Direct naar artikelinhoud
InterviewBoeken

Bart Van Loo over zijn verzamelde Frankrijk-boeken: ‘Ik heb duizenden bladzijden porno gelezen. Iemand moest het doen’

Bart Van Loo: ‘De eerste jaren als leraar moest ik tussen twee lesuren soms de tranen verbijten. Ik besliste toen dat ik voortaan van mijn pen wilde leven.’Beeld Joris Casaer

Voor ruim 300.000 lezers is Bart Van Loo ‘die schrijver’ van ‘dat boek’. Maar er is meer dan De Bourgondiërs: zijn eerste vier Frankrijk­boeken krijgen een luxe-uitgave. Reizen, eten, drinken, vrijen, lezen, schrijven en weer doorgaan. ‘Ik heb wel duizenden bladzijden porno moeten lezen voor mijn werk.’

Het verzamelde werk van Bart Van Loo weegt intussen 3.888 gram. Bijna vier kilo literatuur over Frankrijk, Willem Elsschot, Napoleon en de aartsvaders van de Lage Landen. “Een flinke pasgeboren baby”, noemt hij het zelf.

Seks, drugs en rock-’n-roll, dat wordt in zijn oeuvre seks, eten en chansons. In Napoleon. De schaduw van de revolutie schetste Van Loo een tegelijk genadig en genadeloos portret van de Franse generaal en keizer. Met De Bourgondiërs scoorde hij een ongekende bestseller. En dus begint dit gesprek onvermijdelijk toch bij dat boek.

De Bourgondiërs is ontstaan uit nieuwsgierigheid”, zegt Van Loo. “Ik wilde weten hoe onze contreien geworden zijn tot wat ze nu zijn. Namen en evenementen flikkeren als neonletters voor onze geest: de val van Antwerpen, de scheiding tussen Noord en Zuid, het ontstaan van België in 1830. Alsof ons verhaal dan pas begint.

“Toen stootte ik op Filips de Stoute, Jan Zonder Vrees, Filips de Goede, namen die we allang vergeten waren. Ons collectieve verhaal begint veel vroeger dan we zouden denken, bij het ontstaan van de Lage Landen, onder aanvoering van deze Filipsen. Als Nederlandstalige Belg ben ik ‘onverklaarbaar’ zonder die Bourgondische hertogen. Zonder hen hadden we in 1830 ons land nooit kunnen uitvinden. Tegen een Frans publiek zeg ik dan ook altijd dat ze zonder de Bourgondiërs nooit hun Belgenmoppen zouden kunnen vertellen.

“Het toeval wil dat De Bourgondiërs ongeveer op hetzelfde moment een grote massa heeft bereikt als Game of Thrones, nog zo’n verhaal over bastaards en krijgsheren, maar dan wel fictief.”

Had u, toen u in 2015 de eerste woorden van De Bourgondiërs schreef, enig idee wat de impact van dit boek vier jaar later zou kunnen zijn?

“Absoluut niet. Mijn vorige boeken hadden het naar Vlaamse normen zeker niet slecht gedaan, tien- of twintigduizend exemplaren verkopen blijft hier uitzonderlijk. Mocht De Bourgondiërs twintigduizend exemplaren hebben gehaald, zou dat voor de uitgeverij een mission accomplie zijn geweest. Maar kijk, we zitten nu aan meer dan 310.000, waarvan zo’n 90.000 in het buitenland.

“Waaraan dat succes te danken is? Misschien komt het omdat het boek vertelt waar we nu juist vandaan komen? Tegelijk bezit het blijkbaar een Europese dimensie die ook elders ­aanslaat.

“De podcast is intussen meer dan vier miljoen keer beluisterd, terwijl ik die aanvankelijk vooral zag als zinvolle promotie voor het boek. Alleen het begin en het einde waren uitgeschreven, voor de rest baseerde ik mij op sleutelwoorden die ik met potlood had opgeschreven, een beetje fluo links en rechts in mijn boek. Ik was na al die jaren lezen en schrijven helemaal volgetankt. Het kwam er in één geut uit.”

