Direct naar artikelinhoud
InterviewVRT-journalist Steven Decraene

VRT-journalist Steven Decraene: ‘Tijdens een betoging ontplofte een traangasbom naast ons. Ik kon niets meer doen. Daarom gaan we nu in full battle kit’

'Interview je antivaxers, dan geef je een podium aan gevaarlijke onzin. Laat je ze niet praten, dan negeer je de realiteit. Het is een moeilijke kwestie.'Beeld Saskia Vanderstichele

Hoe de dingen toch kunnen lopen. Hein Vanhaezebrouck is nu trainer bij AA Gent en Steven Decraene reist voor de VRT de hele wereld af, maar ooit bikkelden ze om hetzelfde plaatsje bij KRC Harelbeke: Decraene (45) voetbalde er bij de reserven. Nu springt hij in het oog als de energieke journalist die voor ‘Het journaal’, ‘Terzake’ en de radio natuurrampen en aanslagen becommentarieert, de Franse verkiezingen consumeert en coronabetogingen trotseert. En, zo zal blijken uit het gesprek, allerlei revelerends te vertellen heeft over het fenomeen van de hondendrol.

Wat me meteen opvalt: je draagt vandaag geen gasmasker.

Steven Decraene(lacht): “Ik ben in vrede gekomen.”

Een maand geleden volgde je de coronabetoging in Brussel met een gasmasker en een skibril op. Geen overbodige luxe, zo bleek toen je middenin de agressie verslag uitbracht. Loop je dan vooraf even langs de rekwisietenafdeling van de VRT om er zo’n gasmasker op te pikken?

Decraene: “Neenee, het was een écht exemplaar, en het heeft z’n nut meer dan bewezen. Samen met enkele andere VRT-journalisten, zoals Rudi Vranckx en Stijn Vercruysse, heb ik recent een hostile environment safety training gekregen: een korte opleiding waarin je leert hoe je het veilig houdt in gevaarlijke situaties. Jezelf beschermen tegen traangas en pepperspray is daar vanzelfsprekend een onderdeel van.

“In Frankrijk heb ik de opkomst van les gilets jaunes, de gele hesjes, gevolgd. Aanvankelijk was dat protest sympathiek, maar na verloop van tijd werd het ronduit gewelddadig. Veilig werken werd steeds moeilijker: ik kreeg eens zo’n traangasprojectiel tegen m’n kop, en later schampte een rubberkogel uit een LBD op me af – een lanceur de balles de défense, zo’n vuurwapen met een dikke loop. Nu goed: ik kwam er telkens met een béétje pijn vanaf. Maar een paar jaar geleden stond ik in Frankrijk op 1 mei tussen twee vuren: aan de ene kant een boze massa betogers, aan de andere kant de oproerpolitie. En toen die laatste chargeerde, dook ik met m’n ploeg een straatje in. Net toen we beseften dat het doodliep, gooide iemand er een traangasbom in. Ik heb toen vijf minuten op de grond gelegen: ik kon niets meer doen. Toen hebben we beslist: voortaan gaan we in full battle kit.”

Ook in België lijken journalisten een doelwit te worden op betogingen. De VRT gebruikt soms noodgedwongen neutrale microfoons, zonder herkenbaar logo.

Decraene (knikt): “Mensen filmen ons ook voortdurend. En er zijn de koosnaampjes, natuurlijk: ‘de regimepers’, ‘de MSM’ (mainstreammedia, red.). Onlangs hoorde ik: ‘Ha, Noord-Korea is er ook!’ Ik keek eerst verbaasd om me heen – het kon toch niet dat er écht een Noord-Koreaan naar die betoging was afgezakt? Maar de man bedoelde mij (lacht).”

Hoe ga je daar op het moment zelf mee om?

Decraene: “Ik probeer het op te lossen met humor en zelfrelativering. ‘Onze Grote Leider heeft de zender vandaag helaas niet kunnen bereiken’, zeg ik dan. Ik wil mijn oor te luisteren leggen en met die mensen praten. Vaak is daar de tijd niet voor, maar ik probeer het wel.”

