eeuwige afhankelijkheid is best een last.

“Ik vind het leuk om zelf dingen te maken, en dat zal ik blijven doen, maar het kost veel energie. Soms is het gewoon makkelijk om je kar aan iemand anders vast te haken in plaats van veel verantwoordelijkheid op je bord te krijgen.”

Tom heeft ooit over u gezegd dat hij ­jaloers is op het gemak waarmee u dingen laat gebeuren. Wat bedoelde hij daar ­volgens u mee?

“Tom is georganiseerd, hij vindt het prettig als de dingen vooraf duidelijk zijn. Ik denk vaker: we zien wel. Je kent dat wel, dat je met het ouder worden vaststelt dat je steeds meer wordt zoals je ouders. Wij komen uit tegengestelde gezinnen: mijn ouders reizen veel en zijn makkelijke mensen die zich niet snel druk maken. Tom komt uit een gestructureerder gezin dat van een bepaalde veiligheid houdt.”

Hoe reageerden uw ouders toen u zei dat u naar de toneelschool wilde?

“Die waren verbaasd, ik had nog nooit gespeeld. Ik was 17 jaar en wist totaal niet welke richting ik uit moest. Balletschool en conservatorium leken me wel wat, maar dan had je een vooropleiding nodig.”

Maar u dacht wel in de richting van de kunst. Hoe wist u dat het iets voor u zou zijn?

“Het leek me wel leuk. Gek, eigenlijk: in het middelbaar had ik meegedaan aan een schoolmusical. Koorzang en dansen vond ik geweldig, dat ging me ook goed af. Maar voor toneelspelen was ik veel te nerveus, ik durfde niet te spreken. Tijdens de auditie deed ik dan maar een hond na die onder de tafel aan het blaffen was. Toen ik onder die tafel zat, dacht ik: o god, dit is zo gênant! (lacht)

Met man Tom en kinderen Abel en Lola.Beeld Joris Casaer

“Ik had een erg naïef idee van de toneelschool. Ik dacht dat het was zoals in Fame (muziekfilm uit 1980, red.), met allemaal dansende mensen op de tafels in de kantine. Op de opleidingen in Amsterdam en Arnhem was al geen plaats meer, maar in Maastricht mocht ik nog auditie  doen. Ik moest een gedicht en een monoloog voorbereiden. Probleem: ik kende niets van poëzie. Een lerares Nederlands heeft toen teksten voor me uitgezocht en ingesproken op een cassettebandje. Daar heb ik op mijn kamer ontelbare keren naar geluisterd. Ze hardop uitspreken durfde ik niet, ik schaamde me kapot voor mijn ouders.

“De auditie in Maastricht duurde een week. Die week gebruikte ik om met mijn ogen te stelen. Achteraf hoorde ik dat de docenten me niet verstonden, maar wel van alles zagen gebeuren en dat het best grappig was. Dat wordt niks, dacht ik, maar plots kreeg ik thuis een brief dat ik was aangenomen. Al heb ik een vermoeden dat ik een subsidieleerling was: de school had vijftig studenten nodig om haar subsidies te behouden. Na het eerste jaar zouden er veertig afvallen. Dat is mijn redding geweest: omdat ik niets kon, maakte ik in dat jaar veel progressie. Er ging een wereld voor me open.

“Ik moest hard werken, want mijn uitspraak bleef slecht. Ik weigerde ook met een harde g te spreken. Die taal, dat was ik niet.”

“Ik vond het bijna een soort zelfverloochening: in mijn hoofd was ik nog altijd dat meisje uit Noord-Brabant. Thuis spreken we geen Nederlands, daar is de voertaal gewoon Brabants. Intussen heb ik mij dat typische Nederlands eigen gemaakt, maar als mijn ouders bijvoorbeeld naar een voorstelling komen kijken en ik sta achteraf bij mensen die me alleen kennen met een Nederlands accent, dan spreek ik een afgezwakte ­versie. Met een zachte g, een beetje zoals thuis.”

In een interview vorig jaar in deze krant ­pleitte Tom voor een radicale herverdeling van de middelen in de theaterwereld. Hij vindt dat er meer geld naar de basis moet gaan en dat ­acteurs weer centraal moeten staan. De nadruk ligt te veel op makers, vindt hij.