Misschien komt het ook wel omdat u door uw enthousiasme en bevlogenheid de geschiedenisleraar bent die we allemaal graag gehad zouden hebben.

“Natuurlijk hoop ik dat er een aanstekelijke drive in De Bourgondiërs zit, maar vergeet niet dat het om een boek van zeshonderd bladzijden gaat, waarvan de eerste vijftig best pittig zijn omdat er duizend jaar geschiedenis passeert. Na een optreden vragen toeschouwers dikwijls om een opdracht te schrijven in hun exemplaar en dan zie ik dat ze passages met fluostift hebben opgelicht of dat ze zelf een stamboom hebben gereconstrueerd. De betrokkenheid is groot, mijn dankbaarheid ook.

“Ik ben, voor alle duidelijkheid, geen historicus. Ik ben een romanist die gretig leest, graag research doet en aan het associëren slaat. Literatuur en onderzoek zijn mijn leven. Aan de universiteit droomde ik er al van om daar de hele tijd mee bezig te kunnen zijn.”

BIO

1 februari 1973, Herentals • opgegroeid in Bouwel • studeerde Romaanse filologie aan de UAntwerpen • gaf acht jaar Frans in het technisch onderwijs • gaf in 2005 vaste benoeming op • wordt sinds zijn vierde Frankrijkboek, Chanson (2011) in Vlaanderen en Nederland opgevoerd als Frankrijkkenner • van De Bourgondiërs (2019) werden meer dan 300.000 exemplaren verkocht

U bent overigens leraar geweest en dat was geen gelukkige periode.

“Ik kwam van de universiteit, waar ik me had ondergedompeld in de Balzacs en de Flauberts van deze wereld, en opeens stond ik als leraar Frans in het technisch onderwijs, in een school in Merksem, de banlieue van Antwerpen.

“Niet dat het onhebbelijke leerlingen waren, maar het pakte niet. De eerste jaren liep ik tussen twee lesuren soms een blokje om, de tranen verbijtend. Toch leerde ik een publiek te boeien door bijvoorbeeld live commentaar te geven bij een grammaticaoefening. ‘De bank rechts op de eerste rij heeft de kop genomen, maar ik zie daar de middelste bank die een demarrage heeft ingezet...’ Dat soort dingen.

“‘We krijgen graag les van u, meneer Van Loo’, zeiden mijn leerlingen, maar ze interesseerden zich niet voor de inhoud van mijn vak. Daar kreeg ik het steeds moeilijker mee. Ik stortte me op de Franse literatuur, schreef af en toe zelf een stukje. Tot ik in 2004 helemaal heb afgehaakt met iets tussen een depressie en een burn-out. Ik kreeg last van mijn borstbeen, helse pijnen die tot in mijn keel doorschoten, de dokters konden niets vinden. Ik heb toen een jaar thuisgezeten. Je lichaam is een barometer.

“Ik besliste dat ik voortaan van mijn pen en mijn stem wilde leven, ondanks die vaste benoeming. Ik had nog wel vier jaar lang recht op loopbaanonderbreking, goed voor 400 euro in de maand, net voldoende om mijn huishuur te kunnen betalen. Van mijn ouders kreeg ik gratis groenten uit hun tuin en ik gaf ook al wel wat lezingen, waarvoor ik matig gevulde envelopjes ontving. De briefjes van 20 euro stak ik in een boek van Flaubert, die van 50 euro in een Balzac en die van 100 euro, als die er al waren, in een Simenon. Mijn bibliotheek werd mijn bank. Ik heb onlangs bij het verplaatsen van een deel van mijn boeken nog een briefje van 5 euro teruggevonden.”