Journalisten zien zichzelf doorgaans als mensen die kritisch het systeem bevragen, die de heersende macht met een gezonde argwaan benaderen – de luis in de pels. Maar een deel van het publiek bijt hen nu toe: ‘Néén, jullie behoren mee tot het establishment.’

Decraene: “Ja, en dat komt best hard aan. We vormen een beroepsgroep die graag op de vingers kijkt, maar nerveus wordt als ze zélf op de vingers gekeken wordt.

“Ik denk dat het belangrijk is dat je je als journalist niet alwetend opstelt. Niet: ‘Ik zal je snel even onderwijzen, kijker.’ Wel: ‘Ik sta nu hier, dit is wat ik zie, en dit is wat er volgens mij gebeurt.’ En we moeten meer dan ooit het belang van voortschrijdend inzicht benadrukken. Uitleggen dat iets nu een geldige aanname kan zijn, maar nieuwe informatie die aanname over een halfjaar kan torpederen.

“Ik weet ook niet precies hoe we het probleem kunnen oplossen, maar het zal alleszins niet zijn door ons in onze bureaus terug te trekken. Een journalist moet naar buiten – ook al wacht daar de scheldtirade.”

De opkomst van Donald Trump, de brexit, de verkiezingsuitslagen in eigen land: journalisten hebben in de recente geschiedenis opvallend vaak dingen niet zien aankomen. Wijst dat toch niet op een ivoren toren die gesloopt moet worden?

Decraene: “Wel, ik betwijfel of dat de juiste analyse is. Ik denk dat veel journalisten het allemaal wél zien aankomen, maar dat er een zekere pudeur heerst om mensen aan het woord te laten. Of het nu om de brexit gaat, om de coronamaatregelen of om de Franse verkiezingen die ik momenteel volg: er is telkens een groep van mensen die, euh, nogal losjes omgaat met de feiten. Wat moet je daar als journalist mee doen? Dat is een moeilijke kwestie, hè. Schuif je antivaxers een microfoon onder de neus, dan geef je een podium aan gevaarlijke onzin. Laat je ze niet praten, dan negeer je een werkelijkheid – want antivaxers bestáán, en als journalist moet je toch de wereld beschrijven?

“Ik vind dat je op z’n minst dat buikgevoel van mensen in kaart moet brengen. Dat is niet eens zo’n revolutionaire gedachte: je hebt als journalist toch óók een buikgevoel? En in mijn ideale wereld geeft bij grote beslissingen – in of uit de Europese Unie, vaccineren of niet – de ratio van mensen de doorslag. Alleen: zo werkt de werkelijkheid niet. En dat moet je als journalist tonen.”

'Tijdens een betoging ontplofte een traangasbom naast ons. Ik heb toen vijf minuten op de grond gelegen: ik kon niets meer doen. Daarom gaan we nu in full battle kit.'Beeld VRT

WAKKER MET STEVEN

Reizen is een essentieel onderdeel van je werk. Brandt het ergens, dan ruk jij uit. Heeft de coronacrisis het je de afgelopen twee jaar moeilijk gemaakt?

Decraene: “Ik kon gelukkig m’n werk blijven doen, zij het dan met veel meer praktische rompslomp. Maar het heeft allemaal wel grote indruk op me gemaakt.

“Begin 2020 was ik in Australië voor de bosbranden die daar toen woedden. De klimaatverandering was het thema dat de geesten beheerste, en het jaar was apocalyptisch begonnen, zo hoorde je overal. Toen ik terugreisde naar België, zag ik op de luchthaven al meer mondmaskers dan gewoonlijk. Even later moest ik naar Pakistan, en werd voor het eerst mijn temperatuur gemeten voor ik een vlucht nam. En toen was het half februari, en kreeg ik telefoon: of ik het zag zitten om naar Italië te gaan? Want het coronavirus was daar aanbeland. Ik herinner me nog dat ik ter voorbereiding een professor aan de universiteit van Gent belde van wie ik nog nooit gehoord had – een zekere Steven Van Gucht. En vervolgens is er op korte tijd zóveel gebeurd.