“Dat vind ik ook, want als we allemaal maker worden, maken we het moeilijk voor onszelf. Kijk maar naar de coronaperiode: ineens ging iedereen scenario’s schrijven en eigen stukken maken, waardoor het overaanbod aan voorstellingen nog groter werd. Op den duur wordt iedereen elkaars concurrent. Het zou beter zijn als een groot aantal huizen ervoor zou kiezen om acteurs de mogelijkheid te geven iets op te bouwen.”

Hoe hebt u uw carrière kunnen opbouwen?

“Na mijn opleiding in Maastricht ben ik een jaar naar een toneelschool in New York geweest, maar dat stelde niet veel voor. Voor ik vertrok, had ik auditie gedaan bij Het Nationale Toneel in Den Haag. Ik kon meespelen in Kleine zielen, naar een roman van Louis Couperus. Ik had een dubbelrol waarvoor ik genomineerd werd. Zo liep ik in de kijker en kreeg ik de ­kans om meer producties te spelen bij Het Nationale Toneel. Dat bestaat niet meer. Acteurs die nu afstuderen, moeten hun eigen voorstellingen maken omdat ze geen huis vinden waarin ze zich kunnen ontwikkelen.

“In België had ik het geluk dat ik bij het Het Toneelhuis kon beginnen, dus mijn start hier was verzekerd. Maar ik blijf een Nederlander: zelfs na 21 jaar in Vlaanderen word ik vooral gevraagd voor Nederlandse rollen. Al heb ik niet te klagen: tegenwoordig zijn het de witte, oudere mannen die in het verdomhoekje zitten. Het toneel is erg bezig met quota’s. In elk stuk moet iemand met een kleur of een handicap zitten – mag je dat nog zeggen, handicap?”

Ik denk dat de juiste naamgeving vandaag ‘beperking’ is.

(lacht) “Juist! Enfin, allemaal ingrepen waardoor je je scenario moet aanpassen. Ook als je iets voor tv maakt, staan omroepen vooraf met hun lijstje klaar. Het toneel is lang beheerst door witte mensen en het is goed dat het allemaal breder getrokken wordt, maar er zijn niet zo heel veel inclusieve acteurs, dus je ziet altijd dezelfde terugkomen, waardoor de maatregel zijn doel voorbijschiet. Dat je denkt: heb je hem weer!

‘Het toneel is erg bezig met ­quota. In elk stuk moet iemand met een kleur zitten of – mag je dat nog zeggen? — een handicap.’Beeld Joris Casaer

“Het gaat allemaal te ver. Waarom beginnen we er niet eerder mee? Op de toneelschool zaten vroeger alleen witte mensen. Sorry, maar je kunt niet aan het einde beslissen dat de uitstroom anders moet. Je moet beginnen met cultuureducatie bij kinderen, zodat ze weten dat er mogelijkheden zijn om die richting uit te gaan.”

U zei dat u vaak als Nederlandse wordt gecast. Hoe is dat met ­ouder worden? Welke rol speelt uw leeftijd in het aantal of soort rollen dat u als vijftiger aangeboden krijgt?

“De grootste verandering heb ik ervaren toen ik moeder werd. Ik woonde al in België, maar speelde nog veel in Nederland, waar ik alleen maar voor moederrollen werd gevraagd. Dat vond ik confronterend: alsof je geen andere rollen kunt spelen omdat je een kind hebt gekregen. Nu zijn de rollen anders. Ze vragen je uiteraard niet meer voor de leuke, frisse verschijning. Dat kan een verrijking zijn, want in ‘oudere’ rollen heb je soms meer diepgang.”

Vindt u dat u genoeg naam voor uzelf hebt gemaakt? Of kleeft de naam Tom Van Dyck nog te veel aan u?

“Ik heb daar lang last van gehad. Nog steeds, eigenlijk: onlangs heb ik tegen iemand gezegd dat ik niet het wormvormig aanhangsel van Tom ben. Soms doe ik liever dingen alleen. Als ik ergens naartoe ga, ligt de focus vaak op hem en daar heb ik niet altijd zin in. Toen ik hier kwam wonen, stapten mensen gewoon tussen ons in om met Tom te praten. Nu ben ik dat gewoon, maar dat neemt niet weg dat ik soms denk: er mag ook wel interesse naar mij komen.

