Direct naar artikelinhoud
InterviewNathalie Huygens en Wout Van Steenwinkel

Na de open brief over verkrachting, een gesprek met moeder en zoon: ‘Ik heb het gevoel dat ik die ochtend ben gestorven’

Nathalie Huygens:Beeld Saskia Vanderstichele

Wout Van Steenwinkel (24) ontketende een kleine mediastorm toen hij onlangs met een open brief als een koene ridder in de bres sprong voor zijn moeder Nathalie Huygens (49), die zes jaar geleden is verkracht. Een gesprek met moeder en zoon, over hoe je elkaar na een vreselijk trauma kunt kwijtspelen, maar ook weer terugvindt.

De gruwelijke feiten: op 3 september 2016, vroeg in de ochtend, begint Nathalie Huygens aan haar ochtendloop. Midden op een veldweg ziet ze een gedaante opdoemen. Als ze die nadert, slaat de angst toe: zelfs vanop een afstand lijkt de man één brok zwarte woede. Ze vermant zich en loopt door. Net wanneer ze hem gekruist is en opgelucht nog even achterom wil kijken, grijpt hij haar vast. Ze kijkt recht in zijn agressieve, gitzwarte ogen. Hij gooit haar neer en begint met zijn vuisten op haar gezicht te timmeren. Dan verkracht hij haar, onder bedreiging van een mes, opnieuw en opnieuw. Nathalie wordt voor dood achtergelaten.

Sinds die dag gaat het logischerwijs niet goed met je.

Huygens: “Nee. In het begin denk je: dit gaat voorbij. Ik moet herstellen en weer verder. Maar zo werkt het niet. Je komt in een hele nieuwe wereld terecht, één van justitie, politie en psychiatrie. Het gevoel waarmee ik het het best kan vergelijken, is het hoogtepunt van een nachtmerrie. Dat moment waarop de angst op z’n hevigst is, vlak voor je wakker schiet. Alleen word je niet meer wakker uit die nachtmerrie. Nooit meer. Vanaf dan moet je ermee zien te leven. Als ik op dat ogenblik had geweten wat me nog allemaal te wachten stond, was ik achter de dader aan gelopen: ‘Ho, je bent nog iets vergeten. Jij moet mij nú vermoorden!’ Want deze pijn houd ik niet vol, geen denken aan.”

Meteen na de verkrachting leek het allemaal nog niet binnen te komen. Je bent nog zelf naar huis gelopen, bent op de oprit blijven wachten op de ambulance – je wilde je dochter het zicht besparen – en in het ziekenhuis beweerde je stellig dat je na één dag thuis wel weer aan het werk zou kunnen.

Huygens: “Wellicht was dat een reactie van mijn lichaam. De dader had me ei zo na doodgeslagen, maar ik had het wel overleefd. In eerste instantie voelde het als een overwinning aan. Ik had het gevoel dat ik nog wel een marathon kon lopen, maar beetje bij beetje brokkelde dat af en kwam de realiteit binnen.

“De grootste schok kwam een week later, toen ik naar huis mocht. Tot dan had ik in de cocon van mijn ziekenhuiskamer gezeten. Opeens moest ik terug naar mijn oude, vertrouwde leven, alleen voelde niets nog vertrouwd. Dat huis, de kleren die er hingen, de reisfoto’s aan de muur: het klopte niet meer. Toen pas drong het tot me door: ik ben niet meer de persoon die die zaterdagochtend is vertrokken om te gaan lopen. Dat leven was voor altijd voorbij. Het enige wat ik nog wel kon – en dat doe ik tot op vandaag – is bezig blijven. Stilvallen, dat kan ik niet aan.”

Wout, wat voor mama had je vóór die derde september?

Van Steenwinkel: “Een mama die van elk moment kon genieten. Ze werkte op de school waar mijn zus en ik hadden gezeten. Elk vrij moment, elke schoolvakantie was ze er voor ons en dan gingen we leuke dingen doen. Ik kan me geen saaie woensdagnamiddag herinneren. Ik denk dat mijn zus en ik daarom zo’n intense band hebben met haar.”

Huygens: “Ik heb altijd maar één droom gehad: mama zijn.”

Van Steenwinkel: “Net omdat we zo’n band met haar hebben, vallen de verschillen met vroeger zo hard op. We zien het leed dat ze meedraagt. Alles kost haar zoveel meer moeite. Het is niet meer vanzelfsprekend om samen ergens naartoe te gaan, want ’s avonds krijgt ze het altijd moeilijk en dan wil ze het liefst alleen zijn, hier in haar appartement.”

