Direct naar artikelinhoud
InterviewBart Peeters

Bart Peeters: ‘Ik dacht dat cocaïne erbij hoorde, tot mijn vrouw me naar de andere kant van de kamer brulde: ‘Onnozelaar!’’

Bart Peeters.Beeld Johan Jacobs

Roy Orbison zei ooit: ‘Ik mag dan een levende legende zijn, maar dat helpt niet echt als je een band moet vervangen.’ Wat kun je wél met beroemdheid? Wat koop je ervoor, behalve bergen goud, talloze minnaars en minnaressen en een sponsordeal met Hello Fresh? Het leven zoals het is: bekend zijn. 

Het huisdier waarvan sprake op zijn laatste (en volgens sommigen beste) plaat De kat zat op de krant heb ik ten huize Bart Peeters (62) niet gespot, hond Pebble was daarentegen kwijlend en wel van de partij, alsook het podiumbeest zelve.

Herinner jij je de allereerste keer dat je merkte dat je bekend was?

Bart Peeters: “De urban myth wil dat mijn bekendheid op vierjarige leeftijd begon op de schoot van Tante Terry. Voor de jonge lezers: zij was in haar eentje de K3 van de jaren 60. Ik zat daar samen met Kraakje, een sprekende eekhoorn en zo’n beetje de toenmalige Samson. Er moest iets creatiefs gebeuren met vingerverf. Vanop haar schoot heb ik dan maar wat bloemetjes op haar jurk bijgeschilderd, zoals kleuters weleens plegen te doen. Maar dat telt eigenlijk niet, de ellende is pas later echt begonnen.

“Toen ik elf was, had je van die jeugduitzendingen op woensdagnamiddag. Eerst kwam Nonkel Bob en daarna volgde een feuilleton zoals Kapitein Zeppos, of in dit geval Bart Bannings, waarin ik een helderziend jongetje speelde. Correctie: mijn rechterkant speelde die rol. Ik had namelijk de avond vóór de opnames een gigantisch blauw oog opgelopen, met als gevolg dat je in heel die serie alleen mijn ongehavende kant ziet. (lacht) Een Martin Scorsese-werkstuk was Bart Bannings niet, maar in die tijd had iederéén dat gezien.

“Rond diezelfde tijd ging ik voor het eerst naar de middelbare school in Antwerpen. Dat werd, dankzij ene Hugo Matthysen, die ik toen nog niet kende, een traumatische ervaring. Hugo zat in de hogere cyclus, bij de grote jongens, naar wie wij opkeken. Bovendien had hij een gitaar. Toen hij mij in den ineet (de refter, red.) zag binnenkomen, speelde hij voor de volledige refter de tune van Nonkel Bob. ‘Staat het beeld soms op zijn kop, draai dan heel vlug aan de knop’, je kent het wel. Hugo zegt dat hij dat toen speelde omdat hij het stiekem een goed nummer vond en verder niks, maar ik dacht: hij wil die kleine helderziende van Bart Bannings eens goed in zijn blootje zetten. Dat heeft mij toen doen schrikken: dat dat, via een soort satellietwerking, was binnengekomen bij een mens die ik niet kende, maar die wel heel goed gitaar kon spelen, en dat daar enige lacherigheid over ontstond. Daar kwam bij dat mensen vroeger televisie nog gewoon gelóófden, waardoor klasgenoten weleens tegen mij kwamen zeuren: ‘Jij bent toch helderziende, waarom voorspel je de examenvragen dan niet?’ Ik weet dat ik dacht: dit nooit meer.”

Hoe ben je dan toch Bart Peeters, de televisievedette geworden?

“Dat is pure John Lennon: ‘Life is what happens to you while you’re busy making other plans.’ Ik wilde wel muziek maken en toneelstukken schrijven, alleen had ik het wat moeilijk met het gegeven bekendheid. Dus ik dacht: ik word de ideale achter-de-schermenmens. Ik maakte onder andere sets voor de toneelstukken van Hugo Claus, altijd veilig op de achtergrond. Maar toen stond er op een dag een man van de toenmalige BRT bij ons aan de deur. Hij wilde mij spreken over een nieuw programma: Pop-Elektron. Ik weet nog dat ik, Bart Bannings indachtig, aan mijn moeder vroeg of ze hem wilde afpoeieren, maar hij bleef aandringen. Ik heb dan maar auditie gedaan en… Lap, ik mocht het doen.”

De televisiebal is toen aan het rollen gegaan: al snel presenteerde je in Nederland programma’s voor zo’n zes miljoen mensen. Je hebt weleens gezegd dat dat een riskante periode was.