Het gevolg van dat leven van pen en stem was een serie van vier boeken (Parijs retour uit 2006, Als kok in Frankrijk uit 2008, O vermiljoenen spleet uit 2010, en Chanson uit 2011) die nu gebundeld worden in de luxueus uitgegeven kanjer Mijn Frankrijk. Literatuur, cuisine, erotiek en chanson, goed voor meer dan 1.200 pagina’s. Die boeken bezorgden u de reputatie van eminente Frankrijkkenner.

“Het was een onorthodoxe leerkracht Frans in het middelbaar, Herman Geudens, die de weg wees. Die man vertelde over de Franse cultuur alsof het een door de conquistadores veroverde schatkist was en hij zette die schatkist op een kier. Dat is wat leraars moeten doen. Et je suis tombé dedans, een beetje zoals Obelix in de toverdrank, al lijk ik zelf meer op Asterix. Ik wilde Herman Geudens wórden. En ik ben hem voor een stuk ook geworden.

“Ik verzamel informatie, vermaal die, zoek een toon en een stijl, een manier van vertellen. Meer is het niet, al is het wel handen uit de mouwen. Van een businessplan was nooit sprake. Stel je voor: ik nam me voor om als Vlaming op mijn 31ste drie boeken over de Franse literatuur te schrijven. Wie zat daarop te wachten? En toch wilde ik dat doen en héb ik dat gedaan: die boeken zijn mijn liefdesverklaring aan de Franse literatuur. Ik wilde het stof van de oude klassiekers afblazen. En ik ben gaan reizen in het spoor van die Franse schrijvers. Fictieve personages achternareizen, mais quelle idée!

“Het einde van het boek zal ik nooit vergeten. Ik was destijds hopeloos verliefd op een vrouw, gevoelens die niet wederzijds waren, en op een dag zat ik in een Parijs restaurant brieven van Flaubert te lezen. Ik wilde haar een ultieme liefdesbrief schrijven door de beste zinnen van Flaubert te stelen. Daar begon ik aan, op een wit servet, maar in plaats van ‘Liefste xxx’ schreef ik ‘Beste Gustave’ en plots was ik vertrokken voor een correspondentie met een lang geleden overleden schrijver, brieven die ik schreef op plekken die voor hem belangrijk waren. Het eindpunt van jaren lezen en reizen.

“Dat eerste boek is voor mij nog altijd even belangrijk als De Bourgondiërs.”

Vooraan in Parijs retour staat een citaat van Honoré de Balzac: ‘Een mens is pas echt een mens te noemen als hij een of andere hartstocht bezit.’

(declameert) “‘... Een mens zonder passie is een embryonale engel aan wie geen vleugels zijn gegroeid.’ Wat ik toen nog niet doorhad, is dat je je vleugels ook kunt verschroeien en als een Icarus te pletter vallen. De verheerlijking van zulke romantische gedachten kan gevaarlijk zijn, daar ben ik in mijn persoonlijke leven wel achtergekomen. Anderzijds kwam stoppen met lesgeven ook professioneel neer op springen zonder vangnet.

“Wat ben ik blij dat ik het deed, ook al kon ik pas vanaf Chanson, na vijf boeken dus, leven van pen en stem. ”

Als u het heeft over Alexandre Dumas père, auteur van De drie musketiers, maakt u het onderscheid tussen hoofd- en buikliteratuur. Hoofdliteratuur mikt op het intellect, buik­literatuur bezorgt de lezer vlinders in de buik. Wat doet u?

“Beide. Als jongetje voetbalde ik en verzamelde ik tegelijk doodsprentjes en deed ik archiefonderzoek naar mijn eigen wortels. Als schrijver wil ik intellectueel werk verrichten, ernstig onderzoek doen, maar in mijn boeken en mijn shows moet humor zitten. Zonder kwinkslagen hou ik het niet vol. Het stelt je in staat ogenschijnlijk onverteerbare onderwerpen te temmen. Ik hou van die spreidstand tussen het ­elitaire en het volkse, van eerst naar het veldrijden kijken en daarna voortlezen in Balzac.”