Huygens: “Voor mijn kinderen en voor de buitenwereld probeer ik zo normaal mogelijk te functioneren, gewoon om het hun makkelijker te maken. Maar dat vergt gigantisch veel energie. Op een bepaald moment is het op. Als we dan een keertje samen weggaan, wil ik die avond voor hen in schoonheid laten eindigen, en niet met een instortende moeder.”

Na de open brief over verkrachting, een gesprek met moeder en zoon: ‘Ik heb het gevoel dat ik die ochtend ben gestorven’
Beeld Saskia Vanderstichele

PERFECTE PUZZEL

Van Steenwinkel: “Toen het gebeurde, zat ik aan de andere kant van de wereld, in Thailand. Door het tijdsverschil hoorde ik het pas twee dagen later. Mijn terugreis naar België – ik had net een sabbatjaar achter de rug – stond gepland voor de week nadien. Papa en mama hebben nog overwogen het me dan pas te vertellen, maar ze wisten dat de kranten erover zouden schrijven en ze wilden niet dat ik het nieuws zo zou vernemen. Dat telefoontje was onwezenlijk.”

Huygens: “Hij wilde meteen naar huis vliegen, maar ik vond dat hij moest blijven: wat er met mij was gebeurd, mocht niet het trieste orgelpunt van zijn sabbatjaar worden.”

Van Steenwinkel: “De dag van mijn terugkeer was raar. Ik had er een heel jaar naar uitgekeken om mama terug te zien, maar op de luchthaven kon ze er niet bij zijn. Ze wachtte thuis op me. Later, toen ik het boek las dat ze had geschreven, ging ik pas beseffen dat we dat moment van weerzien allebei op dezelfde manier hebben beleefd: er waren gewoon géén emoties.”

Huygens: “(knikt) Ik voelde niks. Het was mijn verjaardag en ik had de hele tijd lopen denken: een mooier verjaardagscadeau dan zijn thuiskomst kunnen ze me niet geven. Maar toen stond hij daar, en voelde ik niks.”

Van Steenwinkel: “We hebben kort bijgepraat, toen ben ik naar mijn kamer gevlucht. Eigenlijk ben ik dat blijven doen: ik vluchtte weg. Ik heb me op mijn studie gestort, op het studentenleven… Zelfs als ik mama nu zie, is het nog altijd confronterend. De ochtend dat ik vertrok voor mijn sabbatjaar heb ik afscheid genomen van mijn mama, maar ik heb haar tot vandaag nog altijd niet teruggezien.”

Huygens: “Dat komt bij mij hard binnen. Door zijn open brief te lezen besefte ik: ik heb zo mijn best gedaan om zo normaal mogelijk te doen, maar ik heb grandioos gefaald. Dat doet pijn.”

In de jaren die volgden, viel ook jullie gezin uit elkaar.

Van Steenwinkel: “We zijn elkaar alle vier kwijtgeraakt.”

Huygens: “Voordien vormden we een perfecte puzzel van vier. Sinds die ochtend pasten de stukken niet meer in elkaar. Elk van ons was op zijn manier bezig met zijn eigen pijn en verdriet, en met het beschermen van de ander. Wat voordien als vanzelfsprekend liep, werd opeens een opdracht. Mijn man en ik zijn na een relatie van 26 jaar uit elkaar gegaan. Ik wist niet meer wie ik was, ook niet in die relatie. Ik ben hier komen wonen, de kinderen bleven thuis bij hun papa. Ik die altijd alleen maar mama had willen zijn, mocht dat plots niet meer.”

Kregen jullie hulp?

Huygens: “Ja. Ik herinner me dat iemand van de politie zei dat Slachtofferhulp zou langskomen. Ik dacht: wat moet ik tegen die mens vertellen? (lachje) Tot dan had ik elke hobbel in mijn leven prima in mijn eentje genomen. Dat zou me nu ook wel lukken, maar maand na maand ging het slechter. Tegen januari kon ik echt niet meer.”

Toen ben je een eerste keer opgenomen in de psychiatrie.

