Direct naar artikelinhoud
NieuwsNederland

Rapport: De Nederlandsche Bank was indirect betrokken bij slavernij

DNB-president Klaas Knot sluit niet uit namens de centrale bank excuses te maken voor het slavernijverleden, maar zegt eerst met maatschappelijke organisaties in gesprek te willen gaan.Beeld ANP

Oprichters en bestuurders van De Nederlandsche Bank waren jarenlang intensief betrokken bij slavernij. De bank zelf had indirect een rol als financier bij de Nederlandse koloniale slavernij en bij slavernij in niet-Nederlandse delen van de wereld.

Dat staat in het onderzoek dat De Nederlandsche Bank (DNB) heeft laten uitvoeren naar het slavernijverleden van de centrale bank. Woensdag werd het resultaat, de studie ‘Dienstbaar aan de keten?’, gepresenteerd. Het rapport is ‘stevig binnengekomen’, zei DNB-president Klaas Knot bij de presentatie. “Dit is een tot nu toe onbesproken geschiedenis. Net als de hele directie betreur ik de betrokkenheid van DNB bij de slavernij zeer.”

In 2020 gaf DNB zelf opdracht voor het onderzoek na een aantal publicaties dat jaar over het slavernijverleden van de Nederlandse bankensector. Daaruit bleek dat verschillende oude banken die nog altijd bestaan – zoals InsingerGilissen en banken die zijn opgegaan in ABN Amro – als financiers direct betrokken waren bij de slavernij. Zij bezaten tot slaaf gemaakte mensen of accepteerden die als onderpand. Veel van die bankiersfamilies waren ook betrokken bij de oprichting en het bestuur van DNB. De centrale bank volgde met het onderzoek het voorbeeld van de Britse centrale bank, die eerder al de archieven liet doorlichten om de slavernijgeschiedenis helder te krijgen.

Het nieuwe koninkrijk

DNB werd in 1814 opgericht door koning Willem I. In datzelfde jaar verbood de koning de trans-Atlantische slavenhandel. Maar de slavernij zelf werd pas in 1863 afgeschaft, al moesten de vrijgemaakte slaven daarna nog tien jaar gedwongen als ‘contractarbeider’ werken. Het onderzoek spitst zich toe op die eerste zes decennia van DNB en is uitgevoerd door de Leidse historicus Karwan Fatah-Black, samen met zijn collega’s Lauren Lauret van de Leiden Universiteit en Joris van den Tol die verbonden is aan Cambridge University.

De onderzoekers beschrijven hoe DNB op initiatief van koning Willem I, samen met vermogende particuliere investeerders werd opgericht. De bank was onderdeel van het plan om van het nieuwe koninkrijk weer een koloniale welvarende wereldmacht te maken. Doel van de bank was met name de binnenlandse economie te stimuleren door kredieten te verstrekken, en ook door zelf geld uit te geven.

De schatrijke Johanna Borski was grootaandeelhouder van De Nederlandsche Bank.

Een belangrijk deel van de studie richt zich op de mensen die in die jaren als aandeelhouder of bestuurder bij DNB betrokken waren. Dat zijn hoofdzakelijk leden uit vermogende Amsterdamse bankiers- en handelsfamilies. Tekenend is dat elf van de zestien geldschieters die betrokken waren bij de oprichting van de bank ‘directe intensieve betrokkenheid’ hadden bij de slavernij, twee van hen waren zelfs geboren op Surinaamse plantages. Iets later stapte ook de schatrijke weduwe Johanna Borski in, zij nam een aandeel van 40 procent in DNB. Haar kapitaal was mede tot stand gekomen dankzij de opbrengst van enkele Surinaamse plantages waar ‘circa 565 slaafgemaakten’ tewerk werden gesteld.

Ook onder de bestuurders van de bank waren in die eerste decennia relatief veel mensen die belangen hadden in de slavernij. Er was in die jaren naar aanloop van de afschaffing een felle lobby gaande van slaafhoudende ondernemingen voor een zo gunstig mogelijke compensatieregeling. Daarbij waren ook bedrijven betrokken waarin DNB-bestuurders aandelen hadden. Toen in 1863 de slavernij officieel werd afgeschaft, profiteerden drie van de zes DNB-bestuurders van die compensatieregeling.

Geen directe betrokkenheid

Maar het voert te ver om stellen dat er binnen DNB unaniem pro-slavernij sentiment heerste. Zo was de latere Rotterdamse DNB-bestuurder Willem Cornelis Mees juist actief betrokken bij de antislavernijbeweging.

Het onderzoek concludeert verder dat er voor directe betrokkenheid van DNB als financier van slavernij geen bewijs is gevonden. De onderzoekers hebben geen voorbeelden kunnen vinden van leningen waarbij plantages als onderpand golden. Vooral omdat de bank zich wilde richten op de financiering van projecten en handel binnen Nederland. Verzoeken van de koning om toch meer koloniale financieringen te doen, werden door het bestuur afgewezen.

Slavernijgoederen al onderpand

Maar indirect was de dagelijkse bedrijfsvoering van DNB volledig verweven met de koloniale economie, en daarmee ook met slavernij. Zo blijkt uit dat bijna dertig procent van de producten die in die tijd bij DNB werden aangeboden als onderpand voor leningen, bestond uit ‘slavernijgoederen’. Vooral koffie, tabak en suiker werden, mede vanwege hun lange houdbaarheid, vaak beleend.

De grote vraag is nu wat DNB met deze bevindingen gaat doen. De Britse centrale bank besloot na de publicatie van het onderzoek naar hun verleden om in elk geval om excuses te maken voor de slavernij-betrokkenheid van bestuurders van de bank. Ook beloofde de bank portretten en beelden van deze governors uit het bankgebouw te verwijderen.

De onderzoekers schrijven hierover dat zij hopen dat “nu dit onderzoek heeft aangetoond op welke manieren DNB betrokken was bij slavernij” het “op een vanzelfsprekende en duurzame manier zal worden opgenomen in het geschiedverhaal van DNB en haar illustere oprichters en bestuurders”.

Knot sluit excuses zeker niet uit, maar zei nu eerst met maatschappelijke organisaties in gesprek te willen gaan onder leiding van Freek Ossel, voorzitter van de regiegroep Trans-Atlantisch Slavernijverleden en oud-wethouder in Amsterdam. “Wij willen daarna een gebaar maken dat blijvende waarde heeft”, zei Knot.

De portretten van de bekritiseerde bankbestuurders liggen door de verbouwing van DNB in een opslag. Maar ze zullen volgens Knot zeker niet zomaar teruggehangen worden. “Er zijn verschillende opties. Je kunt ze niet meer ophangen. Maar we krijgen in ons nieuwe gebouw ook een educatief centrum. Je kunt je voorstellen dat ze daar, inclusief deze context, terechtkomen.”