Direct naar artikelinhoud
ReportageOekraïens Opstandelingenleger

In heel Oekraïne willen burgers vechten, maar in de Zuidelijke Karpaten nog wat meer: ‘Wij zijn partizanen’

Petro (19) en Petro Pitletejtsjoek (92). Opa Petro vocht tegen de Sovjets met het Oekraïense Opstandelingenleger OePA, zijn kleinzoon wil nu tegen de Russen vechten.Beeld Joris van Gennip voor de Volkskrant

Bij de inwoners van de Zuidelijke Karpaten zit het verzet ingebakken in hun cultuur. Hoewel de oorlog nog ver lijkt, bereiden de kleinzonen van tot voor kort omstreden partizanen zich voor op de strijd. ‘Ik ga doen wat iedereen in mijn familie al generaties doet: tegen de Russen vechten.’

Het sneeuwt en de auto komt nauwelijks vooruit op de ongeasfalteerde Oekraïense bergweg, als uit het niets een controlepost opdoemt. Zes mannen in dikke jassen en trainingsbroeken, sommigen met jachtgeweren om de schouder, staan bij een zelfgemaakte slagboom: een omgehakte berkenstam die ze met touwen en een steen hebben vastgemaakt aan een dennenboom aan de andere kant van de weg. “Wie zijn jullie?”, roepen ze. “Documenten!”

De burgermilitie verdedigt Khimchyn, hun dorp van vierduizend inwoners, diep in de Zuidelijke Karpaten. In dit berggebied hebben nog amper oorlogshandelingen plaatsgevonden, op een raketinslag na, donderdag twee weken terug in het stadje Kolomyja, 25 kilometer verderop. Behalve een of twee luchtalarmen per dag, waarna de inwoners halsoverkop naar de schuilkelders rennen, gebeurt er in deze regio vooralsnog weinig.

Maar dat maakt de dorpelingen niets uit. Nadat de Russische inval in Oekraïne via hun telefoons tot hen doordrong, kwamen ze meteen samen, zijn ze zandzakken gaan vullen en werden checkpoints opgezet en bemand. Waarom? De mannen, die diensten draaien van zes uur, lijken verbaasd om die vraag. “Wij zijn partizanen”, zeggen ze.

Generatie op generatie

In heel Oekraïne is de bereidheid om de wapens op te nemen onder burgers groot, dat maakt de fabricage van molotovcocktails wel duidelijk. Maar hier in de Zuidelijke Karpaten is die bereidheid misschien nog wel groter. Verzet is hier een onlosmakelijk onderdeel van de geschiedenis; het loopt door familielijnen, het zit in het bloed.

In en na de Tweede Wereldoorlog werd hier veel verzet geleverd tegen de Polen, Duitsers en Sovjets, die deze regio beurtelings inlijfden. De verzetsstrijders, of partizanen, organiseerden zich in het zogenoemde Oekraïense Opstandelingenleger (OePA), dat bestond van 1942 tot 1956. De eenheid die zich hier in de bergen ophield, was het actiefst en had de meeste manschappen aan het eind van WO II. Dat heeft alles te maken met de geografische ligging – de bergen en bossen zijn moeilijk in te nemen – maar ook met de zelfredzaamheid waarvoor de mensen hier bekendstaan.

De meeste mannen die vandaag bij de checkpoint staan, zijn geharde types: automonteurs, elektriciens, mannen die gewend zijn met hun handen te werken en die wel raad weten met een jachtgeweer. Enkelen zijn uit ander hout gesneden. Zoals Petro Pitletejtsjoek, een ietwat verlegen 19-jarige die een week geleden nog toerisme studeerde in de West-Oekraïense stad Ivano-Frankivsk. Nu is hij met zijn militiegenoten druk aan het bellen naar het centrale commando in het centrum van het dorp, een paar kilometer verderop. Pitletejtsjoek wilde een zaak opstarten in het toerisme, “maar nu ga ik doen wat iedereen in mijn familie al generaties doet: tegen de Russen vechten”. 

“Jullie mogen erdoor, maar alleen als jullie je daar melden”, bromt een kameraad met een klein mutsje, die de berkenslagboom opendoet. Hoewel de Russen nog ver weg zijn, nemen ze de dreiging hier serieus.

Dat Pitletejtsjoek meteen over zijn familiegeschiedenis begint, is niet vreemd. Zijn opa, die precies dezelfde naam draagt, maakte deel uit van de OePA en vocht tegen de Sovjets toen die aan het einde van de Tweede Wereldoorlog West-Oekraïne, en daarmee de Zuidelijke Karpaten, annexeerden.

Omstreden nationalisten

De inmiddels 92-jarige man woont even verderop nog in hetzelfde huis als dat waarin hij is opgegroeid. Terwijl zijn kinderen en kleinkinderen een groot, modern huis hebben neergezet naast dat van hem, blijft hij liever in zijn kamertje van 3,5 bij 3,5 meter wonen. De ruimte is gevuld met een bed, twee stoeltjes en een grote groebka, een metershoge oven annex verwarming die je veel ziet in oude Oekraïense huizen.