Huygens: “Als Wout toen niet thuis was geweest op een moment dat ik dacht dat hij al naar school was, had ik met een mes mijn pols opengesneden. Maar ik schrok toen ik de garagepoort hoorde opengaan – ‘Oei, hier is nog iemand!’ – en zag af van mijn plan. Ik heb het opgebiecht aan een vriendin die arts is, en zo ben ik voor het eerst in opname gegaan. Ik ben er negen maanden gebleven.

“Het allereerste wat ze me zeiden, was: ‘Je zal iets moeten eten.’ Maar ik wilde niet eten. Tot op vandaag blijft het een probleem. Als wij hier nu zouden dineren, zou je niets aan me merken, maar ik doe het op automatische piloot: (als een mantra) dat is eten, dat is goed, dat moet binnen.”

Lukt dat eten zo slecht omdat het pijn doet? Hij had je kaak en gebit kapotgeslagen.

Huygens: “Ja, maar ook mijn smaakzin is nooit volledig teruggekeerd. Als ik met de kinderen ga eten, bestel ik altijd iets dat ik nog ken van vroeger. Vragen ze me of het lekker is, dan zal ik overtuigd ‘ja’ antwoorden. Niet omdat ik die spaghetti op mijn bord lekker vind, maar omdat ik weet dat ik dat vroeger graag at.

“Mijn oogletsel is ook nog steeds een probleem. Het valt niet op, maar eigenlijk zie ik bijna niet meer uit één oog. Naar een film kijken lukt niet meer: het lijkt of ik naar een 3D-film zit te kijken maar dan zonder 3D-bril. Constant word ik zo herinnerd aan wat er is gebeurd. Er valt niet aan te ontsnappen.”

Er zijn nog verschillende opnames in de psychiatrie gevolgd.

Huygens: “Telkens omdat ik een gevaar vormde voor mezelf. Ik automutileerde ook, in mijn gezicht. Als ik in de spiegel keek, zag ik mezelf niet meer.”

Voor een kind moet het verschrikkelijk zijn om zijn moeder zo te zien afzien.

Van Steenwinkel: “Van haar eerste pogingen hebben mijn zus en ik nooit iets geweten, maar op den duur zagen we het zelf ook als ze gekrast had.”

Soms moest je je mama tegen zichzelf beschermen.

Van Steenwinkel: “Eén keer was ze naar de badkamer gevlucht met een mes. Papa vroeg of ik met haar kon gaan praten, hij had geen vat meer op haar. Het voelde als zo’n enorme verantwoordelijkheid: ik moest haar gaan redden. Ik heb mezelf toen opgesloten in de garage en heb daar de hulpdiensten gebeld. Ik heb de deur nog voor hen geopend, maar van wat daarna is gebeurd, weet ik niks meer. Een verkrachting is een zeer ernstig misdrijf, maar het is alles wat zich daarna opstapelt dat het zo loodzwaar maakt. Dat had ik onderschat.

“Dat vluchten en opkroppen heb ik heel lang volgehouden. Ik heb daar best veel schuldgevoelens over. Ik besef nu meer dan vroeger hoe hard ik tekortgeschoten ben voor mama.”

Huygens: “Maar je bént niet tekortgeschoten. Je hebt gedaan wat je kon. Vluchten was jouw manier om te overleven. Als je tegen dat gevoel was ingegaan, hadden we elkaar vandaag misschien niet meer gezien.”

Van Steenwinkel: “Pas tijdens corona ben ik een keer of drie gaan praten met een psycholoog, maar het bleek toch niets voor mij. Eigenlijk deed het me veel meer deugd om alles van me af te schrijven in die open brief. Via de brief heb ik nu contact met PUNT. vzw. Zij organiseren praatgroepen voor slachtoffers van seksueel geweld en hun omgeving. Ze hebben me voorgesteld om eens deel te nemen aan zo’n praatgroep. Dat wil ik wel proberen. Ook de vele reacties op de brief deden me goed. Het helpt om het allemaal een plaats te geven. De voorbije jaren heb ik me vaak eenzaam gevoeld.”

Jij voelt je ook onbegrepen, Nathalie.

Huygens: “Ja. Op het ogenblik van een verkrachting wordt alle menselijkheid uit je weggenomen. Je moet de mens in jezelf opnieuw laten bestaan, ook al is het dan iemand anders. Waar je het meeste nood aan hebt, is dat anderen je gewoon als mens benaderen.”

Dat doen ze niet?

