Direct naar artikelinhoud
InterviewImke de Boer

Hoogleraar Imke de Boer over vlees: ‘Wat zijn we in hemelsnaam aan het doen? Er zit een limiet aan wat je van een dier kunt vragen’

‘We voegen extra B12 toe aan het voer van kippen en varkens, en melkkoeien geven we extra kobalt. Als je vlees of zuivel consumeert, slik je dus indirect eigenlijk ook supplementen.’Beeld ThinkStock

Voor de planeet en onze gezondheid hoeven we vlees niet te laten, schrijft de hoogleraar Imke de Boer in haar nieuwe boek. Het is vooral bekommernis om dierenwelzijn die de landbouwexperte doet twijfelen of dierlijke producten nog wel op ons bord horen.

Al haar hele carrière doet Imke de Boer (56) aan de Nederlandse landbouwuniversiteit in Wageningen onderzoek naar veehouderij. Gaandeweg ging de hoogleraar Dieren en Duurzame Voedselsystemen zich steeds meer vragen stellen. Als wetenschapper, maar ook als mens. Hoe kunnen we op een ecologisch verantwoorde manier aan veehouderij doen? Kunnen we dieren op een diervriendelijke manier houden en slachten? Valt het überhaupt te verantwoorden om dieren te houden voor de productie van voedsel? “Ik was in mijn vakgebied een beetje een vreemde eend in de bijt”, zegt de Boer. “Maar dat is gelukkig aan het veranderen. Steeds meer mensen stellen zich deze vragen.”

Haar twijfels en haar zoektocht naar antwoorden schreef ze neer in het boek Past het dier nog op ons bord?. Daarin kijkt ze met een kritische blik naar de veehouderij. “Ik ben benieuwd wat mijn collega’s en mensen in de sector van het boek zullen vinden”, zegt De Boer. “Iedereen maakt zijn of haar eigen afwegingen, maar ik denk dat het moeilijk is om het met mijn wetenschappelijke argumenten oneens te zijn (lacht).” Het boek verschijnt op een moment dat de impact en de omvang van de veestapel door de stikstofproblematiek zowel in Nederland als bij ons hoog op de agenda staat.

Imke de Boer is hoogleraar dieren en duurzame voedselsystemen.Beeld Jan Mulders

Hoe kijkt u tegen dat probleem aan?

De Boer: “De discussie over hoeveel vee we kunnen houden is niet nieuw. De vraag is bijvoorbeeld ook aan de orde als het gaat over de mestoverschotten. De olifant in de kamer is telkens dat we hier zo’n grote veestapel hebben doordat we een groot deel van ons veevoeder importeren. De helft van de grond waarop ons veevoeder groeit, ligt elders. Zo importeren we ook de stikstof die voor problemen zorgt omdat de mest hier blijft. De echte oplossing is stoppen met het importeren van veevoeder over grote afstanden, en het aantal dieren dat we houden afstemmen op het voer dat regionaal beschikbaar is, zodat we kringlopen opnieuw kunnen sluiten.”

U denkt niet dat we problemen opgelost krijgen met technologie en innovatie, de geprefereerde oplossing van de sector?

“Ik snap die reactie. Vaak wordt dan verwezen naar auto’s: we stoppen ook niet met rijden, maar maken onze auto’s milieuvriendelijker. Ik denk dat technologie, zoals systemen die emissie van ammoniak voorkomen, een bijdrage kan leveren. Maar technologie pakt telkens één specifiek probleem aan. Als je het integraal bekijkt, ontkom je niet aan de noodzaak om het aantal dieren te verminderen.

“Ik denk dat dat niet zo’n drama hoeft te zijn. Als we bereid zijn boeren niet louter als voedselproducenten te zien, maar ook als beheerders van het landschap, en bereid zijn boeren die op een andere manier proberen te werken daarvoor te vergoeden.”

Voor de planeet hoeven we volgens u niet allemaal veganist te worden.

“Vee kan een nuttige ecologische rol spelen omdat we dieren kunnen voeren met reststromen van onze voedselproductie, zoals koolzaadschroot, bierbostel of bakkerijafval. Daarnaast zijn herkauwers zoals runderen in staat om gras om te zetten in hoogwaardig voedsel.

“Waar we wel moeten mee stoppen, is vruchtbaar akkerland gebruiken om er veevoeder op te telen. Op zo’n 40 procent van het akkerland groeit nu diervoeder. Dat is inefficiënt. Als we dat land gebruiken om voedsel te telen dat rechtstreeks naar mensen gaat, hebben we minder landbouwgrond nodig. Als we vee enkel restproducten en gras zouden voeren, kunnen we wel nog wat dierlijke producten eten, maar ongeveer de helft minder dan vandaag.”

Volgens sommigen geven we het best ook zoveel mogelijk grasland terug aan de natuur, omdat natuurherstel de biodiversiteit ten goede komt en tegelijk koolstof kan opslaan.

