Direct naar artikelinhoud
AchtergrondTweestrijd Spasski - Fischer

Fischermania: een halve eeuw geleden was de hele wereld schaakgek

31 augustus 1972, Boris Spasski (links) en Bobby Fischer tijdens de ‘match van de eeuw’.Beeld AP

Vijftig jaar geleden ging het over een te klein bord, over geld, geluid, een stoel, dode vliegen, de Koude Oorlog en ja, het ging ook over schaken. Journalist Max Pam, destijds aanwezig, kijkt terug op de tweekamp Spasski - Fischer.

Veel mensen weten het nog precies: de moord op John F. Kennedy (22 november 1963), de eerste mens op de maan of de dag dat Eddy Merckx zijn eerste Tour de France won (20 juli 1969).

Voor mij is er ook zo’n datum: 11 juli 1972. Op die dag, om 17 uur IJslandse tijd, deed wereldkampioen Boris Spasski de eerste zet tegen zijn uitdager Bobby Fischer door zijn d-pion naar voren te schuiven. De schaakmatch om de wereldtitel was begonnen.

Alleen, Fischer was niet aanwezig.

Spasski zat in zijn eentje achter het bord. De Laugardalshöll, de tot speelzaal omgebouwde evenementenhal, was nagenoeg leeg. De organisatoren van de tweekamp hadden het niet aangedurfd publiek binnen te laten want je wist nooit waar Fischer, het wispelturige schaakwonder uit Brooklyn, zich nu weer aan kon storen. Maar ik was erbij, als jonge verslaggever van de Volkskrant! Vanachter een gordijn keek ik met een klein groepje journalisten toe hoe Spasski op zijn stoel zat te schuiven.

Waar was Robert James Fischer? Zou hij de tweekamp op het aller-allerlaatste moment alsnog blokkeren? De minuten tikten voorbij, Fischers klok liep. Die onverdraaglijkheid duurde zeven minuten. Toen stond Fischer ineens op het podium. Hij scheen nog te aarzelen, waarop Spasski geïrriteerd het gebaar maakte: komt er nog wat van? Dat werkte. Ook Fischer ging zitten, draaide een paar maal op zijn stoel om er zeker van te zijn dat hij goed zat en deed zijn eerste tegenzet. Om 17.07 uur was de match werkelijk begonnen.

Discussie over locatie

Eigenlijk was het een mirakel dat de twee aan het bord zaten. De hindernissen die Fischer telkens opwierp leken onoverkomelijk, waarbij moet worden opgemerkt dat ook de Russen zich niet onbetuigd lieten. Zo was er onenigheid over de plaats waar zou worden gespeeld: Belgrado, Reykjavik of Amsterdam?

In het Amsterdamse Hilton sprak president Max Euwe van de internationale schaakfederatie FIDE met Fischer en diens vertegenwoordiger Ed Edmondson. Wat kolonel Tom Parker was voor Elvis, was Edmondson een paar jaar voor Bobby. Had Amsterdam in 1971, onder de schakende burgemeester Ivo Samkalden, meer dan 80.000 dollar aan prijzengeld neergeteld, dan was de match misschien naar Nederland gegaan. Nu werd het Reykjavik (125.000 dollar), hoewel Belgrado meer had geboden (152.000 dollar), maar Fischer wilde beslist niet spelen in een communistisch of cryptocommunistisch land. Overigens waren dat destijds enorme bedragen.

Na lang treuzelen schudden de twee elkaar de hand in de Laugardalshöll in Reykjavik.Beeld AP

Niet alleen de plaats van handeling was een twistpunt. Volgens Fischer was het bord te klein geweest voor de speciale Staunton-stukken, die hij had verordonneerd. Een nieuw bord werd gemaakt. Ontevreden was hij ook over zijn stoel. Men liet verschillende stoelen aanrukken; Fischer koos uiteindelijk een lederen Eames met een hoge rugleuning.

Spasski nam iets eenvoudigers. Toen het in de match slecht ging met Spasski, beweerde de Russische delegatie dat Fischer via zijn stoel mogelijk in telegrafisch contact stond met iemand van buiten. De stoel werd uit elkaar gehaald en onderzocht. “But only two dead flies were found.”

Uiteraard was Fischer ontevreden over zijn honorarium. Hij zou 67,5 procent krijgen van 125.000 dollar, tenminste als hij zou winnen, maar telkens liet hij weten dat hij daarvoor niet naar IJsland zou komen. Het was tenslotte de Britse investeerder Jim Slater die in één klap het prijzengeld verdubbelde, waardoor Fischer wel akkoord moest gaan.

En verder was Fischer gedreven door zijn afkeer voor Russen. Die hadden met allerlei combines getracht hem het leven zuur te maken. De Russische grootmeesters waren valsspelers, al maakte Fischer een uitzondering voor Spasski, van wie hij voor de match een paar keer hardhandig had verloren en van wie hij tot dan nooit had gewonnen.

Bellen met Kissinger

Het was de tijd van de Koude Oorlog. Het liefst zou hij nooit meer tegen een Rus spelen, maar de vermaarde Britse journalist David Frost dacht daar anders over. Hij nam contact op met Henry Kissinger, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, en vroeg of hij een beroep wilde doen op Fischer.

