Direct naar artikelinhoud
ReportagePsychologie

Waarom kan Sanne niet huilen, vraagt ze zich af. En waarom dan plots wel tijdens de seks?

Waarom kan Sanne niet huilen, vraagt ze zich af. En waarom dan plots wel tijdens de seks?
Beeld Gino Bud Hoiting

Journaliste Sanne van Rij vindt dat ze genoeg redenen heeft om zo nu en dan eens goed in tranen uit te barsten. Maar het wil maar niet lukken. Waarom niet, vraagt ze zich af. En kun je het eigenlijk leren?

Begin dit jaar wandel ik met mijn psycholoog over een heide. Onze sessies zijn bijna voorbij, het is een van de laatste keren dat we elkaar zien. Ze stopt met lopen, pakt mijn handen vast.

“Probeer nu eens echt te voelen”, zegt ze. “Ik wil je kunnen troosten.” Ik merk dat mijn borstkas pijnlijk wordt, mijn ademhaling versnelt, maar ik voel geen tranen – eerder paniek. “Het lukt gewoon niet”, stamel ik.

We blijven daar nog even staan, tussen de goudkleurige begroeiing van de heide, met onze handen in elkaar. “Maakt niet uit”, zegt ze zachtjes. “Ooit komt het wel.”

Ik ben dit jaar acht keer bij mijn psycholoog geweest en heb geen enkele keer gehuild. Niet omdat ik het bewust tegenhield, of niet wilde: ik vond het juist irritant dat het niet lukte. Ik voelde me gespannen in die tijd, dus kon voor mijn gevoel wel een potje janken gebruiken. Soms leken de tranen bijna te komen: dan werd mijn lijf zwaar, had ik een brok in mijn keel. Maar op magische wijze zakte dat gevoel altijd weer weg, tot ik er niks meer van merkte.

Ik heb niet altijd problemen met huilen gehad. Sterker nog: ik besefte pas bij de psycholoog dat dit probleem bestond. Ik realiseerde me dat ik al jaren amper huilde, zeker niet in de nabijheid van anderen, terwijl daar genoeg aanleiding toe was. En als er dan toch tranen vloeiden, was dat eerder bij een mooie film: als het dus niet echt over mij ging.

Of het gebeurde op voor mij onlogische momenten – tijdens seks, na een eerste leuke vakantiedag. Misschien omdat ik op dat soort momenten de controle even kwijt was en de ontspanning overheerste. Als Frances in de seriebewerking van Sally Rooneys Conversations with Friends ook spontaan moet huilen als ze voor het eerst het bed met iemand deelt, zegt ze: “Ik huil nu niet echt, geloof me. Volgens Bobbi is dit een symptoom van mijn onderdrukte natuur.”

Drie soorten tranen

Ik kijk met jaloezie naar vrienden die er complete huilroutines op nahouden. Zo luistert een van hen altijd naar dezelfde playlist, die begint met Céline Dion en eindigt met Whitney Houston en na ‘The Greatest Love of All’ voelt ze zich weer gesterkt, vertelde ze me ooit.

Ik wil dat ook kunnen, omdat ik geloof dat het bevrijdend kan werken: je tranen wat vaker de vrije loop laten. Waarom ben ik überhaupt met huilen gestopt? En valt het eigenlijk te leren?

Niet elke traan is hetzelfde, blijkt uit de medische wetenschap. Onderzoekers onderscheiden drie soorten: basale tranen, irritatie- of reflectietranen en emotionele tranen. Basale tranen dienen als bescherming, als voeding voor het oog. Ze zijn afkomstig uit kleine kliertjes onder het ooglid, en worden met elke oogknippering als een tranenfilm over het oog heen gelegd. Irritatie- of reflectie­tranen worden uitgescheiden in reactie op een vuiltje in je oog, traangas of uien. Als je geeuwt, lacht of moet overgeven, worden deze tranen ook afgescheiden.

