Direct naar artikelinhoud
InterviewGreg Van Avermaet

‘Het kan niet dat ik opeens, in zo’n korte tijd, zo’n slechte coureur ben geworden. Mijn lijf is niet op’

Greg Van Avermaet: 'Nu maken renners hun debuut bij de profs en kennen ze hun wattages al uit het hoofd, terwijl ik die van mezelf nog altijd niet weet.'Beeld Wouter Van Vooren

Greg Van Avermaet start vandaag voor de vijftiende keer in de Omloop Het Nieuwsblad, de opener van het Vlaamse wielerseizoen. ‘Mijn beste jaren liggen achter mij’, beseft de 36-jarige renner van AG2R-Citroën, ‘maar dat wil niet zeggen dat ik versleten ben.’

Laurens De Plus: virale vermoeidheid. Oliver Naesen: overtraind. Thomas De Gendt: overtraind. Tom Dumoulin: plezier weg. En dan zijn er nog veel andere renners die de voorbije jaren niet presteerden of onder de radar verdwenen wegens ‘vage klachten’. 

Velen wijten het aan corona. In 2020 werden zeven maanden koers tot drie maanden gebald. Iedereen bleef naarstig trainen in dat voorjaar, de koersen werden hervat in augustus, eindigden pas in november en de winter was kort. Altijd blijven gaan, het brak enkelen in 2021 zuur op.

Ook bij Greg Van Avermaet liep het vorig jaar minder, vooral in de tweede seizoenshelft. Critici noemen hem passé. Zelf wijt hij het aan een slecht getimede coronaprik. “Het was mijn slechtste seizoen ooit”, geeft de Oost-Vlaming onomwonden toe tijdens ons gesprek in het Spaanse Denia. “Maar versleten ben ik niet. In april stond ik nog op het podium van de Ronde van Vlaanderen, enkele maanden later moest ik harken om de grupetto (groepje achterblijvers, red.) te volgen in de Tour. Plots ging ik totaal niet meer vooruit. Het kan niet dat ik opeens, in zo’n korte tijd, zo’n slechte coureur ben geworden. Mijn lijf is niet op.”

Ik neem hem nog even mee naar die Tour van 2021. In de etappe naar Tignes regent het oude wijven. Van Avermaet finisht ei zo na buiten tijd als allerlaatste, 165ste, in een groepje met Victor Campenaerts, Jelle Wallays en Amund Grøndahl Jansen, op 37:15 van winnaar en ploegmaat Ben O’Connor. Een paar seconden later en het was over and out voor de olympische kampioen. 

Het was een troosteloos beeld, een tweevoudig ritwinnaar van de Tour, ooit elf dagen in het geel en op die zondag strompelde hij moedeloos over de finish. Onherkenbaar, in een regenvestje van QuickStep dat hij had gescoord omdat zijn eigen ploegwagen niet meer in de buurt was. Onderweg kreeg hij bidons en gelletjes van andere teams. “Ik heb toen geleerd dat ik veel vrienden in het peloton heb”, blikt hij terug. “Zonder die hulp had ik het eind nooit gehaald.”

Zelf wilde hij na die etappe uit de Tour stappen. “Maar de ploeg wilde me in de wedstrijd houden als hulp voor Ben (O’Connor, die uiteindelijk vijfde werd in het eindklassement, red). Geen goede zet, zo bleek achteraf. Ik heb me geforceerd en kwam er niet meer bovenop. De tank was leeg.”

Neen, hij is nog niet versleten. Dat benadrukt hij een paar keer in ons gesprek. “Mijn tweede prik is gewoon op een verkeerd moment gezet. Voor alle duidelijkheid, ik ben geen antivaxer, vergelijk me niet met Djokovic. Maar als je sportief op hoog niveau presteert, moet je dat moment goed uitkiezen en die prik niet plaatsen vlak voor een van de zwaarste periodes van het seizoen. Het kan wel wat impact hebben. Bovendien viel ik daarna in de Dauphiné, brak mijn staartbeen en in de Tour lag ik al vroeg tegen de grond. Je blijft dat lijf uitputten. Ik had er beter een streep onder getrokken in de Tour, maar dat kon niet en dan loop je de rest van het jaar achter de feiten aan.”

