Direct naar artikelinhoud
InterviewPatrick Loobuyck

Politiek filosoof Patrick Loobuyck: ‘Van de aangewakkerde burgerzin uit de coronacrisis blijft weinig over’

Links: politiek filosoof Patrick Loobuyck. Rechts: illegaal festival La Boum 2 in het Ter Kamerenbos in Brussel.Beeld Wouter Maeckelberghe, Franky Verdickt

Het vertrouwen in de democratie staat op een laag pitje en dat moet ons volgens politiek filosoof Patrick Loobuyck aanzetten om actief over burgerschap te denken. In zijn nieuwe boek betoogt hij dat een democratische rechtsstaat nood heeft aan geëngageerde burgers. ‘Nationalisme hoeft niet aangebrand te zijn.’

“Mensen gebruiken vaak concepten uit de politieke filosofie zonder te weten wat ze precies betekenen. Ik hoop dat mijn boek een didactische waarde heeft.” Als academicus aan de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent neemt Patrick Loobuyck vaak stelling in het publieke debat, maar in zijn nieuwe boek Burgerschap houdt hij zijn persoonlijke visie meer voor zich. Hij wil op de eerste plaats verschillende posities omtrent burgerschap verduidelijken en tonen hoe die samenhangen met onze visies op migratie, diversiteit, burgerzin, onderwijs of populisme. Het zijn onderwerpen die brandend actueel blijven. Terwijl rechtse nationalisten graag een robbertje uitvechten over wie zich in een multiculturele samenleving nog een volwaardige burger mag noemen, vinden in het centrum debatten plaats over wat de overheid precies van mensen kan verwachten. Na de pandemie moeten beleidsmakers door de energieproblematiek opnieuw beroep doen op de burgerzin om een crisis te bestieren, wat voor uitdagingen kan zorgen.

Was de coronacrisis een vloek of een zegen voor ons gevoel van burgerschap?

“Dat zou empirisch onderzocht moeten worden, maar veel mensen legden tijdens de pandemie alleszins een grote verantwoordelijkheidszin aan de dag. Het liep erg lang goed, pas aan het eind van de crisis werd de sfeer grimmiger en kreeg je issues rond de vaccinaties en het Covid Safe Ticket. Ik denk ook aan het illegale festival La Boum. Politici zouden de bevolking nog meer een pluim mogen geven voor die inspanningen en voor hun burgerzin. Ik vrees wel dat we na de lockdowns snel weer in onze gewoontes vervielen en dat er weinig van dat aangewakkerde gevoel van burgerschap overblijft. Het is bijvoorbeeld niet zo dat mensen zich nu meer inzetten voor een verzorgde publieke ruimte of voor ouderenzorg.”

Sinds de pandemie zien sommigen burgerschap als een bedreiging voor hun persoonlijke vrijheid. Op welk moment is de vrijheidsbeperking legitiem?

“Voor een dwingend overheidsoptreden is het schadeprincipe belangrijk: je moet kunnen aantonen dat de vrijheid van de ene de vrijheid van de andere inperkt. Als je een vos en een aantal kippen absolute vrijheid geeft op eenzelfde terrein, blijft na een dag enkel die vos nog over. Als het mondmasker enkel je eigen gezondheid beschermde, zou de overheid geen algemene verplichting mogen opleggen. Dat zou paternalistisch zijn. De mondmaskerplicht was er net om anderen te beschermen. Om diezelfde reden zijn sigaretten ook nog steeds verkrijgbaar, maar kan je niet overal roken. Dat betekent niet dat elke handeling die mogelijk schadelijk is, beperkt kan worden. Er sterven elke dag mensen in het verkeer en toch rijden er nog auto’s rond. De cruciale vraag draait rond proportionaliteit, daar kan je in een democratie een boompje over opzetten. Zo kan je de vraag stellen of de overheid al dan niet haar hand overspeelde met de schoolsluitingen en het instellen van een avondklok. Redelijke mensen kunnen daarover van mening verschillen.”

Tijdens een acute crisis is daar helaas weinig tijd voor.

“Klopt, we hebben gezien hoe belangrijk het democratisch principe om vrijheid te garanderen is. Stel je voor dat ik een verlicht despoot ben en je alle ruimte geef om te doen wat je wilt. De meeste mensen zullen dan zeggen dat je nog steeds niet echt vrij bent. Ik kan met het verkeerde been uit bed stappen, waarna de situatie omslaat. Vrij zijn impliceert niet alleen de afwezigheid van dwang, maar ook dat je beschermd bent tegen arbitraire inmenging van iemand waarmee je in een afhankelijkheidsrelatie staat. Daarom is het zo cruciaal dat burgers betrokken zijn bij de totstandkoming van wetten die hun vrijheid garanderen of beperken. In de coronacrisis kregen mensen helaas het gevoel dat hun persoonlijke vrijheden van de visie van experts afhingen. De maatregelen hadden weinig democratische legitimiteit omdat ze de geijkte kanalen op institutioneel vlak niet doorliepen. Ik wil niemand daarbij met de vinger wijzen, maar het gevoel van vrijheid en de betekenis van zelfbestuur kregen een knauw tijdens de pandemie. Dat heeft ongenoegen opgewekt.”