Er werd lang aangenomen dat de mens de enige soort is die ook emotionele tranen, afkomstig uit de hersenen, produceert. Toch lijken een paar aanwijzingen nu een andere richting op te wijzen, vertelt hoog­leraar Ad Vingerhoets als ik hem bel. Vingerhoets deed talloze onderzoeken naar huilen en emoties en wordt vaak de ‘huilprofessor’ genoemd. “Uit recent Japans onderzoek blijkt dat de ogen van honden vochtiger worden als ze herenigd worden met hun eigenaar. En in The Weeping Camel, een prachtige documentaire over een moederkameel, zie je tranen als ze haar jong laat zogen.”

Drie soorten tranen
Beeld Gino Bud Hoiting

Troost en advies

Dat mensen emotionele tranen afscheiden, heeft volgens Vingerhoets te maken met onze kindertijd: we zijn lang afhankelijk van de liefde, bescherming en steun van volwassenen. “Waar dieren binnen een mum van tijd volwassen en zelfstandig zijn, zijn wij leermachines. Ook als je motorisch ontwikkeld bent, heb je nog lang de bescherming van ouderen nodig. Huilen is een belangrijk middel om troost en advies uit te lokken. Je kunt het gericht inzetten bij een persoon van wie je het meest steun verwacht.”

Als ik Vingerhoets vraag of mijn ‘huilprobleem’ vaak voorkomt, twijfelt hij even. “Ik heb me daar nooit specifiek op gericht. Maar het lijkt me redelijk uitzonderlijk, zeker voor vrouwen. Ik herinner me wel een telefoontje van een vrouw die 22 jaar geleden een doodgeboren kind had gekregen, en sindsdien geen traan had gelaten.”

Volwassen vrouwen huilen vaker en langer dan volwassen mannen. Daar zouden hormonen een rol in kunnen spelen. Testosteron zou – hoewel niet onomstotelijk bewezen – een remmende invloed op de traanbuizen hebben. Daardoor zouden oudere mannen vaker huilen dan jonge mannen: hun testosteronlevel neemt met de tijd af.

Waarom de ene makkelijker huilt dan de ander, heeft – naast geslacht – nog met veel meer factoren te maken. “Primair hangt het samen met je genen”, zegt Vingerhoets. “De huil­drempel is in elke familie anders en is gelinkt aan bepaalde persoonskenmerken. Als je bijvoorbeeld empathisch of neurotisch bent, huil je makkelijker.” De huildrempel kan soms wel hoger of lager worden, of dat nu tijdelijk of permanent is. “Als je bijvoorbeeld een paar dagen niet geslapen hebt, of drugs of alcohol op hebt.”

Over huilen wordt vaak gezegd dat je er iets mee loslaat, en dat de voordelen daarom zo groot zijn. Sommige onderzoekers beweren dat tranen stresshormonen bevatten, en dat je door te huilen die emoties ‘weghuilt’. Bij huilen zou endorfine ­vrijkomen, ook wel het ‘gelukshormoon’ genoemd. En wetenschappers die het eerder in psychosomatische oorzaken zoeken, stellen vaak dat (te) weinig huilen kan leiden tot lichamelijke kwalen, zoals hoofdpijn en slapeloosheid.

Vingerhoets heeft hier allemaal nooit bewijs voor gevonden. “Endorfines hebben niet alleen een positief effect op je stemming, maar ook op je pijngevoeligheid. Als er bij huilen daadwerkelijk endorfines vrij zouden komen, zou je dus minder pijn moeten ervaren. In twee van mijn onderzoeken hebben we huilende mensen pijnprikkels toegediend. Je zag dat huilen geen effect op hun pijnwaar­neming had. De kans is zelfs groter dat je meer pijn voelt, dan minder.”

Voelt huilen daarom altijd als zo’n aanslag op je lijf, vraag ik hem. “Dat zou goed kunnen”, zegt hij. “Maar eerlijk gezegd heb ik geen flauw idee waarom huilen zo vermoeiend is.”

Volgens Vingerhoets kun je wel pas van huilen profiteren als je goed in je vel zit. Op mensen die depressief of angstig zijn, heeft het vaak geen effect. Ze voelen zich in sommige gevallen zelfs slechter. “Degenen die het het hardst nodig hebben, voelen zich eigenlijk het minst vaak opgelucht”, stelt Vingerhoets.

