Vanspringel in het geel in Brussel in de Tour van 1968. ©  IMAGEGLOBE

Onze wielerjournalist neemt afscheid van Herman Vanspringel: “Cols of kasseien, hij kon het allemaal”

Wielericoon overleden. Herman Vanspringel zou, zoals hij altijd deed, zonder twijfel minzaam geglimlacht hebben bij deze woorden. Hij? Een icoon? Veel te vaak is Vanspringel herinnerd om die ene wedstrijd die hij niet won. Veel te weinig is benadrukt wat hij allemaal wel won: klassiekers, de groene trui, een Belgisch kampioenschap en – zijn jaarlijkse gewoonte – Bordeaux-Parijs. Dit in memoriam is ook een rechtzetting. Met Van Springel verliest het Belgische wielrennen een absolute grootheid.

Wim Vos

Kleine, persoonlijke anekdote. Toen ondergetekende eind jaren 70, begin jaren 80 opgroeide in een Kempense uithoek, woonde een huis verderop familie van Herman Vanspringel. De zus van zijn vader. Herman moest tante tegen haar zeggen. Telkens haar tuin voor een familiefeestje volliep, kon je vader door het venster zien kijken. “Zou Herman Vanspringel erbij zijn?”, mompelde hij dan iets te luid. Om er hoopvol aan toe te voegen: “Ik denk het wel.”

Weinig wielernamen die meer ronken in de Antwerpse Kempen dan die van Herman Vanspringel. Weinig renners die er zo geliefd waren. Ondanks, of misschien wel net door die gemiste afspraak met de geschiedenis. Want voor de jongste lezers die het nu in alle steden van Duitsland horen donderen: het scheelde geen haar of we hadden vandaag afscheid genomen van een Belgische Tourwinnaar. Het gebeurde in 1968. Eddy Merckx was zich op de achtergrond aan het klaarstomen om een jaar later zijn eerste van vijf Tourzeges te boeken. Maar de Belg die hem had kunnen, nee moéten voorgaan was Herman Vanspringel. Met een comfortabele voorsprong begon hij in ’68 in het geel aan de slotrit van de Tour. Een tijdrit nota bene, zijn specialiteit. Wie kon hem de eindzege nog afnemen? Die kaaskop van een Jan Janssen dus. Met 38 luttele seconden verloor Vanspringel de wedstrijd die hem eeuwige roem had moeten schenken. Een tweede plaats die zijn loopbaan en leven tekende. Een trauma, zo niet door de nederlaag op zich dan wel door de manier waarop ze voor altijd met hem verkleefd was. Nooit heeft Vanspringel nog een interview kunnen geven zonder dat iemand over Jan Janssen begon.

LEES OOK. Grobbendonk in diepe rouw na overlijden van Herman Vanspringel: “Ook als mens was hij een kampioen”

Bordeaux-Parijs

Het was zijn kleine drama. De onrechtvaardigheid van een onuitwisbare stempel. Want neem er zijn palmares bij en alleen al in dat tragische jaar ’68 fietste Vanspringel een erelijst bij mekaar waar vandaag alleen een Van Aert van zou kunnen dromen: Omloop Het Volk, twee Touretappes, Ronde van Lombardije, tweede op het WK en tweede in Parijs-Roubaix. Veel meer dan die verloren Tour zegt dàt lijstje wie de renner Vanspringel was. In een tijdperk waarin Merckx alleen kruimels voor de concurrentie overliet, slaagde Vanspringel erin met hele boterhammen aan de haal te gaan. In zestien profjaren boekte hij liefst 136 profzeges. Schrik en bewonder: Gent-Wevelgem, vijf ritzeges in de Ronde van Zwitserland, de E3 Prijs, twee keer de Brabantse Pijl, tweede in de Giro, derde in de Vuelta… Cols of kasseien, Vanspringel kon het allemaal. En hardrijden nog het best. Nergens kwam dat beter bovendrijven dan in zijn geliefde wedstrijd Bordeaux-Parijs. Opnieuw voor die jonge lezers: ooit was deze wedstrijd van het mooiste en zwaarste wat de koers te bieden had. Een klassieker van vijf- tot zeshonderd kilometer, deels achter derny’s, dwars door de pikzwarte Franse nacht. Vanspringel won hem zeven keer.

Goeie loebas

Maar zoals Bordeaux-Parijs verdween, zo verhuisden ook Vanspringel en zijn palmares na zijn carrière naar de marge van de wielergeschiedenis. Hij heeft er nooit om gegeven. Vanspringel hield van de luwte. Reeds als renner. Was het zijn Kempense natuur? Niet eens. Rik Van Looy in zijn tijd, Van Aert vandaag, ze wonen op nog geen halve boogscheut van het Grobbendonk van Vanspringel. Maar het keizerlijke, de bravoure die zij hebben, ambieerde hij nooit. Vanspringel was de bescheidenheid zelve. De antipode van een tafelspringer. Vroeg je hem op zijn oude dag hoe hij er als notoire niet-spurter in godsnaam in geslaagd was om in de Tour van 1973 de groene trui te veroveren, dan zei hij zacht “veel geluk” te hebben gehad: “Er waren dat jaar maar drie massasprinten.” Vanspringel is vaak te braaf genoemd. Te gemakkelijk. Of, zoals in de door Lannoo uitgegeven ‘Top 1000 van Belgische wielrenners’ te lezen staat: “Hij sleepte het imago van goeie loebas met zich mee.” Zoals het een ware goeie loebas betaamt, liet hij ook dat niet aan zijn hart komen. Vanspringel sprak het zelfs niet tegen. Misschien had hij met een andere aanpak of ander karakter nog meer gewonnen? Misschien had hij na zijn afscheid niet meer jarenlang als vertegenwoordiger moeten werken? Misschien had hij zich in ’68 dan niet laten ringeloren door die duivelse Jansen? Misschien… Vanspringel kon er allemaal weinig mee, en troostte zich met de vaststelling dat ook antihelden het prima doen in de Kempen.

Slepende ziekte

Eén keer hebben we de neef van de vroegere buurvrouw thuis bezocht. Of hij voor de krant wilde terugblikken op zijn leven? Herman Vanspringel was dan al de zeventig voorbij, maar de slepende ziekte die hem gisteren, op zijn 79ste, zou vellen kondigde zich nog niet aan. Het was juli, de Tour was volop bezig, en bedremmeld voegden we eraan toe dat, hoezeer we ook ons best zouden doen, de naam van Jan Janssen mogelijk zou vallen. “Ge moet er niet mee inzitten, jongen”, sprak hij. “Vraag maar wat ge wilt.” Minzaam tot de laatste snik.

LEES OOK. Boezemvriend Mark Uytterhoeven na overlijden Vanspringel: “Herman had uiteindelijk vrede met het afscheid”

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Keuze van de Redactie

MEER OVER