Een quote uit O vermiljoenen spleet, over erotische Franse literatuur: ‘Sade thuis uitproberen leidt tot een vernielend spoor van tranen, bloed en dood; Louÿs (Pierre Louÿs, red.) thuis uitproberen bezorgt je nu en dan de slappe lach en een flink aantal spierscheuren.’ Hebt u dat werkelijk allemaal uitge­probeerd?

“Dan had ik hier niet meer gezeten, maar ik heb wel duizenden bladzijden porno gelezen. En ik kan je verzekeren: er is heel veel slechte erotische literatuur geschreven. Maar ja, ­iemand moest het doen...

“Een rode draad door mijn zoektocht was censuur. Als iets niet mocht worden gelezen, gingen mensen ernaar op zoek. Verbod als ­ultieme vorm van promotie.

“Vreemd genoeg was het mijn minst verkochte boek. Ik kan me wel voorstellen dat het niet zo voor de hand lag dat mensen in de boekhandel naar de Vermiljoenen spleet vroegen. (lacht) Achteraf gezien was dat niet zo’n goede commerciële zet. De voorzienigheid heeft me bij wijze van wiedergutmachung tijdens het schrijven van dat boek wel mijn toekomstige echtgenote op mijn pad gestuurd.”

‘Bij het bekijken van een pornofilm zie je een kant-en-klare voorstelling van de werkelijkheid, terwijl je bij het lezen van een boek ­verplicht wordt de film van je verbeelding te laten spelen’, schrijft u. L’imagination au ­pouvoir?

“Dat is een feit. Helaas zijn we dat afgeleerd. Wie leest er vandaag nog een roman om zijn verlangens aan te zwengelen? Het erotische boek is een uitstervend genre. Porno kijken is een vorm van directe consumptie, heel makkelijk. Er komt nog weinig verbeelding bij te pas.”

Zo belanden we bij Chanson, het boek van de doorbraak.

“Na reizen, eten en vrijen kwam ik uit bij zingen, met telkens diezelfde rode draad: lezen. Wat had ik daarna nog kunnen doen? De bouwvakker in de Franse literatuur? Neen, na dat boek moest ik het roer omgooien.

“Er was plots een klik: en als ik nu eens Franse geschiedenis verbind met chansons terwijl ik zelf door de straten van Parijs loop, vroeg ik me af. Het boek er kwam er vervolgens in negen maanden uitgerold in het tuinhuisje van mijn vrouw, die toen nog mijn lief was, in Rijsel.

“Opeens mocht ik naar De laatste show, dat toen aan zijn laatste seizoen bezig was. Als je daar zat, wist je dat iedereen het gezien zou hebben. Bij het buitengaan vroeg Michiel De Vlieger me of ik vaste gast wilde worden met een aparte rubriek over Frankrijk. Daarna belde Karl Vannieuwkerke me om samen met hem een reisprogramma te maken naar aanleiding van honderd jaar Tour de France. En ik mocht ook nog naar De wereld draait door. Spannend! Matthijs van Nieuwkerk was zo in de wolken, dat ik vanaf dan geregeld mocht terugkeren. Daar zat ik dan naast Mies Bouwman, Paul de Leeuw of Marco van Basten.

“Ik kreeg toen ook weleens de vraag om over Tom Boonen te komen praten, of over de Belgische politiek, maar dan zou ik een tv-figuur zijn geworden. Dat wilde ik niet. We hebben thuis niet eens een televisie. Ik wil boeken schrijven en over mijn onderwerpen komen vertellen. Dan smijt ik mij met veel plezier. Anders hoeft het niet per se.”

Wie is uw uitverkoren chansonnier?

