Direct naar artikelinhoud
ConcertrecensieThe Cure

The Cure leidde in het Sportpaleis een spirituele bijeenkomst van een apart ras muziekliefhebbers ★★★★☆

The Cure leidde in het Sportpaleis een spirituele bijeenkomst van een apart ras muziekliefhebbers ★★★★☆
Beeld Alex Vanhee

Ik kwam uit Londen en was maar net op tijd en heb het voorprogramma bijgevolg gemist, maar vlak daarna weerklonk een half uur lang kletterende regen door de boxen. Licht surrealistisch want het was de omgekeerde wereld, buiten was het immers net gestopt met regenen.

Robert Smith begon met een compliment: “In andere landen lijkt het een eeuwigheid geleden dat we daar optraden. Niet zo hier. Ik heb hele goeie herinneringen aan jullie stad.”

Een concert van The Cure is altijd geven en nemen. Smith gééft, tweeëneenhalf uur lang. Maar het is strelen en slaan, en vooral de Cure fans die kicken op de Mad Hatter in Robert, die van ‘Let’s go to bed’, ‘Caterpillar Girl’ en ‘The Lovecats’, bleven het eerste uur op hun honger.

Er waren nieuwe songs (de eerste Cure plaat in zes eeuwen werd al vier keer aangekondigd en weer uitgesteld), waarvan vooral ‘Nothing is forever’ en ‘I can never say goodbye (something wicked this way comes)’ mooi waren. Die laatste song gaat over de broer van Robert die stierf. Het typeert Robert dat hij dat requiem speelde als eerste bisnummer, als iedereen feestmuziek verwacht. Op elke uitsmijter volgde een instinker, en die afwisseling tussen monotone doem en swingende euforie hield dit concert toch een tikje aan de grond.

Nu hou ik erg van die donkere, hypnotische pletwalsen van songs. Maar je moet het verschil kennen tussen melancholie en depressie om ze echt te waarderen. ‘The last day of summer’ was mooi. Over ‘The Hanging Garden’ zei Smith: ‘Ik kan me nog precies de avond herinneren waarop ik dit componeerde, dan ben ik terug in die kamer, ik vergat bijna dat ik hier op het podium sta.’

Spirituele bijeenkomst

The Cure is, nog steeds, een unieke groep, een muziekgenre op zich. Die groepsnaam zegt alles: vlak voor de punk was de muziek ziék, en de post-punker Robert Smith wilde een remedie zijn. Ik wil er ook nog even aan herinneren dat, 40 jaar vóór alle geleuter over LGBTQ+, Robert – een volbloed hetero – al make-up en knalrode lippenstift droeg.

Spirituele bijeenkomst
Beeld Alex Vanhee

De simpele maar sfeervolle projecties boden ook glimpen van het Cure universum: een bloedrode maan, de ruïne van een abdij, het noorderlicht, een spinnenweb en natuurlijk het woud uit ‘A forest’. En iets dat leek op een open graf. Toen schoot me te binnen dat Lol Tolhurst, Cure drummer en toetsenist van het eerst uur, al 24 jaar geleden aan de deur werd gezet. Robert’s siamese tweelingbroer Simon Gallup liep daarentegen doodleuk nog steeds over het podium zoals in 1977. Toen Simon – een écht compromisloze vent die punk ademt uit elke porie – aan het eind van ‘A Forest’ zijn basgitaar tegen de vloer keilde, draaide Robert doodkalm de feedback weg en zette hij de gitaar netjes in de houder. Dat soort details zeggen alles over Robert Smith. Nog eentje: 95% van de supersterren hebben tijdens een concert een guitar tech of roadie die hen gitaren aanreikt en omgordt. Robert niet, die doet dat zelf.

Opvallend veel jonge mensen in de zaal. Kregen die van hun ouders de raad: ‘The Cure moét je toch één keer gezien hebben’? Dat, of Robert heeft een TikTok-account.

Andere hoogtepunten: ‘At night’, ‘Lullaby’, ‘Endsong’ en mijn favoriet ‘Charlotte Sometimes’. Maar het publiek werd pas écht enthousiast tijdens ‘Push’ en ‘Play for today’.

Concerten van The Cure hebben toch iets van een mis, een spirituele bijeenkomst van een apart ras muziekliefhebbers, bijzondere mensen die de eigenzinnige, kaleidoscopische muziek van een Nosferatu met Mad Hatter ambities waarderen.

Na het zevende bisnummer kreeg ik een noodoproep. Ik haastte me naar buiten, en daar bleek dat al minstens duizend mensen de zaal verlieten, terwijl The Cure nog een handvol bissen uitstrooide (14 bisnummers in Duitsland). Moesten die mensen allemaal hun laatste bus of trein halen? Hoe slecht is dat Sportpaleis geregeld, overigens: je moest een marathon lopen rond de zaal om binnen te geraken, en de betalende parking aan het dok heeft putten van twintig centimeter en kiezelstenen ter grootte van een tennisbal.