Terwijl Kissinger in Californië gastheer speelde van de Russische ambassadeur Anatoli Dobrinin belde hij Fischer, die ondergedoken zat in het New Yorkse huis van Anthony Saidy, schaker en zenuwarts. Toen Fischer aan de telefoon kwam, zou Kissinger hebben gezegd: “This is the worst player in the world calling the best player in the world. America wants you to go over there and beat the Russians.” Die patriottische oproep trok Fischer over de streep om naar IJsland te vliegen.

Door de opeenstapeling van eisen, waarvan de meeste niet eens onredelijk waren, groeide Fischer uit tot het beroemdste enfant terrible ter wereld. In die turbulente dagen vatte de Nederlander Kees van Kooten het gedrag van Fischer scherp samen door in een column een schaker te beschrijven die op zijn kamer een spiegel eiste waarin nog nooit iemand had gekeken.

Niet alleen de drie grote Amerikaanse netwerken waren in Reykjavik aanwezig, de complete wereldpers leek op IJsland te zijn neergestreken. Het dunbevolkte eiland was daar niet op toegerust. Mobiele telefoons bestonden niet en het was onder journalisten een gevecht om aan een lijn te komen. Soms lukte dat pas ’s nachts, of nog erger, diep in de morgen, maar dan waren de stenotypistes op de krant alweer naar huis.

Fischer in Californië, 5 december 1972.Beeld Getty Images

Intussen voer de Fischermania over de wereld: de strijd van de westerse enkeling tegen het collectief van de Russen sprak velen aan. Nooit was het schaken zo populair. Hele krantenpagina’s werden ingeruimd voor de twee matadoren, schakend op een eiland, waar de dagelijkse visvangst tot het belangrijkste nieuws behoorde.

Excuusbrieven 

In die tijd was de wereld verdeeld in twee schaakkampen. Het Fischer-kamp gunde hun held de overwinning, maar er was ook sympathie voor Spasski, die bekend stond als een gentleman met dissidente neigingen. Toen duidelijk werd dat Spasski ver beneden zijn niveau speelde, omdat hij de constante ruzies en de daarbij behorende vernederingen niet langer verdragen kon, heeft Arie de Froe, hoogleraar fysische antropologie, nog getracht een briefkaartenactie ten gunste van Spasski op touw te zetten. Hoeveel brieven zijn verstuurd en of die inderdaad bij Spasski zijn aangekomen, is na al die jaren niet meer te achterhalen.

Vermoedelijk was de match niet doorgegaan als Fischer niet tot tweemaal toe een excuusbrief had overhandigd. De eerste is vrijwel zeker door een van zijn advocaten geschreven, nadat hij te laat kwam op IJsland. De tweede pende hijzelf neer in zijn onmiskenbare hanenpoten, toen hij voor de tweede partij niet was komen opdagen en een nul had gekregen. Een reporter van Life had de brief eerst op spel- en stijlfouten gecorrigeerd. Arbiter Lothar Schmidt nam hem in ontvangst en gaf hem aan Spasski, die zei: “Dit gaat over alles, behalve over schaken.”

De tweede brief kreeg ik van Larry Evans, die met Fischer had getraind, maar in ongenade was gevallen toen bekend werd dat hij de tweekamp voor ABC Netwerk zou verslaan. “Ik vind de professionele omstandigheden belangrijker dan geld”, schreef Fischer. “De onhandige onbekenden die zichzelf uitgaven voor beroepscameramensen waren stomme, rumoerige oplichters.” Daarmee protesteerde Fischer opnieuw tegen alles wat ook maar het geringste geluid maakte. Fischers advocaat Fred Cramer liet weten dat alleen al de gedachte aan geluid Fischer kon afleiden.

Hoewel Spasski dankzij een blunder en een reglementair punt met 2-0 voorkwam, werd het ten slotte 12,5 - 8,5 in het voordeel van Fischer. De laatste drie partijen werden niet eens meer gespeeld. In de Laugardalshöll mocht FIDE-president Euwe op 4 september 1972 de nieuwe wereldkampioen de lauwerkrans omhangen.

Schijnvertoning in 1992

De match betekende voor beide spelers in feite het einde van hun schaakcarrière. Fischer gaf daarna de titel weg aan Anatoli Karpov zonder te spelen. Hij schaakte nooit meer, behalve dan in die zogenaamde revanchematch tegen Spasski twintig jaar later in Joegoslavië. Het was een schijnvertoning, want Garri Kasparov was toen allang de rechthebbende wereldkampioen.

Door zijn luidruchtig antisemitisme – Fischer was zelf Joods – werd hij een paria en als een verlopen zwerver stierf hij op 17 januari 2008 op IJsland, 64 jaar – even oud als er velden zijn op een schaakbord. In 2018 bezocht ik Fischers graf bij de Lugardael Kirkja, een kerkje zo’n honderd kilometer van Reykjavik. Er lagen wat verlepte bloemen en de zerk bood een troosteloze aanblik.

Spasski (85) leeft nog. Hij haalde nooit meer zijn oude niveau. Van de Russische schaakbond kreeg hij na de match een uitbrander. Zijn huwelijksproblemen leidden tot een scheiding. Na een hersenbloeding verhuisde hij van Parijs terug naar Moskou. Daar laat hij zich rondrijden in zijn rolstoel als de wereldkampioen die eens van Fischer heeft verloren.

Door zijn antisemitisme werd Fischer een paria. Hij stierf op 17 januari 2008.Beeld EPA