Direct naar artikelinhoud
InterviewOorlogsvrijwilliger Laurenz Van De Sande

‘Iedereen die een béétje vreemd deed, werd er algauw van verdacht een Russische spion te zijn’

‘Iedereen die een béétje vreemd deed, werd er algauw van verdacht een Russische spion te zijn’
Beeld Marco Mertens

In maart trok de 19-jarige Laurenz Van De Sande van Antwerpen naar Oekraïne: hij was vastbesloten de wapens op te nemen tegen de Russen, samen met duizenden andere buitenlandse vrijwilligers. Begin deze maand keerde hij terug, een droom armer en wat blaren rijker. ‘Ik moest putten graven, van ’s morgens tot ’s avonds. Van de oorlog heb ik niets gezien.’ 

Eind vorige week meldde het Russische ministerie van Defensie dat er sinds het begin van de oorlog al twee Belgen om het leven zijn gekomen in Oekraïne. Om wie het gaat en waar ze het leven lieten, is niet duidelijk. Ze maakten deel uit van de grote groep ‘buitenlandse huursoldaten’, zoals Moskou hen noemt. “Wellicht zijn ze niet aan het front gestorven”, zegt Laurenz Van De Sande wanneer we hem spreken in café De Kroeg in Antwerpen, waar hij werkt. “Tenzij het ex-militairen waren. Buitenlanders zonder ervaring mochten niet aan het front vechten.”

Van De Sande is nog maar een paar dagen terug uit Oekraïne, maar een heldenonthaal is hem niet te beurt gevallen. Op de sociale media werd wat meesmuilend gedaan toen zijn verhaal in het nieuws kwam. Dat oorlog geen spelletje was en snotneuzen niets te zoeken hadden aan het front, meenden sommigen. ‘Rambo van den Aldi’ noemden anderen hem. Een terrorist, een Syriëstrijder, maar dan in Oekraïne. En of de Staatsveiligheid zich niet even over deze jongen wilde buigen.

Zelf is Laurenz Van De Sande er het hart van in. “Ik wilde de Oekraïners écht gaan helpen. Mijn bedoelingen waren goed. Toen de oorlog begon, in februari, zag ik op het nieuws zoveel mensen die in vreselijke omstandigheden hun land moesten ontvluchten. De toestand leek zo schrijnend. Als er bij ons oorlog was, zouden wij toch ook graag hulp uit andere landen krijgen?”

Hoe ben je op het idee gekomen om naar Oekraïne te vertrekken?

“Kort na de invasie hoorde ik op BBC News dat president Volodymyr Zelensky buitenlanders opriep om tegen de Russen te komen vechten. Ik ben meteen in Ukkel naar de ambassade van Oekraïne getrokken. ‘Ik wil helpen’, zei ik daar. Ze bekeken mijn identiteitsgegevens en zeiden dat alles in orde was: ‘Over een paar dagen hoor je van ons.’ Ik was niet de enige, een pak andere jongemannen kwam zich aanmelden.

“Al snel kreeg ik een telefoontje: ik zat in de eerste groep, die op 7 maart vertrok. Onze chauffeur was een oudere man die in Oekraïne vluchtelingen wilde gaan oppikken. Hij nam ons mee op verzoek van de ambassade.

“De rit duurde láng. De chauffeur durfde niet meer dan 100 kilometer per uur te rijden, en in Duitsland reed hij ook nog eens verkeerd. Pas na twee dagen bereikten we de Pools-Oekraïense grens.”

Wie waren je medereizigers?

“Een jongen uit Brussel, een jongen uit Mechelen en Jacques, een ex-militair uit Luik.”

Jacques Martin, de anarchist met extreemrechtse sympathieën?

“Ja. Hij was toen net op tv geweest. Hij schepte daarover op, liet ons in de auto trots het filmpje zien dat de RTBF had uitgezonden.”

Wist je wie hij was?

“Nee, hij zei zelf dat hij bij de special forces in België zat. Rare figuur, dat wel.”

‘SCHOENEN AAN!’

Waar kwamen jullie terecht in Oekraïne?