Huygens: “Vaak niet, en dat doet afgrijselijk veel pijn. Ik kom amper nog buiten, gewoon omdat het afschuwelijk voelt als ik weer iemand snel de straat zie oversteken, zodra ze me zien naderen. Ik begrijp dat het een paniekreactie is, dat ze het doen uit onmacht. In therapie leer je dat je na een verkrachting aan je zelfbeeld moet werken. Maar hoe doe je dat als mensen letterlijk van je weglopen? Een goeiedag, een knikje betekent zoveel. Dat toont mij dat ik er nog mag zijn, dat ik nog word gezien. Want ik heb al vaak gedacht: ben ik misschien onzichtbaar?”

PERFECTE PUZZEL
Beeld Saskia Vanderstichele

MAK LAMMETJE

In zijn brief beschrijft Wout hoe je de dader nog steeds proeft en ruikt.

Huygens: “In het ziekenhuis heb ik me heel lang niet mogen wassen. Ik mocht zelfs niet drinken. Ik was me bewust van hoe belangrijk dat DNA was: ‘Ik moet zorgen dat ik die smaak, die geur niet verlies, ik wil dat staal kunnen afgeven.’ Onbewust heb ik het zo ergens in me opgeslagen en raak ik het niet meer kwijt. Zijn geur is mijn geur geworden. Op moeilijke momenten, als alles me overspoelt, denk ik: zouden anderen dat ook ruiken? En dan spring ik snel onder de douche. Ik douch nog altijd twee, drie, vier keer per dag. Ik weet niet hoe het is voor andere slachtoffers, maar ik heb het gevoel dat ik die ochtend ben gestorven. Ik ben wel weer opgestaan, maar nu ben ik opgebouwd uit zijn DNA.

“Het zwaarste is dat ik twee keer aan mijn eigen verkrachting heb moeten meewerken met mijn mond. Dat was afgrijselijk. Dat gevoel krijg je nooit meer weg.”

Uiteindelijk is de dader gevat op basis van de DNA-sporen die jij wist te bewaren op je lichaam.

Huygens: “Dat maakt het iets draaglijker. Het is niet voor niets geweest dat ik alles urenlang krampachtig heb proberen vast te houden.”

Het heeft veertien maanden geduurd voor de politie de dader kon vatten. Was je al die tijd bang?

Huygens: “Ik voelde me vooral verantwoordelijk. Ik was de enige die hem had gezien, die informatie kon geven. Zolang hij vrij rondliep, was hij een gevaar voor iedereen die hem op een slecht moment zou kruisen.”

Hij maakte nog een tweede slachtoffer: zijn ex-vriendin, die hij ook met geweld heeft verkracht. Zo kon de politie hem matchen aan jouw zaak.

Huygens: “Op het ogenblik dat twee agenten me het nieuws kwamen vertellen – ‘We hebben hem’ – reageerde ik apathisch. Ik had me vooraf ingebeeld wat dat nieuws met me zou doen, maar toen het er was, kwam er niets. Ik heb het ook tegen niemand gezegd, ben recht naar mijn therapeut gereden. En toen begon het hele juridische luik.”

Je wilde hem meteen zien, wilde hem zelf uit een line-up halen.

Huygens: “Ik had dat nodig. Wat ik daar die ochtend was tegengekomen op dat veld was geen mens. Hij was de verpersoonlijking van de uitdrukking ‘zwart van woede’: ik wist dat het een blanke man was en ik kon hem ook zo omschrijven, maar toch was alles zwart aan hem. Hij was een monster. Als ik hem moest omschrijven voor een robottekening, dan zei ik: ‘Hij moet agressiever.’ ‘Maar Nathalie,’ zei de tekenaar dan, ‘niemand loopt in het dagelijkse leven zo agressief rond.’ Ik moest de mens achter het monster zoeken, maar dat was onmogelijk.”

Het moet een schok zijn om na veertien maanden weer in die ogen te kijken.

Huygens: “De grootste schok was om dat zwarte monster niet meer te zien. Pas in die line-up zag ik hem als mens. In vergelijking met hoe ik hem die ochtend had meegemaakt, stond er een mak lammetje voor mijn neus.”

Van Steenwinkel: “Dat had ik ook: in mijn hoofd had ik een beeld van hem opgebouwd, compleet gevoed door woede. De eerste keer dat ik hem zag in de rechtszaal, kwam die aanblik totaal niet overeen met dat beeld in mijn hoofd. Voor mij zat iemand van vlees en bloed, een doodgewone huisvader. Dat was zo’n mindfuck.”