‘Na acht, negen jaar heb je het toch allemaal gezien en rest de vraag: hoe blijf je je motiveren, hoe houd je dat hoofd fris en positief?’Beeld Wouter Van Vooren

Het werd een tweede seizoenshelft om snel te vergeten. Hij ging nog van koers naar koers, maar zonder resultaat, zonder opsteker en zo de winter in. Tijd om te herbronnen. Zes weken deed Van Avermaet niks. Eind november kreeg hij het  bekende virus en was hij nog eens tien dagen buiten strijd. Nu wacht hij tot na de klassiekers met het zetten van z’n boosterprik. “Ik heb een herstelcertificaat, ik kan koersen, ik laat me niet meer vangen”, klinkt het.

“Het is goed om een winter te hebben. Als je niet zo slim bent, vergeet je snel”, lacht hij. “Dan denk je dat in het volgende seizoen alles weer goed gaat zijn. Je laat even alles los en begint met een nieuwe lei.” Zijn ogen fonkelen achter zijn mondmasker. Hij kan ermee lachen in de Spaanse zon. Het leven is nu eenmaal fijner als de zon schijnt, alles oogt mooier, relativeren lukt gemakkelijker. 

Van Avermaet is eerlijk. Natuurlijk was z’n tweede seizoenshelft niet de fijnste periode uit zijn loopbaan, maar hij is geen doemdenker. Nooit geweest. “Ik heb in mijn carrière al veel kritiek gekregen. Onderschat dat niet. Intussen kan ik dat goed van me afzetten, een en ander filteren. Maar vorig jaar was de kritiek gewoon terecht. Het was niet goed. Alleen, er was een oorzaak, die prik. Het is niet voor mijn plezier dat ik slecht reed.”

Eind vorig seizoen draaide het vierkant. Spreek je dan met een mental coach?

“Neen, maar niet omdat ik daar tegen ben. In de ploeg kunnen we een beroep doen op iemand. Alleen, hij spreekt Frans en ik kan me in die taal niet voldoende uitdrukken. Ik probeer af en toe wel, maar… (zucht en glimlacht) Het is lastig. Ik hoor hem dan bepaalde dingen vertellen en denk gewoon dat ik iets te nuchter in het leven sta.”

Wout van Aert en Jasper Stuyven doen wel een beroep op een mental coach.

“Ik begrijp dat sommige collega’s eens langslopen bij een coach. Ik heb met (sportpsycholoog) Jef Brouwers gesproken toen we op de Spelen waren, maar voor zulke gesprekken moet je een connectie hebben met iemand en ik ben gewoon niet het type dat z’n hele leven vertelt aan een onbekende. Als ik een band heb met iemand, zal dat wel lukken. Maar zo iemand die zegt: ‘Zet u, en vertel’ en dan nog in het Frans. Neen, dat werkt niet bij mij. Maar ik snap dat andere renners er baat bij hebben en mocht ik zelf ooit een ploeg starten, zou ik er met­een een aannemen.”

Zoals bij Trek-Segafredo, waar een mental coach geïnstitutionaliseerd is in de ploeg ­zoals een trainer, kinesist of mecanicien.

“Ik begrijp dat. Zou mij dat kunnen helpen? Waarschijnlijk wel, maar op dit moment heb ik daar geen behoefte aan. Als er problemen opduiken in mijn hoofd waar ik niet mee om kan, dan zal ik daar misschien een beroep op doen.

(op dreef) “Iedereen creëert verwachtingen: renners bij zichzelf, de pers, de ploeg. Ik zie dat ook bij de jongens die net de overstap naar de profs maken. Je wilt aan bepaalde verwachtingen voldoen en het is niet gemakkelijk om die allemaal in te lossen. En vooral: het is niet simpel om te leren omgaan met tegenslag, te recupereren en in jezelf te blijven geloven. Dat is dé uitdaging als het wat minder gaat, opnieuw rechtstaan. 