Ik vertel hem dat ik soms toch denk dat mijn lijf van alles vasthoudt, door dat weinige gehuil. Als het me op een spaarzaam moment wel lukt, voelt het vaak alsof ik een groter verdriet aanwakker, alsof ik ook huil om de dingen waar ik eerder níét om gehuild heb.

Wondermiddel?

“Als je verdrietig bent, kan dat zeker impact hebben op je maag en je keel”, reageert hij. “Dat lost alleen niet in één keer op als je huilt. We huilen zo weinig en zo kort, dat het lastig voor te stellen is dat het zo’n effectief wondermiddel is.”

Maar je kunt je wel degelijk opgelucht voelen door tranen, stelt Vingerhoets. Al heeft dat volgens hem meer met de reacties van de omgeving te maken dan met het huilen zelf. Als iemand je troost en moed inpraat, of zegt je te begrijpen, kan er een last van je schouders vallen. “We moeten het belang van huilen in het interpersoonlijke zoeken: tranen verbinden.”

Ik vermoed dat ik tot mijn 16de nog veel en vaak huilde. Ook op momenten waarop ik het niet wilde: in het klaslokaal, in discussies waarin ik liever rustig wilde blijven, in het bijzijn van jongens op wie ik verliefd was (maar die me toch dumpten).

.Beeld Gino Bud Hoiting

Ben ik daarmee gestopt vanuit een gebrek aan empathie? Ik kan het me moeilijk voorstellen. Ik krijg buikpijn als anderen verdriet hebben, word vaak omschreven als een goede luisteraar, heb tijd voor mezelf nodig na een conflict. Ik ben, kortom, juist erg gevoelig.

Aangeleerde repressie

Mijn probleem zou ook met aangeleerde repressie te maken kunnen hebben, stelt de Amerikaanse arts en onderzoeker Michael S. Chen. Als we volwassen worden, leren we onze huilreactie te beheersen, vertelt hij in een interview met het platform Mindbodygreen. “We gebruiken daar negatieve associaties voor, zoals schaamte en culturele verwachtingen.”

Ervaringen van vroeger kunnen ook meespelen, zegt psychiater Bessel van der Kolk in een podcast van het Nederlandse tv-programma Argos. Mensen die vroeg getraumatiseerd zijn, kunnen emotioneel op slot gaan. En als je als kind vaak het gevoel hebt gekregen dat je niet mócht huilen, omdat je daarmee bijvoorbeeld de harmonie verpestte, kan dat idee doorsijpelen in je volwassen leven, blijkt uit een aflevering van De Podcast Psycholoog. Huilen voelt dan niet veilig meer, dus uit zelfverdediging doe je het maar niet.

Soms vraag ik me af of mijn huilgedrag is veranderd door de dood van mijn moeder, die ik verloor toen ik 15 jaar oud was. Of juist door de periode daarna, die veel ingrijpende aanpassingen en een vroege volwassenheid van me vergde, en bovendien bol stond van spanning en stress. Misschien heb ik in die tijd het idee gekregen dat tranen niet meer mochten: omdat het aanstellerij was, het niet paste bij de sterke rol die ik mezelf aanmat.

“Veiligheid en ontspanning zijn belangrijke elementen voor het huilgedrag”, zegt Vingerhoets. “Dat jij opeens moest huilen tijdens de seks, is niet gek: het is al langer bekend dat er zeker tijdens orgasmes tranen kunnen vloeien. Dat komt ook door het vrijmaken van prolactine, een hormoon dat de huildrempel sterk lijkt te verlagen.”

Als ik het met twee vriendinnen over hun huilgedrag heb, herinneren zij zich allebei momenten waarop hun tranen werden afgekeurd. Voor mij geldt hetzelfde. Ik weet nog dat ik in het zesde leerjaar moest huilen toen ik De Voorleeswedstrijd had verloren, en mijn moeder suste dat ik moest kappen: niemand huilde hier.