“Wees maar zeker.”

Waarom?

“Je wordt opeens publiek bezit. En ik begreep nog niets van de media. Het zou nog zo’n duizend jaar duren eer Facebook werd uitgevonden, maar ik had het gevoel dat het voor mij al wél bestond: ik kon in Nederland niet links of rechts bewegen of er werden foto’s van me genomen. Mijn kennismaking met de Nederlandse tabloids was ook heel ontnuchterend. Ik moest op één dag alle roddelbladen te woord staan, en je weet op voorhand wat ze gaan vragen: ‘Heb je al een vriendin? Hoe heb je haar leren kennen?’ Ik had toen een geweldige ingeving, dácht ik, en begon tegen de eerste een verhaal uit mijn duim te zuigen: ‘Ik heb mijn lief op een militair bal leren kennen, waar ik haar van een luitenant heb afgepakt.’ (lacht) Ik kan heel goed liegen, wij hebben niet voor niets Het leugenpaleis gemaakt. Vervolgens kwam er een tweede journalist, tegen wie ik dan zei: ‘Ik heb mijn lief in een safaripark leren kennen, er kwam een kudde olifanten op haar afgestormd en ik heb haar nog net kunnen redden.’ De volgende week kwamen er op dezelfde dag zeven verschillende verhalen uit en stonden de tabloids ongelooflijk voor aap, waarna ik dacht: ‘Heeft gewonnen: Bart Peeters uit Boechout!’ (lacht)

“Niet lang daarna loop ik door Amsterdam en zie ik in een krantenkiosk een heel bedenkelijke foto van mezelf met in grote letters ernaast: ‘Bart Peeters schoot buurmeisje neer.’ Ik dacht: heb ik iets gemist? Ik sla dat boekje open: bleek dat ze een artikel hadden overgekocht van de Vlaamse Joepie waarin ik had verteld dat ik als kind graag cowboy en indiaan speelde, tot ik eens een buurmeisje met een rubberen pijl had geraakt. Dat hadden ze overgekocht en voorzien van een clickbaittitel. Niet veel later volgde nog zo’n artikel. In mijn toenmalige tv-show vertolkte Dora van der Groen mijn moeder. Ik had mijn eigen moeder wel kunnen vragen, maar zij was geen actrice en Dora van der Groen wél. Op een keer hadden de blaadjes mijn echte moeder gezien, een licht Rubensiaanse vrouw, en prompt verscheen de kop: ‘Bart Peeters schaamt zich voor dikke moeder’. Toen begon mij te dagen: zoals ik het heb aangepakt, is niet de manier om met de tabloids om te gaan. (lacht) Ik heb dan snel geleerd hoe je wél met ze kunt praten, hoe je ze kunt geven wat ze zoeken zonder jezelf geweld aan te doen. Van dan af verschenen er artikels waarin alles een verkeerde naam kreeg en hopeloos overdreven was, maar die wél positief van toon waren. Zo simpel was het eigenlijk. Maar dat heeft toch wat tijd gekost.”

Je werd in die tijd de nieuwe Willem Ruis genoemd. Zijn dochter Eva heeft je toen gewaarschuwd: ‘Papa zat stevig aan de cocaïne, dus als jij de nieuwe Willem Ruis bent, gaan ze dat ook verwachten.’

“Ja. Er is zo’n seks-drugs-en-rock-’n-rollmoment geweest, in een discussie met mijn vrouw Anneke. Het grote voordeel aan mijn vrouw is: wij hebben elkaar leren kennen in onverdachte tijden. Ik liep toen nog rond in boerenkleren en mijn handen waren altijd vuil. Als je toen aan Anneke had gevraagd: ‘Hoe groot is de kans dat je man later in een blinkend pak met te veel mascara op programma’s gaat presenteren op de Nederlandse televisie?’ had zij gezegd: nooit. Maar goed, op een gegeven moment kwam cocaïne dus ter sprake. Ik reageerde daar heel onschuldig op: ‘Nu krijgen we dat weer.’ Alsof het iets was in het rijtje: je moet als presentator je haar goed leggen, je moet een kostuum aantrekken, en nu moeten we ook nog eens een lijntje snuiven. Anneke heeft mij toen naar de andere kant van de kamer gebruld: ‘Onnozelaar!’ Waarop ik dacht: ‘Nee? Oké, dan niet.’”

Jij zou het geprobeerd hebben?