“Mijn meest markante moment van de crisis speelde zich af in Parijs. Samen met een cameraploeg draaide ik de Champs-Elysées op, en die was helemaal léég. Het was ten tijde van le confinement, de Franse lockdown die nog veel strenger en ingrijpender was dan de onze. Parijs, altijd druk en roerig, was volkomen verlaten! Ik herinner me dat de politie naast ons kwam rijden, en om ons doorgangsattest vroeg. Toen pas besefte ik ten volle het bijzondere van de afgelopen twee jaar, het aparte: ooit zullen we onze kinderen uitleggen dat we een papiertje moesten tonen om op de Champs-Elysées te mogen rijden.

“Het zijn de meest ingrijpende jaren uit mijn carrière geweest, geloof ik.”

Dat vind ik best opmerkelijk. Je hebt verslag uitgebracht van bosbranden en tsunami’s, van aanslagen en oorlogen, van grote crisissen. Je hebt al zovéél gezien.

Decraene: “Het heeft te maken met de simpele feiten: een virus heeft zich op korte tijd over de hele wereld verspreid, en voor ontzettend veel doden gezorgd. Zo’n wereldwijde gezondheidscrisis is ook iets dat doorwerkt. Na een aanslag, hoe gruwelijk ook, gaat een samenleving door een paar fases. Maar al bij al duurt dat niet zo lang: doorgaans wordt alles weer snel zoals het was. Corona strekt zich uit in de tijd – en er is geen duidelijk eindpunt.

(Denkt na) Weet je wat het ook is? We deelden plots allemaal dezelfde werkelijkheid. Bij andere grote gebeurtenissen vroegen mensen me vaak hoe het was om ter plaatse te zijn – wat ik gezien had, wat ik erbij gevoeld had. Maar nu stond iedereen mee op de eerste rij.

“En nog een laatste reden: die gezondheidscrisis heeft ook voor een grote maatschappelijke splijtzwam gezorgd, voor discussies die de samenleving uit elkaar rafelen.”

Maar is dat laatste wel zo nieuw? Ook voor de coronacrisis was er toch al een aanzienlijke groep die zich afkeerde van politiek, media en wetenschap?

Decraene: “Dat is waar, maar dat ontwrichtte de samenleving toch niet zo? Een supporter van Club Brugge en eentje van RSC Anderlecht zullen luid roepen dat ze niet door dezelfde deur kunnen, maar zet ze bij elkaar, en ze komen op een punt van herkenning uit, op iets gemeenschappelijks – de liefde voor een voetbalclub. Iemand die op Groen stemt en een Vlaams Belanger zullen elkaar verafschuwen, maar samen aan tafel op een familiefeest zullen ze tot de conclusie komen dat de ander al bij al óók een liefdevolle opa is, of een bevlogen moeder. We maken er samen het beste van, ondanks de verschillen: dat is toch altijd de maïzena van de samenleving geweest, niet? Maar dit is zó verdelend.

“Er zit ook een soort van onvoorspelbaarheid in. Je kon niet vooraf aanduiden wie waar zou staan in het coronadebat. Breng ik verslag uit van zo’n betoging, dan krijg ik vaak sms’en van mensen die ik lang niet meer gezien heb. ‘Breng wat nuance in het debat!’ ‘Hopelijk ben jij wel wakker, Steven.’ ‘Zeg dat we met 300.000 zijn.’ Het is heel moeilijk om daarop te antwoorden. En het komt vaak van mensen van wie ik het niet meteen verwachtte.”

Hoe komt het dat net deze crisis voor zulke extreme reacties zorgt, denk je?