“Daar valt iets voor te zeggen. Zo’n twee derde van de landbouwgrond wereldwijd bestaat uit grasland en het gebruik daarvan heeft nadelen. Maar ik denk dat we op dit moment zeker nog grasland nodig hebben om de wereldbevolking van voldoende voedsel te voorzien, zeker in delen van de wereld waar te weinig vruchtbare grond is. In de toekomst, als alternatieven beschikbaar zijn zoals gisten en bacteriën die rechtstreeks eiwitten uit gras kunnen maken, is dat misschien anders.”

U zou zelf wel veganist willen zijn, schrijft u.

“Hoe meer ik leerde over hoe het systeem in elkaar zit, en over de emoties en vermogens van dieren, hoe meer ik mij de vraag ging stellen of ik wel wil dat er dieren worden gehouden en gedood voor de productie van mijn voedsel.”

Omdat je ook prima gezond plantaardig kunt eten?

“Ja. Waarbij ik wel de kanttekening wil maken dat dat geldt voor mensen zoals u en ik hier in het Westen, die beschikken over voldoende alternatieven. In elk geval kunnen we het hier in het Westen met véél minder dierlijk voedsel stellen.

“De zaken liggen uiteraard wat anders in ontwikkelingslanden, waar dierlijke producten een groot verschil kunnen maken in een vaak eenzijdig voedingspatroon.”

Dat je als veganist soms een vitamine B12-supplement nodig hebt, is volgens sommige een teken dat zo’n voedingspatroon niet deugt.

“Je kunt dat onnatuurlijk vinden, maar weinig mensen weten dat ook dieren veel supplementen krijgen. We voegen extra B12 toe aan het voer van kippen en varkens, en melkkoeien geven we extra kobalt. Als je vlees of zuivel consumeert, slik je dus indirect eigenlijk ook supplementen.”

Maar u eet zelf wel nog steeds vlees en zuivel?

“Ik eet bijna nooit vlees. Geen kip of varken, wel af en toe wat rundsvlees, en een eitje. Ik ontbijt met volle yoghurt, havermout en fruit. Ik heb de plantaardige alternatieven geprobeerd, maar ze konden mij niet bekoren. Als er morgen iemand een plantaardige yoghurt op de markt brengt die even lekker is, koop ik die meteen. Net als de meeste mensen ben ik een gewoontedier en vind ik het moeilijk om het roer volledig om te gooien. Over die worsteling wil ik ook eerlijk zijn, want ik erken dat het niet zo makkelijk is.”

'Als we dieren willen houden, zouden we ons in de eerste plaats moeten afvragen hoe dat zou moeten vanuit het standpunt van het dier', zegt De Boer.Beeld Jan Mulders

U vraagt zich af of we dieren wel op commerciële schaal diervriendelijk kunnen houden en slachten.

“Ja. Omdat ik op bedrijven kom waar ze het proberen beter te doen, en ook daar zie je nog welzijnsproblemen. Om rendabel te zijn moet je nu eenmaal een voldoende groot aantal dieren houden en toegevingen doen. Wat niet wegneemt dat er wel degelijk bedrijven zijn die erin slagen om het beter te doen.”

Wie geen dierenleed op zijn geweten wil, kan wel beter veganist worden?

“Ja, dat denk ik wel. Je ontkomt ook niet aan het feit dat alle dieren, ook die uit betere systemen, uiteindelijk op transport naar een commercieel slachthuis moeten. Ook vegetariërs dragen daartoe bij. Want een deel van de kalveren die moeten worden geboren opdat een koe melk zou geven gaan daar ook heen, net als de melkkoeien zelf.”

Over de scheiding van die kalveren van hun moeder ontstond recent veel ophef in Nederland, met name over de vraag of dat tot ‘ernstig dierenleed’ leidt.

“Het is de gewoonte koe en kalf meteen van elkaar te scheiden, vanuit de overtuiging dat dat beter is omdat het afscheid dan minder zwaar is. Onderzoek aan mijn groep heeft aangetoond dat een melkkoe bereid is om harder te werken - en het dus belangrijker vindt - om bij haar kalf te komen als ze de kans heeft gehad het langer te zogen, dan wanneer het meteen is weggehaald. Je zou dus kunnen besluiten dat het inderdaad beter is om moeder en kalf meteen te scheiden. Maar je zou ook kunnen besluiten dat die band met het kalf blijkbaar erg belangrijk is voor de dieren, en dat we hen dus iets essentieels ontnemen. We zouden dus op zoek kunnen gaan naar alternatieve systemen. Maar niet iedereen die is opgegroeid met de huidige praktijk stelt zich die vraag.”

Nochtans ‘staat dierenwelzijn centraal in de veehouderij’, houden landbouworganisaties ons voor. Een ethicus zei mij ooit: wie dierenwelzijn écht voorop stelt, gaat failliet.

“Dat denk ik ook. Een ander vaak gehoord argument is dat de situatie hier veel beter is dan in andere delen van de wereld. Dat kan wel zo zijn, maar de vraag is niet of het elders slechter is, wel wat de noden van dieren zijn en in hoeverre daaraan is voldaan.”

En in hoeverre is dat zo in de gangbare veehouderij?