“Ja. Er is in mijn leven veel gebeurd, en altijd vanuit het gezonde principe: als je je bij alles afvraagt wat de gevolgen gaan zijn, doe je niks meer. Ik dacht dat cocaïne ook in die categorie thuishoorde, maar dat bleek niet zo te zijn.”

Is er ooit gevaar geweest dat je bekendheid met je aan de haal zou gaan? Dat je zou bezwijken voor de verlokkingen?

“Nee. Mijn ambitie was in de eerste plaats om fucking goed te zijn in wat ik deed. Bekend zijn was een spijtig nevenverschijnsel, nooit het doel. Wat ook hielp: ik sliep in Nederland weleens in hotels, maar niet te vaak. Ik kwam zo vaak mogelijk terug naar huis, naar het zalige dorpje Boechout. Op een bepaald moment nodigde zo’n grote producent Anneke mee uit naar Nederland. In een patserige auto reed hij ons dan rond door de chique buurten van Hilversum, het soort wijken waarvan je zegt: maar híér wonen mensen die het goed voor elkaar hebben. Dan zei hij: ‘Kijk, daar woont Ron Brandsteder, daar heb je Mies Bouwman en dat is allemaal van Linda de Mol. We hebben hier ook een eigen tennisclub, dan kun je tennissen met gelijkgestemde zielen.’ Anneke en ik keken naar elkaar en dachten: dit is de showreel van de hel. Als we daar waren gaan wonen, hadden we dat nooit overleefd.”

The Radios.Beeld VRT

Auto leeggestolen

Eén van de gevolgen van bekend zijn is dat je herkend en nagestaard wordt. Presentator Bill O’Reilly zei daarover: ‘Niemand zou een goudvis moeten zijn.’

“Wat dat betreft, moeten we de hemel dankbaar zijn dat we in ons land wonen. Bekend zijn en door Amsterdam lopen is nog een ander kruis dan bekend zijn en door Brugge wandelen. Vlamingen zijn ongelooflijk lieve mensen die in alle omstandigheden gewoon doen. Koen Wauters heeft mij eens gevraagd: ‘Bart, als jij naar de bakker gaat, wat gebeurt er dan?’ Ik zeg: ‘Koen, helemaal niks.’ ‘En als jij in Hasselt naar de bakker gaat, wat gebeurt er dán?’ ‘Nog niks.’ Waarop Koen zegt: ‘Ik begon mij al zorgen te maken, want bij mij is dat ook zo.’ In België is het makkelijker om je bekendheid te relativeren. In de tijd vóór de gps moest ik eens de weg vragen. Ik draai mijn autoraampje open en zo’n oud ventje zegt: (met zijn Jos Bosmans-stem) ‘Ah daar zie, den Bart Kaëll!’ (lacht) Als het dat maar is, bekend zijn.”

Worden mensen nooit opdringerig?

“Ik ervaar aangesproken worden vaker als een voorrecht. Mij overkomt het dat mensen in een gesprek van twee minuten werkelijk het diepste van hun ziel blootleggen. Dat is fantastisch. Alleen bij het joggen wordt het lastig voor de al wat oudere atleet die ik ben, als ze zeggen: ‘Ah, den Bart, mag ik eens meelopen?’”

Dat gebeurt echt?

“Ja. In het beste geval volgt er dan een interessant gesprek, maar vaak denken die mannen: ‘Het is Bart Peeters en ik heb die al eens een podium zien afbreken, dus we zullen maar wat rapper lopen.’ Dan trap ik al eens op mijn adem. Maar dat is snel opgelost. Ik zeg dan gewoon: ‘Ik moet nu die kant op.’”

Marcel Vanthilt vertelde dat hij zelfs tijdens zijn sterilisatie tekst en uitleg bij zijn programma’s moest geven. Er zijn toch vast momenten dat je niet Bart Peeters wilt zijn?

“Ik ben daar heel filosofisch in geworden. Jij bent nog jong, jij kent het fenomeen coloscopie wellicht nog niet, maar het komt erop neer: ze steken een camera in je kont en gaan daarmee in je darmen op zoek naar poliepen en ander fraais. Er is weleens een kankertje in mijn familie geweest, dus moet ik dat om de zoveel jaar herhalen. Dan denk ik: so what? Ik ben even schoon vanbinnen als vanbuiten.”

En wat met de keer dat je getuige was van een verkeersongeval en de hulpverleners vooral met je op de foto wilden?