Wanneer heeft een burger volgens de politieke filosofie het recht om ongehoorzaam te worden en wetten te negeren?

“We gaan er eigenlijk vanuit dat een goede burger de wetten volgt, zeker als ze op een democratische manier tot stand kwamen. Je kan bijvoorbeeld tegen belastingen zijn, maar dat wil niet zeggen dat je ze niet hoeft te betalen. Toch kan er nagedacht worden over de legitimiteit van burgerlijke ongehoorzaamheid, onder bepaalde voorwaarden kan die een plek hebben binnen een democratie. Het mag nooit het eerste actiemiddel zijn, mensen moeten eerst proberen om via politieke of juridische wegen hun slag thuis te halen. Daarnaast hoort de ongehoorzaamheid ten dienste van het algemeen belang te staan en wijst de Amerikaanse filosoof John Rawls erop dat het belangrijk is dat het binnen de context van de wet gebeurt. Je kan een regel overtreden, maar de andere wetten moeten ondertussen wel blijven gelden. Zo vermijd je dat je in een compleet anarchistische context verzeild raakt. De acties van de klimaatjongeren vind ik een mooi voorbeeld van legitieme burgerlijke ongehoorzaamheid. Hun schoolstakingen waren gericht op het algemeen belang en lagen in de lijn van eerdere politieke acties. Een democratie kan dat soort burgerlijke ongehoorzaamheid verdragen.”

U pleit al langer voor een vak over burgerschap op school. Waarom is daar nood aan?

“Een liberale democratie heeft nood aan waakzame en actieve burgers, maar tegelijkertijd moet de overheid mensen ook de vrijheid bieden om in meer of mindere mate geëngageerd te zijn. Dat is een paradox in ons samenlevingsmodel en daarom is het nuttig om jongeren warm te maken voor de democratische rechtsstaat. Het onderwijs biedt daarbij een unieke kans om hele generaties te bereiken. In het verleden waren we daar te gemakzuchtig in en werd die democratische geletterdheid te weinig structureel doorgegeven. Terwijl we erop moeten toezien dat de politieke macht steeds tijdelijk, transparant en controleerbaar is. Anders kan de democratie zelf op de helling komen te staan. Kijk maar naar wat er in de Verenigde Staten, Hongarije en Turkije gebeurt.”

Misschien hoeven we het niet zo ver te zoeken. Bij de recentste federale verkiezingen in ons land kwam slechts 88 procent van de stemgerechtigden opdagen, 6 procent stemde blanco.

“Net daarom vind ik de opkomstplicht belangrijk. De overheid dwingt niemand om een stem uit te brengen, maar stimuleert burgers wel om over de verkiezingen na te denken. Ik vind het geen goede democratische vernieuwing dat die verplichting bij de lokale verkiezingen wegvalt. Een blanco stem is bovendien niet betekenisloos. Het is een signaal aan de politiek.”

Politicoloog Stefaan Walgrave heeft het over een representatiecrisis: mensen willen zich door de individualisering helemaal niet meer laten vertegenwoordigen.

“Ik weet niet of er effectief sprake van een crisis is, maar het klopt wel dat een groep mensen vindt dat hun opvattingen of belangen niet voldoende gerepresenteerd worden. Daardoor winnen populistische partijen aan populariteit. De vraag is dan of zij de ideeën van de bevolking beter zullen kunnen vertolken. Daarnaast merk ik ook een groeiende interesse in de directe burgerdemocratie. Denk aan het discours van David Van Reybrouck dat door sommigen gretig opgepikt wordt. De sentimenten van de pleitbezorgers voor meer burgerdemocratie zijn gelijkaardig aan die van de populisten: ze hebben allebei kritiek op de politieke elite, de dralende besluitvorming en de manier waarop ideeën in het parlement gerepresenteerd worden. De Nederlandse auteur Eva Rovers gaf haar pleidooi voor burgerberaden daarom de titel Nu is het aan ons.”

Wat levert die directe democratie ons op?

“Ik sta er persoonlijk toch wat sceptisch tegenover. Het is onduidelijk waarom burgerberaden ons beter zouden vertegenwoordigen en de zogenoemde crisis van de democratie zouden kunnen oplossen. Burgerpanelsraden komen bovendien niet tot stand via verkiezingen en de deelnemers kunnen niet via verkiezingen worden beloond of weggestemd. Je kan je zo vragen stellen over hun legitimiteit om in naam van ‘het volk’ te spreken. Voorstanders van democratische vernieuwing zien het als een voordeel dat gelote burgers geen rekening moeten houden met verkiezingen. Maar dat is net erg ondemocratisch!”