“Vlak voor de grens werden we tegengehouden door de Poolse politie, die een wegversperring had opgezet. We moesten de autosnelweg verlaten en verder rijden naar een hotel, ergens te midden van de Poolse velden: dat was een ontmoetingsplek voor strijders die van overal ter wereld naar Oekraïne waren afgezakt. Er liepen ook louche figuren rond, en Amerikanen die allerlei tips gaven over waar we naartoe moesten gaan in Oekraïne. Heel vreemd, dacht ik. Ik ben nooit te weten gekomen wie die mannen precies waren.

“Die nacht moesten we in het hotel blijven slapen. De dag erna werden we met bussen aan een tankstation afgezet. Daar stonden leden van het Oekraïense leger op ons te wachten. In een Renault Trafic reden we naar de militaire basis van Javoriv, niet ver van de stad Lviv.”

Hoe was de stemming?

“Iedereen was zenuwachtig. De jongens uit Mechelen en Brussel met wie ik was vertrokken, hadden al de benen genomen. Alleen Jacques zou ik nog een paar keer zien, later op de basis.

“Hoe verder we Oekraïne in reden, hoe ongeduldiger ik werd. Waar was die oorlog? Er waren helemaal geen vernielingen te zien.”

De basis van Javoriv was het trainingscentrum voor buitenlandse vrijwilligers.

“Ja, en ook daar liepen vreemde figuren rond. Avonturiers, maar ook dubieuze types die een wapen droegen: ze pronkten ermee, filmden zichzelf en deelden de video’s op Instagram. Er waren jongens die een lichte verstandelijke beperking leken te hebben. Heel triest. De commandant was een Oekraïner die een tijdlang in Italië had gewoond en terug naar Lviv was verhuisd.”

Hoelang ben je daar geweest?

“Drie dagen. De eerste dag mochten we rusten. De volgende dag gaven ze ons een militair uniform en een rugzak, en kregen we allerlei lessen over het Oekraïense leger.

“De derde dag schrok ik wakker van een ontploffing. We sliepen op stapelbedden, ik lag boven en vloog bijna tegen het plafond. ‘Put your shoes on!’ riep iemand. ‘Snel!’ Het was één grote chaos, ik wist niet wat er gebeurde.

“Plots hoorden we een fluitend geluid en weer volgde een grote ontploffing. ‘Het zijn de Russen,’ opperde iemand. De wapenopslagplaats was getroffen, ik hoorde de kogels knetteren. De ruiten werden uit de barakken geblazen.

“We renden naar de bossen. Telkens als we een fluitend geluid hoorden, moesten we plat op de grond gaan liggen. Later zou blijken dat er vijftien doden gevallen waren, maar wij – de nieuwkomers – mochten die niet zien. Er waren ook tientallen gewonden. Jacques Martin was één van hen. Hij was getroffen door glasscherven en had een gebroken arm. Hij is naar België teruggekeerd.

“De volgende nacht brachten we in de bossen door. Het was nog winter en dus berekoud. Ik voelde dat ik ziek aan het worden was. En ik was niet de enige: de vorige dagen had ik al veel mensen horen hoesten en niezen. ‘Het coronavirus doet de ronde’, zei iemand. Zeker wisten we dat niet, omdat er geen tests waren. Mondmaskers: idem dito. Er waren wel twee containers waarin mensen werden afgezonderd van wie vermoed werd dat ze besmet waren.”

Heb je je lang in de bossen verscholen?

“Het is bij die ene nacht gebleven. Toen ik me de volgende dag zieker voelde, heb ik beslist om terug te keren naar dat hotel aan de Poolse grens. Ik had al mijn spullen verloren en voelde me ellendig. Ik was zo ziek dat ik in bed moest kruipen. Misschien was ik ook besmet, maar zeker weten kon ik dat dus niet.

“Na drie dagen voelde ik me wat beter, en heb ik gebeld naar de Oekraïense ambassade in Ukkel – ik wist niet wat ik anders moest doen. ‘Ik wil graag terugkeren naar Oekraïne’, zei ik. ‘Hoe kan ik dat het best doen?’ Zij hebben dan contact opgenomen met de basis van Javoriv, waar ze intussen de boel aan het opruimen waren. Daar was het antwoord: ‘We kunnen hem niet gebruiken.’ Ze wilden alleen nog nieuwe buitenlanders mét gevechtservaring.”

