Direct naar artikelinhoud
InterviewWim Van Dooren en Rianne Janssen

Na povere peilingtoetsen: ‘Wat we verwachten in het zesde leerjaar, komt overeen met het vierde leerjaar in andere landen’

Onderzoekers Wim Van Dooren en Rianne Janssen. ‘In bepaalde richtingen in de A-stroom zie je dat een kwart tot zelfs een derde de eindtermen niet haalt.’Beeld ID/ Karel Hemerijckx

Te veel Vlaamse scholieren uit het tweede jaar secundair onderwijs halen de minimumdoelen voor wiskunde niet. Dat blijkt uit nieuw peilingsonderzoek. Op Nederlands scoren leerling wat beter, maar dat verdient geen hoerabericht. ‘Er is een structurele verandering van het onderwijssysteem nodig’, concluderen twee van de onderzoekers.

Eind mei 2022: in 193 scholen vullen 5.568 leerlingen uit het tweede jaar secundair onderwijs een peilingstoets Nederlands in. De leerlingen weten het dan nog niet, maar ze zullen best wel goed scoren. 95 procent onder hen haalt de ‘basisgeletterdheid’ - lees: de minimumdoelen - voor lezen. 98 procent haalt de eindtermen voor luisteren.

Minder goed nieuws voor de 3.740 leerlingen in 115 scholen die op hetzelfde moment een toets wiskunde invullen. Terwijl 92 procent de lat haalt voor het onderdeel ‘tabellen en diagrammen’, daalt dat naar 85 procent voor metend rekenen. Op het deel getallenleer haalt maar 78 procent de eindtermen. Op meetkunde scoren leerlingen ten slotte het slechtst: amper 75 procent haalt daar de eindtermen.

“Het gaat hier over een peiling van de absolute minimumdoelstellingen die elke leerling zou moeten kunnen bereiken om te functioneren in de maatschappij”, zegt Wim Van Dooren, die samen met Rianne Janssen een van de onderzoekers is achter het Steunpunt Toetsontwikkeling en Peilingen (STEP). “En dan nog zie je dat voor wiskunde een grote groep leerlingen die niet haalt. In de B-stroom is dat 33 procent, in de A-stroom rond de 10 procent. Maar ook in bepaalde richtingen in de A-stroom zie je dat een kwart tot zelfs een derde ook de eindtermen niet haalt. Terwijl je van een leerling in STEM toch zou denken dat die wiskundig wat kan.”

Minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) concludeert uit die cijfers dat Vlaamse leerlingen voldoende voor Nederlands scoren. Delen jullie die analyse?

Janssen: “Voor Nederlands halen ze zeker goede resultaten. Toch moet ik een kanttekening maken. Uit internationaal vergelijkend onderzoek voor het basisonderwijs weten we dat we in Vlaanderen de lat laag leggen voor Nederlands. Wat we verwachten in het zesde leerjaar van een leerling, komt overeen met wat ze in andere landen in het vierde leerjaar verwachten. We moeten nu zeker niet op onze lauweren rusten voor Nederlands.”

Is er dan tenminste een vooruitgang met enkele jaren geleden? Weyts verwijst naar zijn eigen initiatieven om de goede prestaties te verklaren.

Van Dooren: “Strikt genomen kun je de nieuwe en oude eindtermen niet met elkaar vergelijken. Alleen de specifieke eindtermen voor getallenleer, die boven op de basisgeletterdheid komen en de lat hoger leggen, kun je wel voorzichtig vergelijken met de eindtermen die in 2018 en 2019 gepeild zijn bij deze leerlingengroepen. Toen stelden we zowel in de A- als B-stroom vast dat voor verschillende onderdelen van getallenleer maar de helft van de leerlingen die haalden. Dat is gelijkaardig aan wat we nu vaststellen. Dan kun je moeilijk zeggen dat er op dit moment al iets veranderd is.”

Leerlingen uit de B-stroom scoren over de hele lijn slechter. Hoe kun je dat verklaren?

Van Dooren: “Om dat echt te weten, is bijkomend onderzoek nodig. Maar we hebben wel wat achtergrondvariabelen gemeten. Zo hebben studievertraging, leer- en gedragsstoornissen en de sociaal-economische status van het gezin van de leerling een negatieve invloed op de leerprestaties. Zeker in de B-stroom komen leerlingen vaak met zo’n rugzakje binnen. Het onderwijs kan die kenmerken niet veranderen, maar weet die dus ook niet voldoende te compenseren.

“In de B-stroom lijken de leerkrachten wiskunde bovendien minder ervaring te hebben dan in de A-stroom. Wat niet wil zeggen dat ervaring op zich de verklarende factor is. Meer ervaren leerkrachten kunnen misschien vaker voor gemakkelijke klasgroepen kiezen. Terwijl we de groepen die het snelste uitvallen, de beste leerkrachten moeten kunnen geven. Daarvoor hebben we een beleid op een hoger niveau dan dat van de school nodig, en allicht ook meer middelen.”

De leerkracht speelt dus een belangrijke rol voor de leerprestaties van leerlingen. Wat is dan het effect van het lerarentekort op de onderwijskwaliteit?

Janssen: “Eerder onderzoek wees er al op dat het moeilijker is voor scholen met meer kwetsbare jongeren om genoeg leerlingen te vinden. We hebben het lerarentekort niet specifiek onderzocht, maar wat we wel gezien hebben, is dat 10 procent van de leerkrachten in de A-stroom en 15 procent van de leerkrachten in de B-stroom van het secundair onderwijs een diploma leerkracht lager- of kleuteronderwijs had. Het is niet de bedoeling om naar hen te wijzen als de oorzaak. Maar er moet in de nabije toekomst wel nagedacht worden over deze problematiek.”

Van Dooren: “In sommige hogescholen blijven er in de lerarenopleiding in een voltijds programma van 180 studiepunten nog maar 7 over voor vakdidactiek wiskunde. Daarin moet dan een volledig curriculum voor een hele graad en alle doelgroepen in zitten.”

Wat moet er veranderen?

Janssen: “De minister zou waarschijnlijk de Vlaamse centrale toetsen als antwoord zien. Het is zeker goed dat alle scholen en leerlingen in de toekomst betrokken gaan worden bij onderzoek naar de onderwijskwaliteit. Maar daar gaat niet heel het antwoord in schuilen. Dat is net zoals koorts meten met een thermometer en hopen dat de temperatuur vanzelf zakt. Om echt verandering te krijgen, zullen we naar een structurele wijziging van het onderwijssysteem moeten gaan.”