“Het ergste was het bij Den elfde van den elfde. Elke dag moest ik auditie doen en bewijzen dat ik ook iets in mijn mars had. Mensen twijfelden voortdurend: heeft zij hieraan meegeschreven? Kan die wel regisseren? Wat weet ze van productie? En van geluidsafwerking? Ik kreeg te weinig vertrouwen en dat gaf stress. Dat wil ik mezelf niet meer aandoen.”

In 2019 ging het licht uit bij Tom tijdens een try-out van zijn solovoorstelling Het beest in u, die hij zelf schreef en regisseerde. U hebt hem in de periode vooraf gewaarschuwd: zoek hulp, je kunt dit niet alleen. Zag u zijn crash aankomen?

“Misschien moeten we het daar niet meer over hebben, Tom heeft niet graag dat ik er nog op terugkom. Maar wat ik zag gebeuren, is dat hij geen afstand meer kon nemen van zijn werk. Ik heb mijn hulp aangeboden, maar dat wilde hij niet. Ook mijn advies om het uit handen te geven, legde hij naast zich neer. Ik kon hem niet meer bereiken. Ik voelde me machteloos en dat maakte me kwaad. Maar ik was niet verbaasd: het was de uiterste consequentie van zijn aanpak.

“Ik hoop dat hij er zich nu bewuster van is wanneer het misgaat. Tom is een workaholic, dat krijg je er niet uit. Hij kan zich echt verliezen in zijn werk. Soms kan ik me daaraan storen. Maar ik kan me ook voorstellen dat als je zo succesvol bent als hij, je daar anders over denkt. Als je mooie rollen krijgt aangeboden, is het genot van het vak groter. Voor mij is spelen niet zo essentieel als voor hem. Dat leidt thuis soms tot discussies. Ik heb het spelen niet zozeer nodig, wel het samen creëren. Ook al is de voorstelling niet geslaagd, als ik fijn met mensen heb kunnen samenwerken, is het voor mij goed.”

Stoort het u als hij gevraagd wordt voor een productie en u niet?

“Nee, van jaloezie tussen ons is geen sprake. Tom is een man, hè: hij wordt voor andere rollen gevraagd. Maar ik heb het wel eens ervaren met een vriendin, die ook actrice is. We werden allebei gevraagd voor een auditie. Zij mocht door naar de tweede ronde, ik niet. Ik had het gevoel alsof ik een stomp in mijn maag kreeg. Dat had veel te maken met de omstandigheden: ik zat niet lekker in mijn vel en dan komt dat harder binnen.

“Natuurlijk wil je de mooiste en interessantste rollen spelen, maar dat is niet voor iedereen weggelegd. Ik ben blij dat onze dochters niet in het vak gaan. Lola, de oudste, is na haar middelbaar aan de filmschool begonnen, maar het was haar ding niet. Ze studeert nu sociaal werk. Abel heeft een tijdje op de kunsthumaniora gezeten, maar ze is teruggegaan naar de reguliere humaniora. Onze dochters zijn wel creatief, maar ze willen er niet noodzakelijk hun beroep van maken.”

Voor veel tv-kijkers zult u altijd ‘de boshoer’ blijven uit Van vlees en bloed. Is er een rol die u nauwer aan het hart ligt dan alle ­andere die u hebt gespeeld?

“Nolleke uit Het eiland vond ik erg leuk: lekker Nederlands doen en daar helemaal loos in gaan. (lacht) Maar het meest gehecht ben ik aan Ans en Wilma, de gelijknamige voorstelling die ik heb gemaakt met Ariane van Vliet. Onze levensloop is vergelijkbaar: zij is net als ik een Nederlandse, ze is ook een vrouw van een bekende Vlaamse acteur (Koen De Graeve, red.) en twee van haar drie dochters zijn even oud als de mijne. Ariane en ik zijn al lang bevriend. Wij voelen elkaar zo goed aan op het podium dat we behalve onze rol ook nog een spel in het spel kunnen spelen, zeker als de ander iets onverwachts doet. Tijdens een voorstelling maken we elkaar graag aan het lachen.”

U hebt dyslexie en schreef een grappig ­kinderboek, Meneertje Prot. Is dat om te ­tonen: ik kan het toch?