Belangrijke zeges

2008 ritzege en puntenklassement Ronde van Spanje

2011 en 2013 eind­klassement Ronde van Wallonië

2015 eindklassement Ronde van België / ritzege Tour de France

2016 Omloop Het Nieuwsblad / eind­winst Tirreno Adriatico / ritzege Tour de France / olympische wegrit

2017 Omloop Het Nieuwsblad / E3 Harelbeke / Gent- ­Wevelgem / Parijs- Roubaix / Eind­klas­se­ment World Tour

“Ik heb één raad voor jonge ploegmaten en die vertel ik hen ook: probeer je vooral te amuseren, beschouw fietsen als een hobby. Akkoord, je moet presteren. Maar koersen is voor mij een hobby. Ik probeer zo weinig mogelijk te focussen op wat allemaal ‘moet’. Uiteraard moet je goed trainen, maar ik onthoud ook: vandaag heb ik gelachen, me geamuseerd, wat gespeeld op training. Dat moet erin blijven, dat je plezier hebt.”

Je kunt mentaal kraken, maar je kunt ook verzadigd raken. Waarom moeten al die op­offeringen nog? Het lijkt me dat Peter Sagan niet meer die drang heeft om te presteren.

“Tja. Peter is altijd een grote concurrent geweest en ik was telkens enorm trots als ik uitgerekend hem kon verslaan. Maar Peter is geen ‘gewone’ renner, hij is van een ander niveau, hij is een superster, hij doet er veel dingen naast…”

Dat doet hij zichzelf aan. Dan moet je niet ­klagen dat er veel verplichtingen zijn.

“Klopt en pas op, ik ga mezelf niet met hem vergelijken, ik ben geen wereldster, maar ik heb dikwijls neen gezegd tegen dingen die ik niet wilde doen. Als ik hem bezig zie, dan zou ik niet graag in zijn schoenen staan en begrijp ik dat hij het allemaal een ­beetje gehad heeft. Je moet je afschermen van bepaalde dingen. Vooral voor jonge renners lijkt me dat een belangrijke les, zoals voor Remco of Wout. Opletten dat je niet te veel randactiviteiten op je neemt. Het is niet altijd gemakkelijk om neen te zeggen, maar je kan niet iedereen plezieren. Zulke dingen kosten veel energie en dat kan je als topsporter missen als kiespijn.”

Je bent mentaal sterk. Geloof je dat je nog op het allerhoogste niveau kan terugkomen?

“Ja, daar ben ik van overtuigd.”

Kan je nog de Ronde van Vlaanderen winnen? Tegen Wout van Aert en Mathieu van der Poel?

“Bah ja… Ik geloof er nog in. Het wordt er alleen niet makkelijker op. Mijn beste jaren liggen achter mij, maar het kan nog. Anders zou ik op training niet elke dag het beste van mezelf geven. Ik wil nog altijd in elke koers presteren. Als dat niet meer lukt, moet ik ermee stoppen, maar dat is totaal nog niet het geval.”

Het is voor een topsporter soms moeilijk om toe te geven dat je je beste tijd hebt gehad.

“Dat begrijp ik, en ik herhaal, mijn beste jaren liggen achter mij, maar ik kan wel nog mooie koersen winnen, verrassend uit de hoek komen. Neen, ik benader het niveau van Van Aert of Van der Poel niet, maar ik behoor tot een groepje van renners net daaronder en we hebben al genoeg gezien dat die ook grote koersen kunnen winnen. Ik moet gewoon mijn oude niveau halen.”

Volstaat dat oude niveau om mee te doen in finales anno 2022?

“Jazeker, met dat niveau kan ik nog een rol van betekenis spelen. Vorig jaar was ik in Dwars door Vlaanderen heel sterk, ik zat bij de betere renners op de laatste helling van de E3 Harelbeke, de ­Tiegemberg. Dat kan niet weg zijn. Ik wil weer die regelmaat tonen, stabiele resultaten rijden en als de favorieten aanvallen, wil ik erbij zijn.”

De gemiddelde snelheid in de World Tourkoersen lag vorig jaar 1,12 km/uur hoger dan het jaar voordien. Al tien jaar gaat de snelheid omhoog.

“Er wordt vooral ánders gekoerst, daardoor ligt die gemiddelde snelheid hoger. De finales breken vroeger open, soms al op tachtig kilometer van het eind. Dat was niet het geval toen ik bij de profs kwam piepen. Het is niet altijd gemakkelijk voor mij om daar een antwoord op te bieden.”

'Vroeger was koersen meer een slijtageslag. Nu is het bij wijze van spreken één grote explosie en dan kijken de toppers eens rond om te zien welke ravage ze aangericht hebben.'Beeld Wouter Van Vooren

Kan je dat trainen en ervoor zorgen dat je al eens vroeger piekt in een koers?