“Dat lijkt choquerender dan het is. Ik kwam die avond met mijn broer van een optreden, we zagen iemand over de baan slingeren en vervolgens tegen een brug knallen. Die mens was vermoedelijk op slag dood, alleen wisten we dat toen nog niet. We belden de ambulance, maar toen die mannen arriveerden, zeiden ze meteen: ‘Allee Bart, die mens is dood. Dat zie je nu toch zelf ook? Dat is iets voor de brandweer.’ En vervolgens vroegen ze inderdaad om een foto. Da’s raar, ja: ik zat nog met mijn gedachten bij die mens. Misschien had die wel een vrouw en kinderen.”

Heb je ooit je bekendheid in je eigen voordeel aangewend?

“Ik liep eens over het Rokinplein in Amsterdam. Daar heb je nog van die echte bendes: plots stonden ze daar, nunchaku-wapenstokken in de aanslag. Zij waren met een man of tien en ik was alleen. Alleen, ik merkte dat ze me herkenden. Ik heb geleerd dat je nooit mag tonen dat je bang bent, door bijvoorbeeld de straat over te steken. Dus zei ik: ‘Jongens, jullie gaan plaats moeten maken want ik moet hierlangs.’ Dat lukte vreemd genoeg, mogelijk ook omdat ze dachten dat er misschien wel een camera in de buurt was. Ik loop dus door die zee van Amsterdamse criminelen, me een ware held voelend, naar mijn auto… die ondertussen helemaal leeggestolen was (lacht). Ze hadden hun slag al geslagen. Veel voordeel heeft mijn bekendheid me toen niet opgeleverd.”

Bart Peeters.Beeld Johan Jacobs

Tuinkabouters

Je dochter Nona zei in 2009: ‘Ik heb thuis iets te veel de negatieve kanten van de schijnwerpers gezien. Dat ze alles wat je zegt meteen oppikken en tegen je kunnen gebruiken. Dat je altijd zo moet opletten.’ Vind je ’t pijnlijk dat je dochter zoiets zegt, of heeft ze dat gewoon goed gezien?

“Dat is de totale waarheid. In die tijd moest ik heel vaak in Nederland zijn, soms om vier shows per dag op te nemen: dan ben je letterlijk gestoofd. Met Anneke kon ik dan bellen, maar onze kinderen waren nog te klein. Ik faxte hun dan zelfgemaakte tekeningen die ze konden inkleuren: ‘Jullie zijn nu op het strand van Heist-aan-zee en dat zal er ongeveer zo uit zien.’ Als ik dan thuiskwam, had zich toch een soort communicatie voorgedaan. Maar op die momenten begon ik te denken: Nederland hoeft niet meer zo voor mij.

“Daarnaast heb ik weleens onnozelheden uitgekraamd tijdens live-uitzendingen. Dan reed ik mezelf vast in een zin als: ‘Dat kunnen we evengoed vragen aan mensensoorten die niet bestaan, zoals…’ Ik moet zo’n zin dan zonder aarzelen afmaken en dan flap ik er iets uit als: ‘...tuinkabouters met een hazenlip!’ Zo spreek ik namelijk ook op café tegen mijn vrienden. Maar als er miljoenen mensen kijken, krijg je geheid brieven van mensen met een hazenlip én van mensen met dwerggroei. Ik ben niet altijd helemaal proper gewassen in mijn uitdrukkingen en ja, dan krijg je gedoe. Kinderen vinden het niet fijn wanneer één van hun ouders hard aangepakt wordt.”

Bekende mensen liggen onder een vergrootglas. Ik kan me inbeelden dat het vervelend is om voortdurend te moeten letten op wat je doet of zegt.

“Maar ik doe dat niet. Ik let niet op. Anders maak je toch ook geen ‘Koken met Jezus’ of ‘De mannen van de Gamma’? Nogmaals: als je je bij alles afvraagt wat de gevolgen zullen zijn, doe je niks meer.”

De laatste tijd komen er geregeld bekende mensen in opspraak die grenzen zouden hebben overschreden. Ook Bob Dylan, een held van jou, moest eraan geloven. Wat denk je dan?

“Ten eerste: ik was daar niet bij. (lacht) En Bob Dylan is genoeg een held van mij om te weten dat dat ook maar een mens is, die weleens een blauwtje loopt en daar dan prachtige liedjes over schrijft. Nu, als er dingen gebeurd zijn die echt niet kunnen, ligt dat anders. Ik denk nu bijvoorbeeld aan Jimmy Savile, die Engelse presentator van kinderprogramma’s die later een kindermisbruiker bleek.”

Waarom liggen bekende mensen vandaag sneller onder vuur?