Huygens: “Voor de rechtszaak begon, was ik al twee keer het dossier gaan inkijken. Er stond van alles in over de verkrachting van zijn ex, maar als de verhoorders mij ter sprake brachten, zei hij alleen: ‘Het is heel erg wat er met haar is gebeurd, maar ik heb het niet gedaan.’ In de rechtszaal wilde ik eindelijk antwoorden. Ik bestudeerde zijn mimiek, als de rechter of de advocaten het over mij hadden, maar hij gaf geen krimp. Hij bleef volhouden dat hij niets met mijn verkrachting te maken had. Hij zei zelfs: ‘Wie zoiets doet, moet de zwaarst mogelijke straf krijgen.’ Op den duur begon ik te twijfelen: ‘Ben ik nu zot?’ Ook al had ik hem herkend en was het DNA-bewijs duidelijk.”

Je bent later met hem gaan praten in de gevangenis.

Huygens: “Daar heb ik zijn twee kanten gezien: van het ene op het andere moment, als de dingen niet lopen zoals hij wil, worden zijn ogen zwart. Dan komt dat monster weer naar boven. Een minuut later zit de mens er weer. Zo was hij ook die ochtend: nadat hij me voor dood had achtergelaten, wandelde hij op zijn dooie gemak weg, alsof hij een ochtendwandeling aan het maken was.”

Hij had die nacht ruziegemaakt met zijn vriendin en zij had hem buitengezet. Jij was de toevallige boksbal die op zijn pad kwam.

Huygens: “Dat is hoe ik het voor mezelf verklaar: hij was razend en al de hele nacht op de dool. Toen ik hem kruiste, moet het tot een kortsluiting in zijn hoofd gekomen zijn. Alle razernij die hij had opgespaard, heeft hij op mij uitgewerkt. Zijn kracht was enorm. Hij pakte me op en gooide me neer alsof het niks was. Bij elke vuistslag voelde ik meer botten breken.

“In de gevangenis wilde ik hem confronteren met wat hij had gedaan. Ik heb hem uitgelegd hoe ik vroeger was, hoe ik was tijdens de feiten, en hoe ik vandaag ben. Ik wilde weten of zijn leven ook onherroepelijk was veranderd na die ochtend, of hij nog contact had met vrienden en familie. ‘Ik zie nog iedereen’, zei hij. Onbegrijpelijk: zijn leven gaat gewoon door.”

Heeft hij je toen zijn spijt betuigd?

Huygens: “Ja. Hij zei: ‘Ik wou dat ik kon teruggaan naar dat moment en dat ik het niet had gedaan.’”

Van Steenwinkel: “Toen zijn zaak voorkwam in beroep, gaf hij de feiten ook toe. Ik denk dat hij zo strafvermindering hoopte te krijgen.”

Huygens: “Hij had eerst negentien jaar gekregen – veertien voor wat hij met mij had gedaan, vijf voor zijn ex. In beroep hebben ze die twee zaken samengevoegd en kreeg hij vijftien jaar cel en vijftien jaar terbeschikkingstelling, het maximale dat hij toen kon krijgen.”

Van Steenwinkel: “Voor mij betekent zijn schuldinzicht tot op vandaag niks. Als je zulke zware feiten twee jaar lang blijft ontkennen, denk ik niet dat je veel spijt hebt.”

Huygens: “Tijdens onze ontmoeting in de gevangenis zei hij nog: ‘Dit had nooit met jou mogen gebeuren.’ Hij noemde me een lieve, mooie, nobele vrouw. Maar nu, een jaar later, vraagt hij penitentiair verlof aan. Kennelijk vindt hij dat hij genoeg van zijn straf heeft uitgezeten.”

Het bericht over die aanvraag bereikte jullie een maand geleden en vormde de trigger voor Wouts open brief.

Huygens: “De dag dat hij zijn aanvraag voor penitentiair verlof zou bepleiten voor de strafuitvoeringsrechtbank, had ik een afspraak bij LEIF voor mijn euthanasieprocedure. Zotter kan het niet worden: op de dag dat ik met iemand ga praten over mijn dood, vindt hij dat hij genoeg gestraft is en stilaan verder mag met zijn leven. Hoe absurd is dat?