“De gangbare manier waarop we nu dieren houden vind ik eigenlijk onacceptabel. Ik denk dan bijvoorbeeld aan varkens in kale betonnen hokken, en vleeskuikens die met tienduizenden in zes weken worden vetgemest. De melkveehouderij heeft een beter imago, maar ook daar zie je dat een groot deel van de dieren problemen met de poten heeft, als gevolg van de vloeren waar ze op staan. Het is niet te verantwoorden dat we aanvaarden dat dat soort dingen erbij horen. Het probleem is dat we vandaag dieren aanpassen aan het systeem, in plaats van andersom.”

Hoe bedoelt u?

“Het is bijvoorbeeld een gangbare praktijk om kalveren te onthoornen door de zogenoemde hoornpit, waaruit de hoorn groeit, weg te branden. Dat is erg pijnlijk. Dat gebeurt om te vermijden dat runderen elkaar in de stal zouden verwonden, terwijl je een stal ook anders zou kunnen ontwerpen om dat risico te verminderen.

“Bij biggen couperen we de staart omdat de dieren in hun betonnen hokken uit verveling anders aan elkaars staart gaan knagen. Terwijl we weten dat we dat probleem ook kunnen vermijden door varkens de mogelijkheid te bieden te wroeten, voedsel te zoeken en hun omgeving te verkennen. Maar dat gebeurt niet, omdat het te ingewikkeld of te duur is.”

Discussies over dierenwelzijn draaien vaak op hetzelfde uit: de boer wil het wel, maar de consument moet dan ook bereid zijn ervoor te betalen en dat valt in praktijk tegen. Hoe geraken we uit die impasse?

“Ik vind dat supermarkten daarin meer hun verantwoordelijkheid zouden moeten nemen. Het is moeilijk als je als consument de keuze hebt tussen een goedkope plofkip en een kip die een beter leven heeft gehad maar twee keer zo duur is.”

Is het aan een supermarkt om te bepalen wat acceptabel is? Moet de overheid dat niet bepalen, en strengere eisen vastleggen waaraan de veehouderij moet voldoen?

“Ja, daarom pleit ik er in mijn boek voor om dierenrechten in de grondwet op te nemen. Het uitgangspunt zou moeten zijn dat het dier centraal staat, en dat bijvoorbeeld gegarandeerd wordt dat dieren essentiële gedragsbehoeften kunnen uitoefenen. In een volgende stap zouden we dan concreet moeten bekijken wat dat voor de verschillende houderijsystemen betekent.

“Overigens vind ik ook dat bij de vraag hoeveel vee we kunnen houden, dierenwelzijn centraal moet staan.”

Wat bedoelt u daarmee?

“Nu produceren we wat we willen, en proberen we vervolgens de milieu-impact en problemen met dierenwelzijn te beperken. Als we dieren willen houden, zouden we ons in de eerste plaats moeten afvragen hoe dat zou moeten vanuit het standpunt van het dier. Als dat bijvoorbeeld betekent dat dieren buiten moeten kunnen lopen, en dat met een bepaalde stikstofuitstoot gepaard gaat, bepaalt dat hoeveel dieren we kunnen houden, niet andersom.”

U stelt zich ook vragen bij het opdrijven van de productiviteit van dieren. Die efficiëntie is net waar de sector zo trots op is, want het betekent een lagere impact per kilogram vlees of zuivel.

“Het doel is lang geweest om zo efficiënt mogelijk te produceren: vleeskippen die sneller groeien, koeien die meer melk geven, meer biggen per zeug. Vleeskippen krijgen door hun snelle groei poot- en bewegingsproblemen. 15.000 liter melk per jaar geven vergt ook veel van een koe, waardoor ze gevoeliger wordt voor ziekte. En een zeug werpt nu vaak meer biggen dan ze tepels heeft. De biggen hebben een lager geboortegewicht en daardoor zien we meer sterfte. Dan vraag je je toch af: wat zijn we in hemelsnaam aan het doen? Er zit een limiet aan wat je van een dier kunt vragen.”

Door de coronacrisis namen sommigen ook de veehouderij in het vizier als mogelijke bron van zoönosen, virussen die van dier op mens overspringen.

“In dit geval ligt de oorzaak natuurlijk niet bij de veehouderij, maar onze veestapel is wel een mogelijke bron van zoönosen. Dat hebben we bijvoorbeeld gezien bij de Mexicaanse griep, een combinatie van een vogel- en varkensgriepvirus en een humaan influenzavirus.

“In dat opzicht baren de steeds frequenter voorkomende vogelgriepuitbraken wel zorgen, want het vergroot de kans dat daar eens een virus tussen zit dat door een genetische verandering ook voor de mens gevaarlijk wordt. Ook vanuit dat perspectief is zoveel dieren houden, met velen dicht op elkaar geen goed idee.”

Alles bij elkaar is onze vleesconsumptie een sociaal aanvaarde vorm van wetenschapsontkenning, klonk het eerder in een pleidooi om het roer om te gooien in de Britse krant The Guardian.

“Zo zou ik het zelf niet stellen. Ik hou er niet van te polariseren. Ik wil vooral dat mensen zich vragen stellen. Als mijn boek daarbij kan helpen, zal ik erg tevreden zijn.”