Decraene: “Omdat ze concreet én verregaand ingrijpt op al onze levens. Het gaat over onze gezondheid, over onze bewegingsvrijheid, over onze sociale contacten.

“Wetenschap en politiek hebben altijd al een grote invloed gehad op onze levens. Alleen: je kon die invloed makkelijk negeren, als je dat wilde. Bij elke stap die je zette, hóéfde je niet na te denken over hoe wetenschap en politiek die stap mogelijk maakten, dan wel beperkten. Het was allemaal latent, je kon je ervan afsluiten. Corona heeft voor een shock gezorgd: plots bleek onze persoonlijke autonomie geen onwrikbaar gegeven. En vervolgens werd ook duidelijk dat niet iedereen hetzelfde denkt over vrijheid. Het idee dat vrijheid een hoog goed is dat ook met plichten komt, blijkt niet zo massaal gedeeld als we misschien wel dachten. ‘Er mag mij niets opgelegd worden’: dat is de stelling die het protest tegen de coronamaatregelen schraagt.

(Denkt na) Het lijkt misschien een abrupte gedachtesprong, maar ik vond ‘Kunnen zijn wie je bent’ niet de meest geslaagde slogan voor de recentste editie van ‘De warmste week’. Ik weet natuurlijk wel dat de intentie helemaal juist zat, maar als je dat zinnetje consequent toepast, hoeft niemand zich nog iets aan te trekken van de ander. En in de coronacrisis gaat het net dáárover: er wordt je gevraagd om iets minder te zijn wie je bent – want daardoor help je het collectief vooruit. En daaruit volgt dan natuurlijk de vraag hoe ver die solidariteit moet reiken, en hoe lang mensen ze kunnen volhouden.

“Enfin, ik vind het bovenal een boeiend debat, maar ik maak me dus wel zorgen over de scheuren die het gemaakt heeft. We moeten ervoor opletten dat we ons grootste kapitaal niet kwijtspelen: de zelfrelativering. Ik heb het altijd zo fijn gevonden om overdag de dingen heel, héél ernstig te nemen, om er desnoods ook heel, héél erg van mening over te verschillen met anderen, maar om ’s avonds aan de toog ook alles samen lachend te relativeren. Je kunt pas goed samenleven als er ook veel speelsheid is. En dat virus heeft alles zo verdomd érnstig gemaakt.”

'De coronajaren waren de meest ingrijpende jaren uit mijn carrière. Ooit zullen we onze kinderen uitleggen dat we de politie een papiertje moesten tonen om op de Champs Elysées te mogen rijden.'Beeld VRT

PALIN IN ’T GROEN

Zal corona ook gevolgen hebben voor de eisen die aan je beroepsgroep worden gesteld? Zeker in het begin van de crisis was het zoeken naar journalisten die voldoende wetenschappelijk geschoold zijn.

Decraene: “Da’s een terechte opmerking. Er zijn wel wetenschapsjournalisten, maar vaak worden die geparkeerd op een eiland. En pas als er een geweldige ontdekking gedaan wordt of een komeet langs de aarde dreigt te scheren, mogen zij het komen uitleggen in Het journaal.

“Het is eigen aan het vak: we luisteren graag, we babbelen graag, we schrijven graag. En haast automatisch lijkt dat te betekenen dat we meer in de alfa- dan in de bètawetenschappen geïnteresseerd zijn – journalisten hebben vaak ook een taalopleiding gevolgd.”

Het heet een schande als je niet weet wie Haruki Murakami is…

Decraene: “…maar het wordt je veel minder aangerekend als je de wet van Pascal niet kent, inderdaad.”

Je zit in de journalistiek sinds 1999. Eerst bij VTM, daarna bij de openbare omroep. Is je vak erg veranderd in de loop der jaren?