Toen ik tiener was, schrapte een theaterregisseur last minute wat delen uit mijn scène. Ik moest huilen uit paniek. “Word je nu echt een héél klein 13-jarig meisje dat gaat huilen?”, zei hij met een pruillip.

Als 16-jarige stroomden in een ruzie de tranen over mijn wangen, omdat ik zo overweldigd was door een conflict. “Ga maar weer huilen”, hoorde ik toen. “Want alles draait hier natuurlijk om jou.”

vertellen en niet voelen

Tegen mijn psycholoog vertelde ik al snel dat ik altijd en overal over mijn kwetsbaarheden praatte, en daarom niet begreep waarom ik me toch zo ellendig voelde. “Dat kan juist het probleem zijn”, reageerde ze. “In plaats van te huilen, probeer je met een verhaal het verdriet niet te voelen.”

Velen zijn bang om de volle omvang van hun emoties toe te laten, schrijft psycholoog Ronald Frederick in zijn boek Omarm je emoties. We vinden het eng om kwetsbaarheid te laten zien, de aandacht op onszelf te richten. Meestal zijn we ons daar niet zo van bewust: we doen dingen om het gevoel weg te drukken. We veranderen van onderwerp, kijken weg, zoeken afleiding in werk of sporten, gaan winkelen, eten een reep chocola.

Terwijl de kunst juist is om dicht bij je gevoel te blijven, als je lijf ergens op reageert. Zodra je rationele verklaringen gaat geven of oordelende gedachten krijgt (mag ik dit wel voelen?) trekt het zich weer terug. En dat is zonde: emoties werken als een soort kompas, vertellen je iets over je welzijn. Ze maken duidelijk wat je echt wil en belangrijk vindt, los van de blik van anderen.

Hoewel Vingerhoets weinig gevallen zoals de mijne kent, laat een snelle zoektocht op internet zien dat ik niet als enige een huilprobleem heb. Talloze mensen kunnen niet makkelijk meer huilen, zelfs niet als ze verdrietig zijn. In Japan is niet (meer) kunnen huilen zelfs zo’n groot probleem dat er huilclubs zijn opgericht, waar mensen gezamenlijk snikken om tranentrekkende video’s.

“Boosheid en verdriet verbergen wordt in de Japanse cultuur als een deugd beschouwd”, legde een Japanse psychiater uit aan de krant Chunichi Shimbun in 2013. In de documentaire Tears Teacher is te zien hoe Hidefumi Yoshida het hele land doorreist om volwassenen weer aan het huilen te krijgen.

Huilmeditatie

Ik wil mezelf ook weer aan het huilen krijgen. Dus ik begin laagdrempelig: met een huilmeditatie. Deze vorm van meditatie is er op gericht om emoties los te maken, en lijken – afgaande op YouTube-reacties – voor best wat mensen goed te werken. De begeleiding focust vaak op ‘alles loslaten’, en het creëren van een veilige plek om je tranen de vrije loop te laten.

.Beeld Gino Bud Hoiting

Tijdens een huilmeditatie geef je jezelf ‘toestemming’ om dieper naar binnen te kijken, is het idee, waardoor de tranen makkelijker zouden komen. Het schijnt ook vaak voor te komen dat er tijdens een meditatie gelachen óf gehuild wordt: omdat je even niet onder spanning staat en bezig bent met de buitenwereld. Ik herinner me dat ik ooit na een yogales heb moeten huilen, en kan me voorstellen dat dit een vergelijkbaar effect heeft.

Eerst probeer ik een oefening op een moment waarop ik me niet zozeer treurig voel. Ik merk dat de meditatie ontspannend werkt, maar geen tranen opwekt. “Misschien voel je nu al tranen in je ogen, of weerhoudt je buik je ervan om te huilen”, hoor ik. Ik voel het alleen niet: geen brok, geen maagpijn, niks.