In de hoek staat een kleine televisie waaruit de laatste nieuwtjes over de oorlog binnensijpelen. “Inter is het enige kanaal dat we kunnen ontvangen sinds de televisietoren in Kiev is geraakt”, zegt hij. Naast de televisie hangen vlaggetjes: het blauw-geel van Oekraïne en het zwart-rood van de OePA. Op de boekenplank staan verschillende boeken over partizanen. De oude man pakt er een en laat een tekening zien van een jongen in legeruniform met flaporen en een snorretje, het boordje van een Oekraïens hemd komt boven zijn uniform uit. “Dat ben ik.”

Omstreden nationalisten
Beeld Joris van Gennip

“Hoe ik bij de OePA terechtkwam?” Pitletejtsjoek gaat verzitten. Net zoals zijn kleinzoon studeerde hij als jongvolwassene in Ivano-Frankivsk, “dat toen nog Stanislav heette”. Hij wilde eigenlijk leraar worden, maar de familie was erg nationalistisch en hij kreeg het verzet met de paplepel ingegoten. “Als kind was ik al lid van een politieke beweging voor Oekraïense onafhankelijkheid.”

Naarmate de Sovjet-Unie steeds meer gebrand raakte op het uitroeien van het Oekraïense nationalisme, en er om hem heen steeds meer nationalisten werden opgepakt, besloot hij in 1951 als 21-jarige de bossen in te vluchten en zich aan te sluiten bij de OePA.

In Oekraïne is de OePA niet onomstreden. Sommige eenheden hielden verschrikkelijk huis. OePA-eenheden in Wolynië, een historische regio in West-Oekraïne, waren bijvoorbeeld zeer anti-Pools en in 1943 betrokken bij etnische zuiveringen waarbij tienduizenden Polen omkwamen. Andere eenheden waren zo anti-Sovjet dat ze een tijd met de Duitsers samenwerkten.

In deze regio zijn ze erg trots op deze geschiedenis, maar in de rest van Oekraïne is dat niet altijd het geval. Omdat de partizanengeschiedenis flink wat zwarte bladzijden bevat en extreemrechtse types graag dwepen met de OePA – door bijvoorbeeld te pas en te onpas met rood-zwarte vlaggen te zwaaien –, willen veel Oekraïners er liever niet mee worden geassocieerd.

Maar nu door de oorlog nationalisme een zaak van nationaal belang is geworden, klinkt de kritiek minder luid. Veel Oekraïners noemen zich nu Banderivtsi, een geuzennaam die verwijst naar OePA-leider Stepan Bandera en in Rusland wordt gebruikt om de Oekraïners weg te zetten als nazi’s. Daarnaast is Oekraïne nu blij met iedereen die wil vechten, het maakt niet uit of iemand filosofiestudent is, lid van een extreemrechtse politieke partij, of beide.

Met etnische zuiveringen heeft de 92-jarige Pitletejtsjoek niets te maken gehad, zegt hij. Toen hij zich in 1951 bij de partizanen aansloot, vocht het opstandelingenleger alleen nog maar tegen de Sovjets. “We woonden in de bossen, in kriyivka, dat zijn verzonken hutjes voor twee, vijf of tien personen. De KGB joeg op ons, en wij op hen, dus we moesten ons goed kunnen verstoppen. Er waren ook vrouwen bij, we maakten geen verschil”, zegt hij, terwijl op de achtergrond het Oekraïense volkslied uit de televisie schalt. 

De partizanen kregen veel hulp uit de nabijgelegen dorpjes. Inwoners brachten hen eten en wasten hun kleding. Er waren ook vrijwilligers uit het buitenland, zoals nu ook mensen uit andere landen zich aansluiten bij het Oekraïense leger.

De guerrillastrijders gebruikten niet hun eigen namen. Pitletejtsjoeks codenaam was Spartak, omdat hij het gelijknamige boek van Raffaello Giovagnoli aan het lezen was toen hij zich aansloot, vertelt hij lachend. “De keuze was dus snel gemaakt.”

Eigen milities

Bij het gemeentehuis, waar naast de vlag van Oekraïne ook het rood-zwart van OePA wappert, knikt de man die zich voorstelt als de ‘commandant van vandaag’ zakelijk als hij hoort wat de journalisten hier willen doen. “Jullie hebben toestemming. Vertel de wereld maar wat we hier doen”, zegt hij. Om af te sluiten met: “Leve Oekraïne”, een vuist in de lucht.

Bij de slagboom staan de dorpelingen hevig te discussiëren of er een foto mag worden gemaakt van de controlepost, of dat dat te gevaarlijk is. “Het kan niet”, zegt commandant Vlad tegen zijn collega, die juist graag op de foto gezet wil worden. Met een ernstige blik: “We zijn in staat van oorlog, en dit is een strategische plek die we niet mogen prijsgeven.”