Decraene: “Vanzelfsprekend: in 1999 was het internet nog de grote belofte, en het telefoonboek mijn beste vriend. Ik heb de tijd van de gedeelde gsm nog meegemaakt. ‘Hallo? Spreek ik niet met Patrick Van Gompel?’ ‘Neen, neen, ’t is Steven Decraene. Patrick had gísteren de gsm.’ (lacht)

“Toen ik in 2005 bij de VRT begon, zag ik daar nog de restanten van de oude openbare omroep. De stofjas van Jomme Dockx uit De Collega’s, mensen die het nog consequent over ‘den BRT’ hadden: dat was allemaal geen mythe. Maar er is op korte tijd heel veel veranderd. Nu werken er veel jonge mensen, en is diversiteit een aandachtspunt.

“Ik behoor onderhand al tot het meubilair, en dat voel ik soms. Als ik op sociale media de memes zie passeren over de lange tafel waaraan Vladimir Poetin Emmanuel Macron ontving, denk ik gewoon: leuke spielerei. Maar de jonge mensen hoor ik dan zeggen: ‘Daar moeten we iets mee doen.’ Ik ben nog van de oude school: een quote van Poetin, een quote van Macron, en laat dan de duiding maar komen.”

Je bent bij uitstek een journalist die naar buiten moet, die de werkelijkheid wil betasten. Is daar nog plaats voor?

Decraene: “In mijn beginjaren bij Terzake was er veel te doen om de werking van de huisvestingsmaatschappijen in Wallonië. Vaak luidde de opdracht dan: ‘Vertrek naar Charleroi, en zie maar wat je kunt rapen.’ Nu moet je zo’n stuk eerst grondig researchen: voor je vertrekt, heb je uitgezocht met wie je gaat praten, en zit je reportage al in je hoofd – je moet ze alleen nog draaien. Efficiëntie! Ik ben stiekem wel blij dat ik die jaren van wilde improvisatie nog heb meegemaakt. Ergens aankomen, praten met wie je ontmoet, je weer verder laten leiden naar iemand anders… Laat mij maar lopen langs de straat.”

Maar bureaujournalistiek wordt steeds dominanter.

Decraene: “Je zit als journalist in de hub, het modewoord voor redactie, en laat het internet je bedienen. Achter je computer heb je de overzichtspositie, en komt alles naar je toe. Maar het is een misverstand dat je zo alles kunt begrijpen. Als Wallonië onder water staat, kun je vanachter je bureau stukken maken op basis van wat Le Soir schrijft en wat de sociale media je bieden. Maar je werk zal pas écht adem krijgen als je ter plaatse gaat. Je moet daar zijn waar het gebeurt – het gezien, gehoord en geroken hebben.”

Schuilt er nog iemand anders dan de vliegende reporter in je? Zou je graag ooit, ik zeg maar wat, een goeie docureeks willen maken?

Decraene: “Wat ik ook doe, het moet met een team gebeuren. Ik ben geen individualist. Het is de magie van de voetbalploeg: het geheel is meer dan de som der delen. Dus als het op die manier kan, ja, dan misschien wel. Al denk ik niet dat ik me dan op het harde nieuws zou gooien. Ik vind het minstens zo fijn om onderweg te zijn, en te portretteren wie ik tegenkom. Ik ben een grote bewonderaar van Michael Palin: in zijn reisprogramma’s doet hij niet aan zuivere journalistiek, maar toont hij je wel dingen die je nog niet gezien hebt. Palin komt ergens, ontmijnt er alle spanningen met humor, en maakt zo dingen zichtbaar. Ja, zoiets zou ik ook weleens willen proberen.

“Een andere vage droom is een correspondentschap: een vaste standplaats in een boeiend buitenland. Er wordt in de journalistiek nu vaak met thema’s gewerkt. Je bent gespecialiseerd in politiek, of in economie, of in justitie, of in sport… Maar als je ergens correspondent bent, moet je ál die thema’s beheersen. Als in het Franse voetbal Olympique Marseille tegen Paris Saint-Germain zo’n ontzettend beladen wedstrijd is, dan heeft dat te maken met geschiedenis, met politiek, met economie, met de verborgen bijzonderheden van het land. Dat uitleggen, dat lijkt me heel fijn. (Haastig) Maar zeg, laat het niet klinken alsof ik aan het solliciteren ben, hè. Ik ben héél content met wat ik nu doe.”