“Ik kan alleszins niet nog harder of nog meer volume trainen. Ik heb trouwens altijd intensief getraind, op dat vlak was ik al vroeg bij de les. Ik deed niet gewoon ‘mijn uren’ op training. Maar deze manier van koersen is totaal verschillend in vergelijking met vroeger. Normaal ben ik een renner die na vijf, zes uur pas echt op toeren komt en dan het verschil kan maken. Nu moet je soms al na twee uur volle petrol gaan. Soms openen ze op honderd kilometer van de meet en als je dan niet mee kunt, hol je achter de feiten aan. Dus ik probeer dat te trainen, met andere oefeningen, maar of dat voldoende zal zijn om die jongens te volgen is een andere vraag.”

De vroege finales zijn een recente tendens.

“Vroeger was koersen meer een slijtageslag. Nu is het bij wijze van spreken één grote explosie en dan kijken de toppers eens rond om te zien welke ravage ze aangericht hebben en wie er nog bij is. Ik hoop dat ik door anders te trainen die slag kan overleven.”

De snelheid ligt hoger omdat het niveau ­hoger ligt. Beloften die de overstap maken zijn al meteen goed, het algemene niveau van het peloton gaat daarom de hoogte in.

“Ik wil dat toch nuanceren. De beloften van vandaag zijn niet beter of getalenteerder dan wij, alleen zijn ze al vroeger professioneel. Dat is het verschil. Toen ik de overstap maakte, wist ik van niks. Specifiek trainen? Nog nooit van gehoord. Een power­meter? Nog nooit gezien. Nu maken renners hun debuut bij de profs en ze kennen hun wattages al uit het hoofd, terwijl ik die van mezelf nog altijd niet weet. (lacht) Ze weten heel veel, dat is het grote verschil. 

“Maar ik denk wel dat de groeimarge van die jongens minder groot zal zijn. En vooral het mentale zal meer gaan spelen. Zal een jonge gast nog zo’n lange carrière kunnen maken zoals ik die heb? Die vraag stel ik me soms. Ze leven op zo’n jonge leeftijd al zo hard voor hun vak. Het is enorm veel­eisend. Ik zie dat genoeg bij mijn neef Luca (D’Hollander, red.). Hij is eerstejaarsbelofte en nu al zeer intensief bezig met zijn sport.”

Kun je twaalf, vijftien jaar leven als een monnik zoals jonge renners dat soms al doen?

“Dat is niet vanzelfsprekend. Als je jong bent valt dat nog mee. Op je 20ste, 21ste gaat alles je nog gemakkelijk af. Maar wanneer je een lief vindt, een vrouw en kinderen krijgt, is het moeilijker om, zoals Wout zegt, ‘op die berg te gaan zitten’ en weg te zijn van huis. In een topsportcarrière zijn niet de eerste jaren moeilijk. Na acht, negen jaar heb je het toch allemaal gezien en dan rest de vraag: hoe blijf je jezelf motiveren, hoe houd je dat hoofd fris en positief? Daar moet je een antwoord op vinden. Als ik nu zie hoe sommige van die jonge gasten leven, bij ons hier in de ploeg, maar ook elders, dan stel ik me daar vragen bij. Zo serieus ben ik in mijn carrière nooit geweest.”

Wordt er overdreven of is dat nodig om aan de top te staan?

(twijfelt) “Dat weet ik niet. Ik lees ook al eens een artikel over Tadej Pogacar (tweevoudig Tour­winnaar, red.) en iedere keer opnieuw valt me dan op dat hij een vrij normale jongen is, dat hij niet extreem leeft en veel plezier maakt. Ik hoor anderen in het peloton dat ook over hem zeggen. Dus je hoeft niet als een monnik te leven om de Tour te winnen. Voor sommige renners, met misschien minder talent, is het wel nodig om tot het gaatje te gaan, maar bij mij zou dat alleszins nooit gewerkt hebben. 

“Er worden mij nu ook dingen aangeboden zoals die Supersapiens (glucosemeter die tijdens de training wordt gedragen, red.) of een metabolisme­meter, maar ik draag dat niet. Dat zijn allemaal dingen, ik begrijp dat ergens wel, maar op de lange duur: we zijn geen robots. Je kunt niet alles meten. Ik zeg altijd: er zijn drie belangrijke factoren voor een renner: goed eten, goed trainen en goed ­slapen, en als die drie in orde zijn, kun je ver ­komen. Ik blijf daaraan vasthouden. Ik zie veel ­renners zich nu verliezen in de details.”