IN SCENE GEZET

Dat was blijkbaar een nieuwe richtlijn: op zijn website deelde ook de de Oekraïense ambassade eind maart mee dat alleen buitenlandse vrijwilligers met ervaring welkom waren.

“Dat begrijp ik wel – maar ik zat daar al, hè.

“Ik ben erg boos geworden op de mensen van de ambassade. ‘Ik ben helemaal van Antwerpen naar hier gereisd, 1.500 kilometer ver, om jullie te helpen’, beet ik hen toe. ‘En nu zou ik, na drie dagen in een kazerne, al moeten terugkeren?!’

“Ik ben dan maar op eigen houtje naar de oorlog vertrokken, samen met een Zwitser en een Brit. We besloten om de trein naar Kiev te nemen. Ik had in Het Laatste Nieuws gelezen over Vlad Polyanskiy, een Oekraïner die in België was opgegroeid en intussen in Kiev woonde. Ik stuurde hem een berichtje via sociale media. ‘Ik ken een bataljon waar ook buitenlandse vrijwilligers een opleiding kunnen krijgen’, antwoordde hij. Samen met de Zwitser ben ik naar dat bataljon getrokken. De Brit was al niet meer bij ons.

“De Zwitser werd niet toegelaten: hij blokkeerde telkens als hij veel mensen om zich heen had, en is naar huis teruggekeerd. Ik mocht wel blijven.

“Uiteindelijk heb ik een soort van militaire training gekregen van Britse en Amerikaanse ex-militairen: hoe we een ruimte moesten doorzoeken, hoe we moesten patrouilleren, hoe we moesten reageren als de vijand plots voor ons stond. Maar om nu te zeggen dat ik daar veel van heb opgestoken? Nee.”

Op YouTube circuleert een filmpje van jullie training: jullie zien er vrij professioneel uit, met kalasjnikovs in de aanslag.

“Dat was allemaal geënsceneerd. In werkelijkheid waren er vaak situaties waarin we op de grond moesten gaan liggen en de opleider riep: ‘En, wat moeten jullie nu doen?’ Waarop niemand een kik gaf, natuurlijk, want niemand wist het. Eigenlijk was die opleiding een lachertje.”

In welke groep zat je?

“Het Bratstvobataljon onder leiding van Dmytro Korchynsky, een orthodoxe christen. Hij is ook een extreemrechtse figuur, maar daar hadden wij geen idee van.”

Korchynsky heeft een kwalijke reputatie. Hij noemt zijn groepering ‘de christelijke taliban’ en heeft al opgeroepen tot ‘een heilige oorlog van christenen’.

“Ook dat wisten wij niet. Toen ik later zijn naam opzocht, moest ik even slikken.

“Algauw merkten we wel dat de Oekraïners in de groep heel grof deden tegen de buitenlanders. Sommigen hadden ook een tatoeage van een zwarte zon op hun arm, een neonazistisch symbool. Wanneer de leden van de buitenlandse groep een sigaretje stonden te roken, kwamen ze soms treiterig langs en brachten de Hitlergroet.”

Waren er nog Belgen in de groep van Korchynsky?

“Ja, twee. We waren met ongeveer tien man, de anderen waren Amerikanen, Britten en Fransen.

“Na enkele weken werden we allemaal wat ongedurig. We hadden nog altijd niet veel gemerkt van de oorlog. In Kiev ging het gewone leven zijn gang. ‘Behalve de avondklok is er geen verschil met vroeger’, zeiden de mensen: de winkels waren open, iedereen ging werken.”

IN SCENE GEZET
Beeld RV

‘OPSTAAN! GRAVEN!’

Ben je lang in Kiev gebleven?

“Vijf weken. De Oekraïense milities beloofden ons iedere dag: ‘Jullie zullen naar het front vertrekken.’ Pas na vijf weken reisden we af naar Barvinkove, nabij Kharkiv. In de verte hoorden we af en toe raketinslagen.