‘Mijn basis, het beton waarop ik steun, is nog altijd dezelfde als die in 1999: een niet te bedaren nieuwsgierigheid naar de mens. Een fascinerend wezen dat niet ophoudt me te verbazen.’Beeld Saskia Vanderstichele

SABENA-BLUES

Je kwam ook aan het woord in Sabena, de reeks waarin de geschiedenis van de nationale luchtvaartmaatschappij mooi uit de doeken werd gedaan. Dat was geen toeval: je volgde voor VTM indertijd het faillissement van Sabena op, en luchtvaart is een passie van je.

Decraene: “Ik blijf het iets romantisch vinden, vliegen. Auto’s en treinen brengen je ook ergens, en ze hebben de charme van de trage verandering: door het raam zie je alles anders worden. Maar de échte opwinding zit voor mij in vliegen. Ik stijg op in Zaventem, ik land een halve dag later in India, en ik ben niet veranderd, maar de wereld rond me wel.

“Het is een passie die mij gevonden heeft, niet omgekeerd. Ik was niet het jongetje dat graag piloot wilde worden, en dan maar journalist werd omdat het niet lukte, bedoel ik. Nee, ik was in 1999 een beginnende journalist bij VTM, en dus moest ik me om de uitsmijters in Het nieuws bekommeren. De solden, de eerste schooldag – dat soort dingen. Dat zeg ik trouwens met niets van meewarigheid: met die schijnbare onbenulligheid – voxpops, voorspelbaar nieuws – leer je net het vak. Enfin, Sabena zat toen in penibel vaarwater, en er was niemand op de redactie die veel zin had in het onderwerp. Maar ik had een buurmeisje dat stewardess was bij Sabena, en zij vroeg me of ik kon inschatten wat er zou gebeuren. Ik heb me toen in dat dossier vastgebeten, en zo is die passie voor luchtvaart ontstaan.

“Als jonge journalist leerde ik zo al heel snel twee belangrijke lessen. De eerste: op het moment dat iedereen antwoorden wil over een complexe zaak, zijn die er vaak niet. Nadien, tien of twintig jaar later, is die kennis er vaak wél, als je maar blijft spitten. Alleen: dan is er geen interesse meer. Dat is een cynisch mechanisme, ja: de ontploffing is nieuws, maar de brokstukken bij elkaar puzzelen niet.

“De tweede les: dat pragmatisme het toch altijd weer haalt van romantiek. De Sabéniens waren ontzettend verknocht aan hun bedrijf: ze hadden geen job, wel een missie. En toen het helemaal fout liep en ze op straat kwamen, geloofden ze dat het héle land mee zou komen betogen. Want Sabena was toch het kroonjuweel van België, de trots van de natie? Maar zo ging het niet. De Sabéniens vochten voor hun grote liefde, maar daarbuiten was er vooral onverschilligheid. Zo leerde ik dat geschiedenis en grandeur niet voldoende zijn om iets voor altijd te laten bestaan. Gaat het slecht met RSC Anderlecht, dan denkt iedereen: het zal nooit zó slecht gaan dat de club verdwijnt. Sporting is een instituut: niemand laat dat kapot gaan. Tot het op een dag wél kapot gaat. En als uit de assen dan FC Neerpede ontstaat, wel, dan zullen de jonge voetballers dáár gaan spelen. Niets is onaantastbaar als je het niet goed verzorgt.”

HONDENDROLTHEORIE

Nieuws is vaak slécht nieuws: je hebt al ontzettend veel ellende gezien. Vreet dat niet aan je?