“De wereld is preuts geworden. Ik heb wel begrip voor die slingerbeweging: ik heb de tijd nog meegemaakt dat seks, drugs en rock-’n-roll als het allerhoogste gold in de muziekwereld, en ik wist toen al dat dat niet klopte. Om te beginnen moet je een onderscheid maken: seks is geweldig, drugs zijn nergens goed voor en rock-’n-roll is al te vaak pure aanstellerij. Mensen die die leuze belichamen, zoals pakweg The Rolling Stones, zijn er zelf al duizend jaar mee gestopt.

“Ook de televisiewereld is veranderd. Ik heb nog geweten dat alcoholisme schering en inslag was, maar dat is nu nagenoeg verdwenen. Ik herinner me een teambespreking in Nederland waarin het cannabisgebruik aan banden gelegd zou worden: in plaats van de hele dag door joints te roken, spraken ze af om daar pas om vijf uur ’s avonds mee te beginnen. (lacht) Dan zijn er nog veel uren te gaan, hoor.”

Hoe moeilijk is het om als bekende mens te weten waar de grenzen liggen, als de wereld voortdurend aan je voeten wordt gelegd?

“Ik kan me voorstellen dat je dan weleens twijfelt. Tegelijk moet ik nu ontroerd denken aan de geweldige Robert Mosuse. We speelden ooit met The Radios in Paradiso en daarna was er een fuif. Daar kwam een Playboy-modelachtige mevrouw vriendelijke dingen tegen mij zeggen. Ik dacht: ‘Allee, da’s nu raar. Het lijkt me sterk dat je dat ook allemaal zou zeggen mocht ik níét net in Paradiso gespeeld hebben.’ Er liepen daar ook Hollandse bodyguards rond en één van hen kwam me waarschuwen: ‘Ze probeert je nu te verleiden, maar daarna schrijft ze een recensie in Playboy.’ Goed, ik was toch niet van plan op haar voorstel in te gaan. Dat verhaal komt Robert Mosuse ter ore, een échte rockster – spijtig genoeg overleden – en hij zegt: ‘Waar is die vrouw naartoe? Ik wil een recensie in de Playboy!’ (lacht) Hij vindt haar terug en zegt: ‘Schat, American Hotel, kamer 18, en dat gaat een héél goede recensie zijn.’ Dan denk ik: ja, zo simpel kan het leven ook zijn. Hij maakte er ook geen thuisblijvende vriendin ongelukkig mee, want hij had het meer van losse relaties. Overigens een heel goede recensie. (lacht)

Ook jij kwam een tijd terug in een mediastormpje terecht door de tekst van je lied ‘Wat mag er nog wel’: ‘Ik praatte met een kinesiste / ook even met haar decolleté / ze werd boos en ze siste / stop daar onmiddellijk mee’.

“Dat liedje is nochtans het lievelingsnummer van mijn vrouw. Het gaat over waarom mannen vrouwen nooit zullen begrijpen: soms denken we dat wij een hond zijn en vrouwen een koekje, dat is een relict uit de oertijd. Ik weet dat je zulke dingen niet mag zeggen, maar je kunt de natuur ook niet helemaal weggommen. Soms is een liedje een toneelstuk in het klein, en speel ik mijn favoriete rol: die van de man als loser. Je vóélt ook gewoon dat in de eerste versie van mijn tekst stond: ‘Ik praatte met een feministe’. Ik dacht: ‘We gaan de grootste problemen proberen te voorkomen.’ (lacht)

Godzijdank dat we in Vlaanderen wonen, en dat we kunnen relativeren?

“Zeker. Al herinner ik mij ook een voorbeeld van een minder gezond talent voor relativering: de doorbraak van Eddy Wally in Amerika. Het was het gezegende jaar 1989 en de wat rare Jos Ghysen nam een speciale aflevering van Te bed of niet te bed op in New York. Zijn dochter werkte daar namelijk op de Vlaamse ambassade. Er waren zo’n tweehonderd mensen aanwezig, allemaal Vlamingen werkzaam in New York. Ik was uitgenodigd om een liedje te spelen, en Eddy Wally ook, en die sympathieke aanwezigen gaven ons achteraf een groot applaus. Later hoorde ik Eddy overal beweren dat hij in Amerika was doorgebroken. En toen viel mijn frank: ‘Shit, ik was daarbij! Dat was op die ambassade voor tweehonderd Vlamingen.’ (lacht) Relativering is niet altijd verplicht, het tegendeel kan ook weleens mooi zijn.”

© Humo