“Ze installeerden ons in een huis, waar we moesten wachten. Waarop, dat was niet helemaal duidelijk. We zaten op 7 kilometer van het front en wilden nu écht met wapens aan de slag. De ene na de andere buitenlander vertrok. Toen ik er genoeg van had, vertrok ik op mijn beurt. Naar een andere groep, aan de andere kant van Barvinkove. Maar daar was de situatie niet veel beter. De buitenlanders moesten elke dag putten en greppels graven. De putten dienden voor het vuilnis van de goed zestigkoppige militie: iedere dag weer moest er een hele hoop blikjes, plastic en etensresten onder de grond. De Oekraïners zelf zaten erbij en rookten een sigaretje, of belden met hun vrouw in het Westen. Het was intussen 30 graden Celsius, en in die stikhete zon moest ik elke dag graven.

(toont de binnenkant van zijn hand met genezende blaren) Hier, kijk: mijn handen hebben gewoon opengelegen. Een Canadees die wat Oekraïens sprak, had de Oekraïners tegen elkaar horen zeggen: ‘Laat hen maar graven, dan hoeven wij dat niet meer te doen.’”

De greppels dienden wellicht wél voor militaire doeleinden.

“Dat vertelde de commandant me, ja: ‘Voor wanneer de Russen naderen.’ Maar ik moest wel spitten in keiharde grond met dikke stenen. En soms waren ze bijzonder brutaal. Op een dag zei de commandant tegen mij en nog een andere jongen, terwijl we even aan het rusten waren: ‘Opstaan! Graven!’ Hij liet ons voor zich uit lopen terwijl hij zijn kalasjnikov uitdagend liep te laden. Het was verschrikkelijk eng.

“Eén keer wilden ze me zelfs een mijnenveld insturen. Er hing een bordje met een doodskop en het Oekraïense woord voor ‘mijnen’ – ik kon het lezen dankzij Google Translate. Toen heb ik geprotesteerd. ‘Als ik hier een been verlies of doodga, hoe zullen jullie dat dan uitleggen aan België?!’ riep ik tegen de commandant.”

Heb je een wapen mogen gebruiken?

“Eén keer hebben ze me een wapen gegeven: een oude kalasjnikov die niet eens werkte. ‘Je zult er nog wel één krijgen’, kreeg ik te horen. Maar die heb ik nooit gezien. Kun je ’t je voorstellen: ik was op 500 meter van het front, zonder wapen!

“In al die tijd dat ik in Oekraïne ben geweest, heb ik niet één keer geschoten. Ik heb ook pas na weken een kogelvrij vest gekregen. Als uitrusting werd uitgedeeld, stonden de buitenlanders op de laatste plaats.”

Hoe kwam je rond? Had je geld meegenomen uit België?

“Een deel van mijn spaargeld, ja. Het geld dat ik al met vakantiejobs heb verdiend, heb ik gespaard. Ik hoopte dat er niet veel van zou hoeven te gebruiken.

“In Javoriv moesten we een document ondertekenen. Ik dacht dat dat een contract was waarin stond dat ik drie jaar moest dienen en dat ik iedere maand 3.200 euro zou krijgen. Ik was blij. Geld was niet mijn hoofddoel, maar ik had wel nog een appartement in België dat verder moest worden betaald. Ik gaf mijn bankrekeningnummer, en checkte geregeld om te zien of er geld was overgeschreven. Pas veel later kreeg ik het door: dat document was helemaal geen contract, het was een aanvraag om toe te treden tot het team van buitenlandse vrijwilligers. Dáárom had iedereen me vreemd aangekeken telkens als ik vroeg: ‘Wanneer word ik uitbetaald?’”

‘OPSTAAN! GRAVEN!’
Beeld Marco Mertens

DE NIEUWE KEUKEN

Waarom wilde je per se vechten? Je had toch ook oorlogsvluchtelingen kunnen bijstaan?

“Ik wist niet hoe. Voor ik vertrok, wist ik alleen dat je naar de ambassade kon gaan als je wilde helpen, en daar zeiden ze dus meteen dat ik me bij het leger kon aansluiten. Ik wilde als militair ook wel voedselpakketten uitdelen aan de bevolking of zo. Maar dat mocht niet.