Decraene: “Ik ben van nature een optimist, en blijkbaar zorgt dat er ook voor dat ik vooral de mooie dingen onthoud. Neem nu de vluchtelingencrisis van een aantal jaar geleden. Denk ik daar aan terug, dan springt in eerste instantie het verhaal van Yusra Mardini me voor de geest. Ik ontmoette haar toen ik in 2015 in Belgrado was, en Karrewiet me vroeg of ik iets kon maken met een kindvluchteling. Ik sprak een meisje aan, Yusra, en zij vertelde me dat ze ervan droomde om olympisch zwemster te worden. En meteen voegde ze eraan toe dat dat zwemmen haar ook naar Europa had gebracht. Want onderweg tussen Turkije en Griekenland bleek dat het bootje veel te zwaar geladen was, en dus had ze samen met haar zus een aanzienlijk stuk gezwómmen. Ik vond dat een verbluffend verhaal, ik ben het blijven volgen, en kijk: zowel op de Spelen van Rio als die van Tokio zwom Yusra voor het Refugee Team, en er wordt nu een Netflix-film over haar gemaakt.

“Nu goed, je hebt natuurlijk wel gelijk: ik moet mezelf een beetje beschermen tegen de ellende. Ik laat me raken, maar ik mag me niet kapot laten maken. En dus houd ik mezelf voortdurend voor dat dingen nu eenmaal gebeuren, dat ongeluk domweg bestaat. De busramp in Sierre is nu tien jaar geleden. Ik was daar voor Terzake, en sprak in Saint-Luc met veel mensen, ook met ouders die hun kind verloren hadden. Toen ik weer in België was, heb ik me afgesloten voor alle andere berichtgeving over het drama. Ik wilde het niet nóg eens allemaal in de kranten zien: het moest zo abstract mogelijk blijven.”

Is het andere uiterste een gevaar: dat je afgestompt raakt, dat het routine wordt?

Decraene: “Absoluut niet. Na verloop van tijd denk je misschien dat je de mechanismen van een natuurramp, een aanslag of een verkiezingscampagne wel doorziet. Dat je weet wat er zal komen. Alleen: dat klopt helemaal niet. Altijd loop je weer op een verrassing. Zet een mens onder druk, breng hem in een onverwachte situatie, en er gebeurt iets. Dan komt de onvoorspelbaarheid. En ik mag dat als journalist allemaal noteren: dat kan toch nooit gaan vervelen?

“Mijn basis, het beton waarop ik steun, is nog altijd dezelfde als die in 1999: een niet te bedaren nieuwsgierigheid naar de mens. Een fascinerend wezen is dat, eentje dat niet ophoudt me te verbazen. En daarbij kijk ik naar boven én naar onder. Ik kan geïntrigeerd zijn door de courtoisie op een ambassade, door het prachtige theater dat gespeeld wordt als daar een hoogwaardigheidsbekleder op bezoek komt. Maar ik ben even gecharmeerd door een mens die in een Franse bar-tabac om half negen al aan z’n eerste picon zit.”

Kan je me tot slot nog vertellen wat iemand tot een goeie journalist maakt?

Decraene: “Als er een hondendrol op de stoep ligt, heb je journalisten die erin trappen, en thuis pas merken dat er smurrie aan hun schoen kleeft. Je hebt er ook die erin trappen, het meteen merken, en zich vervolgens verdiepen in de eigenaardigheden van de drol. En je hebt er die wéten waar de hondendrol gedraaid zal worden, die er alles aan doen om erbij te zijn, en het hele proces willen rúíken. Die derde categorie, ja, daarin zitten voor mij de echt goeie journalisten.”

Twee uur geleden had ik niet gedacht dat iemand me vandaag nog zo bevlogen zou onderhouden over stront.

Decraene: “Ik weet het, ik had de metafoor ook kunnen ophangen aan een stuk van 2 euro op de stoep. Maar geef toe: met de hondendrol werkt het beter, toch (lacht)?”

© Humo