Ik vermoed dat dit voor mij pas werkt als het verdriet echt hoog zit. Dat het alleen dan een goed hulpmiddel kan zijn, zoals bepaalde liedjes ook tranen losmaken. Als ik me een paar weken later wel treurig voel, besluit ik het weer te proberen. Ik pak er een meditatie van mijn eigen psycholoog bij, die gericht is op het ‘accepteren van emoties’. Deze oefening laat me eerst een bodyscan doen en stelt me dan allerlei vragen: hoe voel je je, en waar is dat gevoel het sterkst? Wel, ik voel me klote, denk ik bij mezelf. Dat lijkt iets los te maken: het gevoel dat al een tijdje in mijn buik zit verplaatst zich opeens naar mijn borstkas, mijn keel en nek.

“Dat gevoel vertelt je dat je een normaal mens bent, met een hart”, hoor ik mijn psycholoog zeggen. “Dat er dingen in het leven belangrijk voor je zijn, je niet onverschillig bent.” Die zinnen raken me. Ik moet er niet onbedaarlijk van huilen, maar er rolt wel een traan over mijn wang. Haar erkenning maakte schijnbaar toch wat ruimte vrij, hoe piepklein ook.

Huilcoach

Zou er bij ons ook een ‘huilcoach’ bestaan, zoals in Japan het geval is? Vingerhoets vindt zulke ‘huiltherapieën’ onzin, vertelt hij. “Van de crying therapies van vroeger, zoals die waar John Lennon heen ging, is men intussen afgestapt. Het is nooit aangetoond dat ze enig effect hebben.” In een interview met het platform Management Impact lees ik dat Vingerhoets wel enthousiast is over de aanpak van Hans van Os: een therapeut die zijn ontspanningstraining baseert op ‘de wisselwerking tussen hart en hersens’. “Wat hij doet met die coherentie van hartslag, daar zit wel een wetenschappelijke basis achter, ja.”

Ik besluit Van Os te mailen, en mag een week later langskomen bij zijn praktijk in Den Bosch. Er staat klassieke muziek op, in de hoek van de kamer staat een enorme massagestoel. Wie bij hem in de leer gaat, wordt zeven weken getraind. Korter kan niet, omdat “verstopte emoties niet na één uur loskomen”. Als je niet kunt huilen, zijn je gevoel en verstand niet meer in evenwicht, legt hij uit. Wie hier last van heeft, kan andere emoties waarschijnlijk ook moeilijker toelaten – denk aan grote blijdschap, of angst.

In de basis is zijn training gebaseerd op stressreductie, om eerst weer in balans te raken. Zo krijg je meer grip op je emoties, en leer je om in ‘de gevoelsstand’ te komen, zoals hij het noemt. Zijn training is voor iedereen die last heeft van chronische stress, of een omgeving die ‘te veel van je vraagt’.

Als je iets ingrijpends meemaakt, vertelt Van Os, sla je die gebeurtenis op in je amygdala, een bepaald deel van de hersenen. Zo kun je ondanks alles overgaan tot de orde van de dag, zoals het regelen van een begrafenis. “Dat is een heel mooi kunstje van ons lijf”, zegt hij lachend. “Maar veel mensen blijven daarna in een werkstand zitten. We vergeten het verdriet te agenderen, terwijl het wel blijft plakken.”

Om tranen bij me los te maken, focust Van Os vooral op wat hij ‘het nieuwe ademhalen’ noemt. Tijdens zijn training leer ik technieken aan die me beter doen in- en uitademen, waardoor ik op den duur beter zou letten op de signalen in mijn lijf. En daar gaat Van Os dan weer met me over in gesprek: waar word ik verdrietig van, wat maakt me boos? En hoe integreer ik die emoties in mijn leven?

Ik krijg apparatuur mee naar huis waarmee ik twee keer per dag mijn hartslagvariabiliteit moet meten, terwijl ik zijn oefeningen doe. Hoe groter de amplitude, hoe vitaler (en relaxter) ik ben. Aan de uitslagen kan Van Os aflezen of er door de weken heen iets ‘in mijn systeem verandert’, of het voor me werkt. Bij wijze van illustratie hangt hij een clipje aan mijn oorlel, waardoor hij met zijn apparatuur mijn hartslag kan bestuderen.