“Er is Brel en er is Aznavour. Dat is zo’n beetje als de eeuwige discussie: The Beatles of The Stones? Ik weiger te kiezen. Jacques Brel is iemand die vooruitkijkt, ook naar het einde, de dood is een terugkomend thema, hij zingt zelfs over de het leven na de dood. Charles Aznavour kijkt terug, die is nostalgisch. Tot haar vierde zong ik mijn dochter elke avond bij het slapengaan ‘Sa jeunesse’ toe, tot ze mij in een mengeling van Nederlands en Frans zei ‘Papa, ik ben het beu, uw Aznavour, j’en ai marre!’” (lacht)

Eerder dit jaar kwam een nieuwe editie van Boerenpsalm van Felix Timmermans uit, waarin u een introductie hebt geschreven. Wat is er nu nog interessant aan dat boek uit 1935, waarin het hoofdpersonage, Boer Wortel, zijn persoonlijke levensgeschiedenis vertelt?

Boerenpsalm is van het mooiste wat er ooit in onze taal is geschreven. Een meesterwerk, geschreven door een man die was opgegroeid in een tijd dat hij vanaf het middelbaar geen school kon lopen in zijn moedertaal. Timmermans was een autodidact, maar daardoor kon hij zijn taal ook aanvullen en het Nederlands helemaal naar zijn hand zetten. Boerenpsalm is wereldliteratuur van de bovenste plank.”

‘Ik hou van die spreidstand tussen het ­elitaire en het volkse, van eerst naar het veldrijden kijken en daarna voortlezen in Balzac.’Beeld Joris Casaer

Wat is er eigenlijk zo bijzonder aan de ­Kempen, de streek waar u geboren bent?

“De Kempen is een vruchtbare bodem voor ­talent. Altijd gaat het over Brussel, Antwerpen of Gent, maar denk ook eens aan Koen Peeters, Walter Van den Broeck, Leo Pleysier...

“Ik ben opgegroeid in Bouwel, daarna verhuisd naar Antwerpen, waar ik heb gestudeerd, en ben nadat ik mijn echtgenote Coraline heb leren kennen, een Française, in een uithoek van West-Vlaanderen gaan wonen, Moorsele. Dat was voor mij een grote stap, een vorm van ontworteling. Stel je voor, honderd kilometer weg van Antwerpen. Daar moest mijn vrouw toch hartelijk om lachen, want in Frankrijk stelt zoiets niets voor, zij woont op vijfhonderd kilometer afstand van haar ouders. ‘La Belgique, c’est une maquette’, stelt ze. ‘Wat is dat toch met jullie, dat je het als een prestatie beschouwt om honderd kilometer verderop te gaan wonen?’

Een uitspraak van Boer Wortel in Boerenpsalm: ‘Wie zich niet spiegelt, ziet niet hoe lelijk hij is.’ Zijn we in deze samenleving te kritisch voor anderen en te weinig kritisch voor onszelf?

“Zeker als je op Twitter zit, krijg je de indruk dat iedereen altijd kwaad is op alle anderen en alles wat er in de maatschappij gebeurt. Veertig jaar geleden zaten we allemaal op donderdagavond op de BRT naar Hoger, lager te kijken met Walter Capiau, of we dat nu wilden of niet. Van die familiale tv-avonden zijn we geëvolueerd naar een situatie waarbij we allemaal op ons eigen scherm naar onze eigen programma’s zitten te kijken. Ik weet niet of dat een goede zaak is. Allicht niet echt.

“Als het om woede gaat vandaag kom je natuurlijk snel uit bij de woke-discussie. Die boosheid en verontwaardiging tegen sociaal onrecht is uiteraard goed en we moeten er vooral naar luisteren. Het gaat om een colère saine, een gezonde woede, maar als we niet oppassen slaat die om in een soort van ‘superzuiverheid’. Dat is gevaarlijk. Kijk maar naar de Franse Revolutie. Die begon vanuit de principes ‘Liberté, égalité, fraternité’ maar op zeker moment moest iedereen daar ook echt in uitblinken, en incorruptible zijn, zuiver.

