Direct naar artikelinhoud
OpinieDyab Abou Jahjah

Rousseau wilde moedig zijn, maar hij was onhandig. Laat me je helpen, Conner

Dyab Abou Jahjah: ‘Rousseau wilde het hebben over het gevoel van vervreemding dat sommige autochtone Belgen voelen bij de superdiversiteit in de steden en verstopte zich achter een debat over taal en scholen in Brussel waar hij geen flauw benul van heeft.’Beeld DM

Dyab Abou Jahjah is essayist, columnist en Molenbekenaar.

Als Conner Rousseau zegt dat hij zich niet in België voelt als hij door Molenbeek fietst, ben ik geneigd hem te geloven. Ik bedoel: de man uitte zijn gevoelens, hoe kan ik of wie dan ook een mening hebben over hoe hij zich voelt? Het feit dat zoveel mensen positief of negatief reageerden op wat hij zei, betekent wel dat hij het rijk der taboes heeft aangeboord. Altijd een verdienste, vind ik. 

En toch heeft hij het mis. Vooral wanneer hij insinueert dat scholen in Molenbeek te lijden hebben onder het feit dat kinderen thuis andere talen spreken. Of dat sommige leerkrachten lesgeven in het Arabisch. Dat zijn nonsens. Kinderen in Brussel spreken Frans. De absolute meerderheid van hen spreekt nauwelijks iets anders dan Frans. De taal van hun ouders of grootouders verdwijnt in het aangezicht van de charmante klank van de taal van Molière. Zelfs zij die thuis geen Frans spreken, de kinderen van nieuwkomers, leren uiteindelijk in recordtempo Frans spreken. En dat geldt zelfs als ze naar de Nederlandstalige scholen gaan. Vlaamse ketjes leren hun Frans meestal op de speelplaats van Nederlandstalige scholen. 

Bedroevend Nederlands

Beweren dat het Frans bedreigd kan worden door om het even welke taal in Brussel is dus onzin. Als Rousseau nu wil debatteren over de situatie van het Nederlands en hoe bedroevend het niveau van het Nederlands is in de meeste Nederlandstalige scholen in Brussel, dan heeft hij een punt. Als hij de voorkeur geeft aan anekdotes, dan heb ik er vele als leraar en ik kan bevestigen dat in mijn dagelijkse ervaring een leerling van achttien jaar het niveau heeft van een twaalfjarige in het Nederlands, uitzonderingen daargelaten. 

Waarom? Niet door de invloed van het Arabisch, Turks of Lingala, maar door de kracht van het Frans in Brussel. Vermits ik een man van feiten ben, neem ik als indicator de toegangsexamens voor de politieschool van het Brussels gewest, waar bij de geschreven taaltest de schooltaal van de kandidaten wordt gebruikt. Uit cijfers van Philippe Van Parijs, voorzitter van de Brusselse raad voor Meertaligheid, blijkt dat slechts 21 procent van de kandidaten die uit het Nederlandstalig onderwijs komen, slaagt voor het ingangsexamen agent. Bij leeftijdsgenoten die uit Franstalige schoolnetten komen, gaat het om 66 procent. ‘Het verschil heeft niets te maken met kwaliteit van het onderwijs’, vertelde Van Parijs me, ‘maar wel met het feit dat men een taal grotendeels leert door de omgeving waarin men leeft.’ En in Brussel is het Frans nu eenmaal dominant.

Vervreemding

De olifant in de kamer is echter deze: Rousseau wilde het hebben over het gevoel van vervreemding dat de autochtone Belgen soms voelen bij de superdiversiteit in de steden en verstopte zich uiteindelijk achter een debat over taal en scholen in Brussel waar hij geen flauw benul van heeft. Hij wilde moedig zijn, maar hij was onhandig. 

Laat me je helpen, Conner. In Brussel zijn er enkele buurten waar werkloosheid en armoede hoogtij vieren. Deze buurten worden bijna uitsluitend bewoond door allochtonen, onder wie veel nieuwkomers. De concentratie van armoede leidt tot een exponentiële groei van problemen. Als sociale en economische problemen geconcentreerd zijn, leidt dit tot een verloedering van de behuizing, onhygiënische omstandigheden en onveilige straten. Voeg daarbij het feit dat een meerderheid in deze buurten moslim is, en dat hoe armer de achtergrond en hoe lager het opleidingsniveau, hoe conservatiever de godsdienst en hoe bekrompener de blik op de wereld.  Zulke buurten zijn niet aangenaam en hebben iets van arme wijken in de derde wereld. 

Dyab Abou Jahjah.Beeld Joris Casaer

Dit zijn wat jonge Brusseleers “les quartiers de la Hess” noemen. De buurten van ellende. Niemand houdt ervan er te wonen, en zeker niet de mensen die er wonen. Iedereen droomt ervan te verhuizen naar een betere buurt, met meer sociale mix. Zoals de buurt waar ik woon in hartje Molenbeek, bijvoorbeeld. 

Ik wil niet stoefen, maar mijn wijk is fantastisch. Ze ligt op de kruising van de Gentsesteenweg en de Karreveldlaan. De wijk is middenklasse tot hogere middenklasse. Het is er licht en breed en groen. Het is er schoon en gezellig. De winkels zijn er mooi ingericht en uitnodigend. Ze zijn tamelijk hip en modern. En ja, ze zijn bijna allemaal eigendom van of worden uitgebaat door Marokkanen en Turken. Toch komen er ook autochtone Belgen van over de Karreveldlaan en van de nabijgelegen gemeente Koekelberg. Mijn wijk zou etnisch een ‘allochtone wijk’ genoemd kunnen worden, maar niet alleen lijkt ze op België, ze lijkt op mooie wijken in België.

Boortmeerbeek

Exotische buurten zijn typisch voor grote steden. Chinatown en little Arabia kunnen een toegevoegde waarde hebben, als ze schoon en trendy en veilig en bruisend zijn. We moeten wel manieren vinden om armoedegetto’s te doorbreken en als we dat doen, zullen we automatisch ook culturele en religieuze getto’s doorbreken. Een sociale mix is de beste manier om een etnische mix te krijgen.

Waarschijnlijk weet Conner dit allemaal, maar of het hem interesseert is iets anders . Uiteindelijk had hij het wel over Molenbeek, maar zijn bedoeling was om mensen in plaatsen als Boortmeerbeek te bekoren. Daarin is hij geslaagd.