“Drie jaar geleden, toen zijn straf definitief werd uitgesproken, was ik blij met de maximumstraf. Nu voel ik me naïef. Ik wist wel van de wet-Lejeune (die bepaalt dat daders na een derde van de straf te hebben uitgezeten voorwaardelijk kunnen vrijkomen, red.), maar daar dacht ik niet aan toen ik die vijftien jaar hoorde vallen. Ik dacht: eindelijk kan ik focussen op hoe ik verder moet. Nu word ik keihard geconfronteerd met het feit dat hij daar mogelijk maar een stukje van moet uitzitten. Ik voel me opnieuw opgejaagd wild.”

Van Steenwinkel: “Binnenkort kan hij tot aan het eind van zijn straf elke zes maanden een nieuwe aanvraag indienen om vervroegd vrij te komen.”

Met het hervormde seksueel strafrecht, dat net is gestemd, had hij 28 jaar kunnen krijgen voor verkrachting met geweldpleging. Was dat genoeg geweest?

Huygens: “Ja, op voorwaarde dat hij die straf dan ook volledig had moeten uitzitten. Een verkrachter maakt doelbewust – want verkrachten doe je niet per ongeluk en het is ook niet in een seconde gebeurd – iemands lichaam en leven kapot. Het is niet te vatten dat een verkrachter vervroegd kan vrijkomen, terwijl ik mijn lichaam nooit meer terugkrijg. Zodra ik wist dat hij penitentiair verlof zou aanvragen, ben ik teruggekatapulteerd naar die veertien maanden waarin hij onvindbaar was: ik moet er nu weer alles aan doen om ervoor te zorgen dat hij in de cel blijft zitten. Rationeel besef ik wel dat ik niets te zeggen heb over de strafuitvoering en ik blijf volledig vertrouwen op justitie, maar toch heb ik het gevoel dat er weer een immense verantwoordelijkheid op mijn schouders rust.”

Van Steenwinkel: “Die hogere straffen moesten er al lang zijn, want het seksueel strafrecht was hopeloos achterhaald. Maar ik stel me ook vragen bij de behandeling en opvolging van daders. Op die vlakken is er nog zo veel werk.”

Geloven jullie dat verkrachters met therapie en begeleiding op het rechte pad kunnen blijven?

Huygens: “Als ik denk aan hoe vaak hij me verkracht heeft, aan hoe ik volplakte met zijn DNA, aan hoe bewust hij bezig was iets te doen wat ik niet wilde, dan kan ik alleen besluiten: zo iemand is niet goed bij zijn hoofd.”

Van Steenwinkel: “Ik zou niets liever willen dan dat hij zijn hele leven vastzit, maar ergens weet ik: ooit komt hij vrij. In het beste geval pas over tien jaar. Dan wil ik misschien toch, met de moed der wanhoop, geloven dat ze hem kunnen genezen. Het laatste wat ik wil, is in de krant lezen dat hij nog een gezin door deze hel heeft laten gaan.”

Huygens: “Vandaag hebben we vernomen dat hij een nee heeft gekregen van de strafuitvoeringsrechtbank. En toch overheerst bij mij het gevoel: hij heeft gewonnen. Vandaag was het nee, morgen kan het ja zijn. Ik ben me alweer aan het opladen voor de volgende keer.”

Lopen voor je leven

Je bent met een procedure voor euthanasie begonnen. Je noemt het ‘je nooduitgang’.

Huygens: “Vier maanden nadat het was gebeurd, had ik al het gevoel: dit is niet leefbaar, ik ga mezelf iets aandoen. Toen hebben ze me in de therapie gesproken over euthanasie. Ik ga nu geregeld op gesprek, om mijn aanvraag in orde te brengen. Zo’n procedure is verschrikkelijk: het is solliciteren voor je eigen dood.”

Hoe concreet is je dossier nu?

Huygens: “Om toestemming te krijgen, heb ik het advies nodig van drie verschillende artsen. Mijn eigen psychiater heeft ja gezegd. Hij volgt me al jaren en vindt dat mijn lijden groot genoeg is. Hij ziet het en snapt het, maar tegelijk zegt hij: ‘Zolang je hier nog bent en ik nog dingen kan aanreiken die misschien kunnen helpen, blijf ik voor je gaan.’”

Sta je ervoor open om alles te proberen?

Huygens: “(zucht) Ik ben moe, ik ben echt op. De gedachte dat ik nog aan iets nieuws moet beginnen: o nee.