“Robespierre en Danton zeiden hoe de mensen moesten leven, de aristocratie moest weg, alle rijkdom moest worden verdeeld, allemaal goed en wel, maar wie het daar niet op de juiste manier mee eens was belandde onder de guillotine, ook zijzelf uiteindelijk. In het streven naar zuiverheid doken er steeds andere mensen op die nóg zuiverder waren, waardoor diegenen die eerst heel zuiver waren uiteindelijk zelf ook onthoofd werden.

“We moeten daarin een gulden middenweg zien te vinden, mensen die moedig in het midden durven te gaan staan, en niet bang zijn om soms een stap naar links, dan weer naar rechts te zetten. Waar is de CD&V wanneer je ze nodig hebt?” (lacht)

Volgend jaar wordt u 50. Doet dat iets met u?

“Ik ben veel bezig met de dood. Als ik naar To be or not to be van Ernst Lubitsch kijk – een film uit 1942 en een van mijn lievelingsfilms – en ik zie daarin een meisje van dertien een deur openen, dan denk ik onwillekeurig: ze is geboren in 1929, zou ze nu nog leven? Sta ik voor de etalage van een begrafenisondernemer en ik zie een doodsbrief hangen van een man die geboren is in 1957, dan begin ik uit te rekenen hoe oud hij is geworden. In een museum doe ik dat ook bij de informatie over de schilders.

“Ik vraag me weleens af hoe lang ik dit nog zal volhouden. Mijn optredens zijn heel fysiek, boeken schrijven is een intense bezigheid. Ik zag onlangs in de spiegel dat ik een grijs haar heb. ’t Is zover!”

Nochtans zei u vier jaar geleden in deze krant: ‘Ik voel me geestelijk even oud als toen ik mijn thesis maakte aan de unief.’

“Geestelijk wel, ja. In mijn hoofd blijk ik een spring-in-’t-veld, maar mijn lichaam wringt soms tegen. Ik doe sinds een tijdje aan omni­sport in de turnzaal van Gullegem. Twee keer al heb ik een spierscheur opgelopen bij het badmintonnen, maar ja, ik speelde dan tegen iemand die 23 jaar jonger is dan ik.”

U moet maar bedenken dat Jacques Brel ­amper 49 jaar en 185 dagen was toen hij stierf. Die barrière bent u al gepasseerd.

“Brel heeft zichzelf opgebrand. Hij zei niet voor niets ‘Vivre, c’est mauvais pour la santé!’ Hij was daar een extreem voorbeeld van. Édith Piaf is ook maar 47 geworden.”

Nu ligt de luxe-editie van uw Frankrijk­boeken in de handel, maar wat we écht willen weten: wanneer komt er een volgend Groot Boek aan?

“De late middeleeuwen laten me niet los, toch niet ons Bourgondisch oerverhaal. Waar De Bourgondiërs een wetenschappelijk-historisch epos was, is het volgende een tijdreis, het tweede deel van een diptiek; hierna houd ik ermee op. Ik reis de hertogen en hun entourage achterna in Vlaanderen, Wallonië, Nederland, Zwitserland en Bourgondië. Het wordt een verdieping en verbreding van De Bourgondiërs. Ik heb al een titel, écht een hele goeie, maar die geef ik nog niet prijs. Ik heb ook geen vaste deadline. Bij De Bezige Bij zitten ze me niet op te jutten, integendeel, tot twee keer toe heeft de man die het boek begeleid me gevraagd of ik het nog wel plezant vind. Já, dus!”

Bart Van Loo over zijn verzamelde Frankrijk-boeken: ‘Ik heb duizenden bladzijden porno gelezen. Iemand moest het doen’
Beeld RV

Bart Van Loo, Mijn Frankrijk. Literatuur, cuisine, erotiek en chanson, De Bezige Bij, 1.328 p., 39,99 euro.