Om actief burgerschap aan te wakkeren, is het volgens u ook belangrijk om aan gemeenschapsvorming te doen. Waarom?

“Historisch gezien was het voor een politieke gemeenschap altijd belangrijk om een sense of belonging together te bewerkstelligen. Het is de maïzena die de saus samenbindt. Religie nam die rol voor een lange periode op zich. Het verklaart mee waarom ketters lang vervolgd werden: als de neuzen op levensbeschouwelijk vlak niet in dezelfde richting stonden, was dat ook een gevaar voor de staat. Later nam het nationalisme die rol over in het Westen, maar vandaag wordt dat uitgedaagd door twee elementen. Van bovenuit is er de globalisering, langs onderuit is er de groei van de superdiverse samenleving. In tijden van migratie is het moeilijker om op te roepen dat iedereen dezelfde Vlaamse cultuur moet delen.”

Bestaat die überhaupt? Zelfs de meest doorwinterde nationalist heeft het moeilijk om een definitie ervan te formuleren.

“Ik vind dat men daar in links-liberale hoek wel eens te minachtend over doet. Zodra je het over een nationale identiteit hebt, komt de spruitjeslucht zogezegd aanwaaien. Maar empirisch gezien kan je er niet omheen dat er zoiets als een Vlaamse maatschappelijke cultuur is. Je voelt hier meteen dat je niet in India, Nepal of zelfs Nederland bent. Die cultuur wordt bepaald door alledaagse dingen, maar natuurlijk ook door taal, geschiedenis, de inrichting van onze publieke ruimte en de media.

Het is vooral belangrijk om niet te doen alsof die nationale cultuur in steen gebeiteld is. Vijftig jaar geleden liepen er nonnen en priesters rond in de scholen, vandaag dragen meer mensen hoofddoeken en is Zwarte Piet een roetpiet geworden. Een nationale cultuur is dynamisch. Natiestaten zijn echter nog steeds belangrijk om een eigen invulling aan de grondrechten te geven. Ook links zou niet bang moeten zijn om over een vorm van nationalisme en patriottisme na te denken. Je thuis voelen en je op een positieve manier kunnen identificeren met een land, het hoeft niet aangebrand te zijn.”

Vanaf wanneer zijn nieuwkomers dan volwaardige burgers? De situatie van de asielzoekers die op de stoep voor het Klein Kasteeltje slapen, toont dat zoiets moeilijker te bepalen is dan u doet uitschijnen.

“Je wijst daar op een interessant spanningsveld tussen burgerrechten en mensenrechten. Eigenlijk zou iedereen van die mensenrechten moeten kunnen genieten, maar in de praktijk lukt dat meestal pas zodra je ergens burger bent. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is een tijger zonder tanden. Dat zie je ook bij de mensen die zich bij het Klein Kasteeltje aanmelden. Natiestaten hebben het recht om, conform de internationale verdragen, te bepalen wie er al dan niet naar binnen mag. Anderzijds is het vanuit de rechtvaardigheidslogica moeilijk om mensen te weigeren. Net zoals een feodaal systeem onrechtvaardig was omdat mensen rechten en kansen kregen op basis van hun geboorte, worden ook vandaag nog steeds mensen kansen en rechten ontnomen op basis van de plek waar ze toevalligerwijs geboren zijn.”

Als de politiek nieuwkomers niet meteen als burgers ziet, kan de bevolking gestimuleerd worden om dat wel te doen. Hoe leer je mensen elkaar als burgers te beschouwen?

“Burgerschap definieert inderdaad niet alleen onze relatie tegenover de overheid, maar ook de horizontale verhouding die burgers onderling hebben. Hoe we ons als politieke lotgenoten tot elkaar verhouden. De meest minimale invulling van die relatie is dat je beseft dat een medeburger er totaal andere opvattingen op na kan houden en toch een gelijke behandeling verdient. Dat is de meest elementaire burgerschapsdeugd en het klinkt evident, maar dat is het niet altijd. Mensen worden bijvoorbeeld snel racistisch genoemd wanneer ze een afwijkende mening over de waarde van diversiteit uiten. Aan de andere kant van het spectrum pleiten mensen voor het recht om te dragen wat ze willen, tot iemand een boerkini wil aantrekken. We moeten het over veel oneens kunnen zijn in de samenleving, daar moeten we het over eens zijn. De democratie is geen kampvuur om kumbaya rond te zingen, het is een ruimte waarin politiek verschil en politieke strijd op een beschaafde manier vorm krijgen.”