Drie andere mannen staan bij een stapel autobanden te praten over hun inschrijving bij het Oekraïense leger. Hoewel ze deze wegblokkade zelf hebben opgezet, zijn ze niet van plan ook echt zoals vroeger een guerrillaleger op te zetten in het dorp. In 2014, toen de oorlog in Oost-Oekraïne begon, was het leger zo slecht georganiseerd dat mannen hun eigen bataljons opzetten, maar nu zijn die geïntegreerd in het leger. Een eigen militie opzetten is niet nodig, het voelt beter om je via de officiële kanalen aan te melden, zeggen ze terwijl ze de ene na de andere sigaret opsteken.

Sommigen zullen, omdat ze militaire ervaring hebben, misschien al over een paar dagen gaan. Wanneer? Dat weten ze niet. “Ik kreeg een brief waarin stond dat iets in mijn gegevens niet klopt”, zegt een van hen lachend. “De bureaucratie is nogal chaotisch.” De mannen kregen ook nog geen wapens uitgedeeld, zoals in Kiev.

Opgejaagd door Sovjets

In zijn huisje vertelt de 92-jarige oud-strijder dat hij in zijn tijd veel KGB’ers heeft gedood met zijn PPS-pistoolmitrailleur. Tot het in 1952 misging. In dat jaar verraadde een OePA-lid zijn kameraden door de coördinaten van de schuilplaatsen door te geven aan de Sovjets. “In mijn groep werden zestig mannen en vrouwen opgepakt en naar Kiev gebracht om daar de doodstraf af te wachten. Ik dus ook.”

De man kijkt naar zijn handen als hij eraan terugdenkt. “Het was verschrikkelijk.” Twee scènes staan hem nog helder voor de geest. Een vrouw uit zijn eenheid met de codenaam Orysia, die vanuit haar cel gilde dat ze werd opgehaald voor fusillade. “En dat de bewakers riepen dat Stalin dood was en dat we misschien niet werden gedood.”

Er zijn aardig wat parallellen te trekken tussen Stalin en Poetin, zegt Pitletejtsjoek terwijl hij zijn kleinzoon opdracht geeft wodka te halen. Beiden zijn dictators, lijken geen tegenstand meer te krijgen van de mensen om hen heen, en beiden gunnen Oekraïne het licht in de ogen niet. “De geschiedenis herhaalt zich. Hopelijk ook wat betreft de dood van de grote leider. Stalin stierf begin maart (5 maart 1953, red.), ik hoop Poetin ook.”

“Schnapsch trinken, Frau?”, vraagt hij dan, en legt uit dat hij vroeger ook Duits op school kreeg. “Minimaal drie glaasjes: het eerste op het gezelschap, het tweede op kameraadschap en het derde is op de liefde”, beveelt hij lachend als de glaasjes, de zure augurken en tomaten op tafel staan. “De Russen zijn even bang voor Poetin als destijds voor Stalin. Zij kunnen er ook niets aan doen; ze hebben geen keuze in dit conflict. Eet toch wat meer, je bent veel te dun.”

Petro Pitletejtsjoek (19) loopt naar een controlepost van het Oekraïense Opstandelingenleger, een niet onomstreden militie in het westen van Oekraïne.Beeld Joris van Gennip

Na Stalins dood moest Petro Pitletejtsjoek voor tien jaar naar een goelag in Norilsk, Siberië. Toen hij terugkeerde naar Khimchyn, was hij gebroken. Partizanen waren er niet meer. Als vijand van de Sovjet-Unie mocht hij geen leraar worden. De KGB hield hem streng in de gaten. “Ik moest me wekelijks melden, vanaf toen tot aan het einde van de Sovjet-Unie.” Hij werd elektricien en trouwde.

Toen hij in 1991 op de radio hoorde dat de Oekraïense onafhankelijkheid was uitgeroepen, was hij in shock. “Ik geloofde het niet echt en wantrouwde of het zou lukken. Maar ik heb wel direct mijn oude kameraden opgetrommeld. We zijn meteen begonnen de OePA in ere te herstellen, door boekjes te schrijven over de geschiedenis, monumenten op te richten en de straten nieuwe namen te geven.”

Als de wodka is opgedronken, loopt kleinzoon Petro terug naar de checkpoint. Het is harder gaan sneeuwen, maar dat deert hem niet. De liefde voor zijn land houdt hem warm, zegt hij. Veel van wat hij in zijn leven doet, doet hij omdat zijn familie het wil, zegt hij na een korte stilte. Ook daarin herhaalt de geschiedenis zich. “Ik ben toerisme gaan studeren omdat mijn oudere broer dat ook doet. Eigenlijk wilde ik ICT studeren.” Waarom? Om geld te verdienen, zegt hij grijnzend. “Ik wil rijk worden, een lokale oligarch. Liever vecht ik niet, maar als mijn familie wordt aangevallen, zal ik het natuurlijk doen. Dit is groter dan mij.”