“Nou, Meneertje Prot is eigenlijk meer een gedicht dan een boek. Ik had nooit de drang om te schrijven, omdat ik het niet foutloos kan. Ik lees veel, dus het is wel verbeterd, maar het zal nooit goed zijn. Het stoort me vooral tijdens lezingen, wanneer we met een groep acteurs de tekst doorlopen. Ik lees veel fouten en daar word ik zenuwachtig van, waardoor ik nog meer fouten ga maken. Ik heb eens een lezing zo verknald dat de regisseur zei: ik voel niet waar dit stuk naartoe gaat. Ik schaamde me kapot.”

Hebt u dan ook moeite met teksten ­vanbuiten leren?

“Dat is anders. Ik heb een fotografisch geheugen en onthoud bladspiegels: ik memoriseer de lengte van een zin, waar die staat. Ik wil altijd zo snel mogelijk mijn tekst kennen om vrij te komen van het papier. Veel acteurs repeteren à vue, met hun tekst in de hand, maar dat kan ik niet. Ik word alleen maar zenuwachtiger en het besef dat mensen tijd aan het verschijten zijn door mijn onkunde, maakt het er niet beter op. Op den duur weet ik zelfs niet meer wat ik lees; de betekenis van hele zinnen ontgaat me dan.”

Hoe beleeft u het einde van een productie, als u een reeks voorstellingen hebt ­gespeeld? Volgt dan de decompressie of vliegt u meteen in een nieuw project?

“Ik vind het wel lekker om even niets te doen te hebben, maar dat moet niet lang duren. Ik ben onrustig en altijd op zoek naar dingen waarin ik me kan smijten. Thuis lachen ze me daarmee uit. Dan vind ik opeens dat ik moet gaan boetseren. Nou, dan koop ik een hoop klei en verlies ik me daar een week in. En na die week denk ik: zo, dat heb ik ook weer gehad, op naar het volgende. (lacht)

‘Er zit geen logica in het beleid. Je krijgt meer het idee dat cultuur voor Jan Jambon een soort bijbaantje is.’Beeld Joris Casaer

“Ik kan niet stilzitten, bij mij moet het vooruitgaan. Anders word ik chagrijnig en vind ik het leven saai. Ik heb geen passie, wat ik soms als een gemis ervaar. Ik vind veel dingen leuk, maar passie?”

En acteren? Het gevoel van een goede voorstelling te hebben gespeeld waarin alles lukt: de tekst die vloeit, het samenspel dat klikt? Krijgt u daar geen kick van?

(denkt na) “Geen kick, maar ik kan wel blij zijn na een goeie voorstelling, de opluchting dat het is gelukt. Maar euforie, nee, dat heb ik nooit gehad.”

Vindt u dat erg?

“Ik heb er geen last van. Tom heeft dat wel, hij kan ook echt moe zijn na een werkdag. Ik niet, ik ben nooit moe na een voorstelling. Dat komt omdat ik er anders in sta: ik geef me minder, denk ik. Ik krijg ook nooit een kick bij het applaus. Ik zou het erg vinden als het er niet was, maar ik ben gewoon blij wanneer het publiek heeft genoten.”

Staat u uzelf wel toe om van het applaus te genieten?

“Daar zeg je zoiets… Ik kan ook moeilijk complimenten aanvaarden. Ik heb dat nooit geleerd. Waar ligt dat aan? (twijfelt) Misschien knok ik er niet hard genoeg voor? De laatste keer dat ik euforisch was, was toen ik klaar was met de middelbare school en binnenraakte op de toneelschool.”

U woont nu 21 jaar in België. Hoe Nederlands bent u nog?

“Mijn Nederlandse vrienden zullen zeggen dat ik vervlaamst ben: ik ben niet meer zo luidruchtig als vroeger. In Amsterdam hebben mensen snel een mening klaar. Iedereen wil op de voorgrond treden en heeft een grote mond. Dat heb ik hier grotendeels afgeleerd. Maar ik merkte dat ik daardoor mijn spontaniteit kwijtraakte.

“Ik hou van het geouwehoer en de extraversie van de Nederlanders. Ze kunnen over eender wat lullen, zelfs over het weer. Als je maar lekker praat. Gezellig, toch? Daarin ben ik nog een echte Nederlander. Ik zou nooit een Belg willen worden omdat ik me niet zo voel. Telkens als ik in Amsterdam ben, denk ik: o leuk, misschien moet ik hier terug komen wonen. Maar het is er te druk. Geef mij dan maar Antwerpen. Neuh, jullie zijn nog lang niet van me af!”

Onderland, première op 11 februari in Schouwburg Corso, Berchem. Info: leue.be