“Toen ik pas in Oekraïne was, zag ik eens vrouwen voedsel uitdelen voor het Rode Kruis. ‘Kan ik jullie niet helpen?’ vroeg ik. ‘Nee, alleen vrouwen mogen dit werk doen’, was het antwoord. Mannen moesten gaan vechten tegen de Russen.”

Begin deze maand heb je je bataljon verlaten. Werd daar geen probleem van gemaakt?

“Nee. Ze hebben me zelfs van Barvinkove naar Dnipro gereden. Daar heb ik de trein genomen naar Lviv, en van daaruit heb ik een bus genomen die richting Polen reed. Toen de politie die bus tegenhield voor een controle, ben ik opgepakt en ondervraagd. ‘Wat heb je in Oekraïne te zoeken?’ vroegen ze. Ze spraken nauwelijks Engels, waardoor het gesprek moeizaam verliep. Ze dachten dat ik een Russische spion was. ‘Jullie vergissen je’, zei ik. ‘Als jullie me niet laten gaan, krijgen jullie problemen met België.’ Gelukkig lieten ze mij toen vrij.”

Je hebt een lange mail gestuurd naar premier Alexander De Croo om je beklag te doen over de situatie in Oekraïne.

“Ik wilde vooral duidelijk maken dat de chaos enorm is in Oekraïne. Ze roepen buitenlanders op om naar daar te gaan, maar er is geen organisatie, niets. Iedereen doet maar wat.

“Ik wilde Alexander De Croo ook om hulp vragen omdat Chris De Bast al een tijd vermist is. Chris is een jongen die ik in Javoriv heb leren kennen. Na de Russische raketaanval vertrok hij naar de Poolse grens. ‘De batterij van mijn telefoon is bijna leeg’, zei hij. ‘Ik zal hem afzetten en in Polen weer aanzetten om jullie te bellen.’ Maar hij heeft niet meer gebeld. Op zijn Belgische nummer is hij niet bereikbaar en zijn Oekraïense nummer bestaat niet meer. We weten niet of hij nog leeft.

“Ik heb nooit antwoord gekregen van de premier.”

Je hebt hier intussen je oude job teruggekregen.

“De bazin van De Kroeg, Michèle, kent mij goed. Ze is één van de weinigen die weten hoe moeilijk ik het heb gehad. Gelukkig heeft ze me nog een kans gegeven.”

Wat vonden je ouders van je Oekraïense avontuur?

“Ik heb nauwelijks contact met mijn familie. Ik heb een moeilijke jeugd gehad. Vanaf mijn 12de heb ik op internaat gezeten, en op mijn 18de ben ik alleen gaan wonen.”

In het filmpje van Dmytro Korchynsky horen we je anders zeggen: ‘Ik mis mijn familie en ik bel hen vaak.’

“Ik wilde niet raar overkomen. Ik moest daar voortdurend opletten met wat ik zei: iedereen die een béétje vreemd deed, werd er algauw van verdacht een Russische spion te zijn. Maar mijn ouders wisten pas dat ik naar Oekraïne vertrokken was toen dat filmpje hier in het nieuws kwam, eind april. Toen belde mijn moeder me: ‘Wil je niet naar huis komen? Dan kun je onze nieuwe keuken zien.’”

Heb je nooit gevreesd voor je leven?

“Nu denk ik soms wel: het was misschien dom om naar daar te gaan. Maar ik had echt genoeg van België, van de mensen hier. Ze zijn zo onbeleefd. Als ik aan de deur van het café sta en ik probeer klanten te lokken, zeg ik altijd vriendelijk ‘Goedendag meneer’ of ‘Goedemorgen mevrouw’ en ‘Wilt u niets drinken?’ Dan krijg ik niet eens een antwoord, de mensen lopen gewoon door.

“En mijn eigen generatie is soms zó arrogant. Daarstraks zaten hier in het café jongeren met hun voeten op de bank. Ik vroeg hen om dat niet te doen, waarop ze lachten en hun voeten weer op de grond zetten. Maar ik had me nauwelijks omgedraaid of ze lagen wéér op de bank.

“Dat was ik dus allemaal zó moe dat ik dacht: hopelijk zal mensen helpen in Oekraïne me weer wat meer in de mensheid doen geloven. Tevergeefs.”

© Humo