“Ik heb lang gedacht: is euthanasie niet vreemder voor de kinderen dan zelfmoord? Maar ze worden erop voorbereid en ze weten dat ik tot het allerlaatste moment zal blijven proberen. Misschien word ik wel honderd jaar.”

Als je ooit drie doktersadviezen hebt, voeg je niet meteen de daad bij het woord?

Huygens: “Met hoe ik me nu voel, en zeker nu de juridische strijd weer is begonnen, denk ik: als ik mijn drie adviezen heb, ga ik er de volgende dag al voor. Ik kan gewoon niet meer.”

Wout, hoe voelt het om je mama te horen praten over euthanasie?

Van Steenwinkel: “Het is heel dubbel. Mijn zus en ik weten het intussen al een jaar. In het begin was de schok natuurlijk groot. Op een gegeven moment kwam ter sprake dat wij er bezwaar tegen konden inbrengen. Eerst denk je: ‘Misschien moet ik dat gewoon doen, om mama te redden.’ Maar het is niet aan mij om daarover te beslissen. Die keuze is aan haar. Ik voel maar een fractie van wat zij voelt, en dat is al verschrikkelijk ellendig. Ik kan me inbeelden dat ik in haar plaats exact hetzelfde zou doen. Maar ze blijft natuurlijk wel mijn mama.”

Nathalie, jij bezoekt de plek waar het is gebeurd als een soort graf.

Huygens: “Ja, dat is heel raar. Als ik er sta en ze zijn met een tractor het gras aan het maaien of iemand laat z’n hond uit, dan wil ik bijna roepen: ‘Zie je niet dat daar iemand ligt!?’ Je gaat toch ook niet met een tractor over een kerkhof rijden? Toen de definitieve uitspraak van het hof van beroep kwam, ben ik recht van het justitiepaleis naar daar gegaan. Ik wilde haar, de oude Nathalie die daar is gestorven, vertellen wat zijn straf was. Toen pas kon ik het laten rusten. (gelaten) Maar voilà, vandaag zijn we weer bij af.”

Die plek zit ook in de reportage die jij vorig jaar voor school maakte, Wout.

Van Steenwinkel: “Ik studeer aan Narafi (onderdeel van LUCA School of Arts, red.). Ik had mama gevraagd of ik samen met haar een film mocht maken over wat er is gebeurd. Na die jaren van vluchten was het goed om er eens heel intens mee bezig te zijn.”

Het is een pakkende getuigenis, die je de toepasselijke titel Loop gaf. Want lopen doe je nog altijd, Nathalie.

Huygens: “Nog elke dag 20 kilometer.”

Het was het eerste wat je zei, toen je onder het bloed voor je deur stond: ‘Ik ben geslagen en verkracht, maar ik ga wel blijven lopen.’

Huygens: “Ik was zo bang dat ze me dat zouden afpakken. Een maand later was ik alweer aan het lopen.”

Je psychiater en je psycholoog willen je liever wat minder zien lopen.

Huygens: “Ze zijn gewoon bang dat ik een blessure oploop. Ze beseffen ook: het moment dat ik niet meer kan lopen, is het een kwestie van dagen.

“Het is onverklaarbaar: dat lopen heeft me in de grootst mogelijke nachtmerrie doen belanden, maar samen met mijn kinderen en de geweldige begeleiding van mijn therapeuten is het nu mijn redding. De enige verklaring die ik kan bedenken: dat lopen is het enige wat ik nog kan zoals ik het vroeger deed. Dat heeft hij me niet kunnen afpakken. Het doet mijn lichaam deugd, waarschijnlijk omdat het dan kan doen wat mijn hoofd constant doet: vluchten. Ik loop weg van alles. Tijdens die 20 kilometer voel ik me gelukkig, word ik blij van elke eekhoorn in het bos, zie ik weer hoe schoon de wereld is. Ik knik dan vrolijk goedemorgen tegen iedereen die ik passeer. Eén keer hoorde ik een vader tegen zijn dochter zeggen: ‘Elle reste toujours au bonheur.’ Ze is altijd goedgezind. Hij zou eens moeten weten.”

Ben je nooit bang tijdens het lopen?

Huygens: “Nee. Ik stap ’s avonds ook zonder angst in mijn eentje door het donkere park naar hier. Dat kan ik. Maar vraag me niet om te denken aan morgen of aan volgende week, want dan slaat de paniek me om het hart. Ik weet niet meer hoe ik moet leven.”

© Humo