Je haalde het zelf al aan, maar is een vierde factor ook niet vooral: goed in je vel zitten?

“Dat is de belangrijkste zelfs. Ik geloof daar hard in: een goede groep, u amuseren, samen uit, samen thuis. Het moet plezant blijven. Dat zijn factoren waar ik meer in geloof dan al die cijfers en waarden. Iedereen beweegt op de lijnen waar hij zich het beste bij voelt, maar ik ben een renner die vriendschap, kameraadschap hoog in het vaandel draagt. Samen aan tafel zitten, babbelen en lachen, plezier hebben.”

Greg Van Avermaet pakt goud op de Olympische Spelen van Rio in 2016.Beeld BELGAIMAGE

Op Instagram zie ik je al eens een foto posten van een mooi uitzicht op training. Je lijkt me nog steeds verwonderd te zijn door bepaalde dingen.

“Blij dat je het zegt, maar inderdaad, zo zit ik in elkaar. Onlangs haalde mijn ploegmaat Benoît Cosnefroy dat aan. Hij stond ervan versteld hoe jong van geest ik was, hoe leergierig ik ben en hoeveel plezier ik heb in wat ik doe. Die mentaliteit zorgt ervoor dat ik nog steeds kan doen wat ik nu doe en is de reden waarom ik zo’n lange car­rière maak. Als ik dat plezier niet meer heb, dan is het voorbij.”

Staan renners daar genoeg bij stil, dat ze een mooi leven leiden? Jullie trekken op stage in de winter, het merendeel van de werkende Belgen ziet amper zon van november tot en met februari.

“Ik vertelde het onlangs nog tegen een paar jonge gasten: jullie hebben de job van je leven. Nee, het is niet altijd rozengeur en maneschijn, en we moeten hard trainen, maar ze mogen wel beseffen dat we bevoorrecht zijn. De meeste van mijn vroegere schoolmaten moeten hard werken en zien weinig van de wereld. Wij hebben het geluk deze job te doen, onder kameraden te zijn, plezier te hebben en overal te kunnen koersen. 

“Natuurlijk moet je resultaten halen, maar wie gaat werken in een bedrijf, moet ook presteren. Dus af en toe eens genieten van wat je ziet op training en een foto nemen mag er zeker bij. Je moet als renner beseffen dat je geen alledaags leven hebt. (richt zich nog iets strakker naar mij) Kijk nu eens om je heen: er zijn duizenden wielertoeristen die het vliegtuig nemen en naar hier komen om een weekje te trainen in de zon. Zij betalen om dat te doen, dat houd ik in het achterhoofd. Dat doet me beseffen dat ik geluk heb.”

Ga je weten wanneer het ­moment er is om te stoppen?

“Neen, dat is moeilijk om te zeggen. Ik ga het alleszins niet zo lang rekken als Valverde (Alejandro, wordt  42 in april, red.), maar ik wil wel zeker koersen tot m’n 38ste of 39ste. Ik heb nog een contract tot eind 2023. Of ik daarna verder doe, zal afhangen van mijn prestaties, hoe graag ik het nog doe en welke aanbiedingen er zijn.

“Ik wil wel nog finales kunnen rijden. Als ik dat niet meer kan, zal me dat frustreren.”

Het Belgische wielerseizoen begint met de Omloop, die je al twee keer won, in 2016 en ’17. Wat betekende die eerste zege voor jou?

“Heel veel. Het was ook een mooie overwinning, tegen Peter (Sagan), die op dat moment een van de beste renners ter wereld was. Het blijft een belangrijke koers, zeker in België. Het is de eerste afspraak van het jaar. Elke coureur wil die koers winnen. Na de Ronde van Vlaanderen is het de koers die de meeste media-aandacht krijgt, die de meeste grandeur heeft. Die zege heeft voor mij veel veranderd, gaf me vertrouwen en daarna was ik vertrokken.”

Omloop Het Nieuwsblad voor mannen, zaterdag 26 februari vanaf 13.30 uur op Sporza. Voor vrouwen: vanaf 16.30 uur.