Hij vraagt me om in mijn ­normale tempo in en uit te ademen, zo’n vijf minuten lang. Van Os bekijkt het scherm en zegt dat ik een onrustige hartslag heb.

“Dit tempo is voor een 50-jarige goed”, constateert hij. “Maar voor jouw leeftijd is het een teken van onrust in je lijf.” Daarna laat hij me een tijdje anders ademhalen. Vijf tellen in, acht seconden uit, in het tempo van een balletje dat ik op zijn scherm omhoog en omlaag zie bewegen. Ik voel dat ik langzaam rustiger word en heb amper nog door dat Van Os naast me zit.

Hij wijst daarna enthousiast naar zijn computer. “Kijk! Je hartslag is nu een stuk rustiger, de amplitude is veel groter. Je ritme is beter geworden door een andere manier van ademhalen, dus je hebt geen last van een fysiek mankement. Hiervoor was de hartslag waarschijnlijk onrustig omdat je stress ervaart, of verdrietig bent.”

Met die informatie stap ik in de trein naar huis. Ik vraag me af of ik inderdaad verdrietig ben. Misschien vertelt mijn onrustige hartslag me wel meer dan mijn traanbuizen, denk ik. In de weken daarna probeer ik elke dag op mijn ademhaling te letten. Ik doe de vijf-achtoefening voor het slapengaan, als ik wakker word, wanneer ik op de fiets zit. Ik denk veel en vaak na over huilen, al willen de tranen nog niet komen. Maar ik heb wel het idee dat er iets in gang is gezet, want soms voel ik vanuit de verte iets opborrelen.

Opvallend genoeg is dat altijd bij mijn vriend. Het is mijn eerste relatie, we zijn nog niet zo lang samen. Ik herinner me wat Vingerhoets de ‘favoriete huiltijd’ van mensen noemde: tussen zeven en tien uur ’s avonds, in gezelschap van hun moeder óf romantische partner. Bij uitstek mensen die je tranen in de meeste gevallen opvangen, je niet veroordelen. “Je hoeft echt geen grote angsten aan te wakkeren om makkelijker te huilen”, drukte Vingerhoets me op het hart. “Er moeten vooral barrières worden weggenomen.”

Als ik een podcast van de beroemde relatietherapeut Esther Perel beluister, zegt zij iets wat daarmee resoneert: de enige relaties die schijnbaar echt spiegelen, zijn die met je eerste verzorger(s) en romantische partner. Alleen zij kunnen je confronteren met pijn waarvan je misschien niet eens wist dat die er was, omdat je er al jaren onbewust pleisters overheen hebt geplakt.

Sterfdag

Even later breekt de sterfdag van mijn moeder aan. Ik spreek ’s avonds af met mijn broer en mijn vriend: we gaan met zijn drieën uit eten. We drinken een hoop wijn, lachen veel, lopen beschonken het restaurant uit. Naderhand liggen mijn vriend en ik in de zetel, we concluderen dat het gezellig is geweest. We zijn even stil, hij kriebelt me over mijn hoofd.

“Maar tóch blijft het erg”, zegt hij.

“Wat?”, vraag ik.

“Gewoon. Dat jij elk jaar weer zo’n dag moet doormaken.”

Hij slaat zijn armen helemaal om me heen, ik druk mijn gezicht tegen zijn trui, ik merk hoe warm hij is. En opeens voel ik ze: tranen. Ik ben inderdaad verdrietig vanwege deze klotedag, maar ook ontroerd door de geborgenheid die ik in zijn aanraking voel, door de veiligheid. De situatie herinnert me aan vroeger: toen ik uren op de schoot van mijn ouders kon uithuilen, weer rustig werd van hun gloeiende huid. Ik lig zo klein mogelijk opgekruld, hij ligt om me heen en ik snik nog even door, tot ik weer op adem ben.

“Sorry hoor”, zeg ik. “Niet erg”, zegt hij. “Dit is juist goed.”

Ik dep mijn wangen droog, we staan op om een kop thee te zetten. We kijken naar de zetel en beginnen dan te lachen.

De stof is doorweekt van mijn tranen.