Door ons materialisme (of juist onze religieuze wanen) en ons onverantwoordelijke gebrek aan ecologisch bewustzijn zijn we gedoemd de wereld naar de knoppen te helpen. Dat is zo ongeveer de strekking van Jeanette Wintersons nieuwe roman, De stenen goden. Een soort gesprek met een schrijfster die niet gelooft in feiten.

‘Heb ik dat echt gezegd? O, nou, tja, haha, geen idéé wat ik daar toen mee bedoeld kan hebben – vast wel íéts. Sorry.’

Aha. ‘Ik ben natuurlijk niet dezelfde persoon die u in twintig jaar oude knipsels meent te hebben teruggevonden’, licht de schrijfster haar onvermogen zoetsappig toe. Oké, dan niet. De kwestie was gewoon: in een interview voor dit eigenste blad, niet meer dan een goede drie jaar terug, wilde Winterson zichzelf gerust nog ‘de laatste der romantici’ noemen. Nu is de romantiek een interessante geestesstroming, die de laatste jaren, helaas in een redelijk reactionaire verschijningsvorm, hard bezig is terrein op het rationalisme terug te winnen, dus je zou zeggen: eens kijken wat een Schrijfster van Naam hierover te melden heeft.

Helemaal niets dus, kennelijk.

Maar er kunnen vragen genoeg worden gesteld over haar nieuwste roman . Eerst even het verhaal. De stenen goden bestaat uit vier delen. Het eerste en langste, ‘De Blauwe Planeet’, is een korte sciencefictionroman gesitueerd in een zeer ver verleden op de door menselijk wanbeleid ten dode opgeschreven Rode Planeet Orbus. Vertelster Billie Crusoe in TechStad is een wat eigenzinnig type: zij heeft zich bijvoorbeeld niet genetisch laten fixeren – haar uiterlijk zal dus, o gruwel, verouderen! – en als woning heeft ze zoiets uitzinnig antieks en onhygiënisch als een boerderij gekozen. Ze wordt gedwongen deel te nemen aan een expeditie naar de net ontdekte Blauwe Planeet, die perfect zou zijn als nieuwe habitat voor de mensheid. Alleen moeten eerst de dino’s die er blijkbaar leven even worden uitgeroeid, wat kan door een opportuun passerende asteroïde van richting te laten veranderen en op de planeet te doen inslaan. Billie maakt de reis onder meer in het gezelschap van het fascinerendste personage van het boek: de ‘Robo sapiens‘ Spike, die niet zo geheel en al een van vrouwelijke vormen voorziene wandelende computer is of ze leert tóch ook, ondanks haar gebrek aan limbisch systeem, om emoties te ervaren. Billie en Spike worden minnaressen, dat is Winterson wel toevertrouwd.

Delen twee en drie, de kortste maar beste, spelen respectievelijk op Paaseiland anno 1774, waar matroos Billie, lid van de bemanning van ontdekkingsreiziger James Cook, door pech alleen achterblijft, en in Londen na de Derde Wereldoorlog, waar een vrouw in de metro het manuscript van de sf-roman uit deel één vindt (en er een vervolg op schrijft). Zij memoreert-fantaseert ook hoe haar moeder haar als baby van 28 dagen voor adoptie heeft afgestaan (Winterson is zelf geadopteerd). Hoe eendimensionaal het doemverhaal over de ecologische ondergang van de wereld in de rest van het boek ook is, dít is werkelijk een prachtig en hartverscheurend stuk. In deel vier ten slotte vlucht Billie samen met Spike naar de dropoutsamenleving Wegstad, waar ze, in de ultieme confrontatie met de ordetroepen uit TechStad waar het boek op uitloopt, wordt doodgeschoten (maar toch vrolijk voortleeft, en weer thuiskomt op haar idyllische boerderijtje. Van je hela hola).

Terug naar het gesprek. We vergeten dus de romantiek – hoewel. Een personage in de roman spreekt op zeker ogenblik de programmatische woorden: ‘Verhalen zijn altijd waar. Het zijn de feiten die misleiden.’

‘Dat is zeker zo’, vindt Winterson.

O ja? Waar bleven we als we om te beginnen geen feiten hadden?

JEANETTE WINTERSON: Dan moeten we het even over spin hebben. Er zijn hele slimme manieren om informatie anders te presenteren. En wat we dan krijgen is iets heel anders dan de waarheid. Feiten veranderen ook voortdurend – het is een bekend verschijnsel in de wetenschap dat er wordt beslist dat dingen die we honderd jaar geleden op een bepaalde manier begrepen nu niet meer kloppen. De wetenschap actualiseert zichzelf voortdurend. Daartegenover staat de kunst, die zich in een permanent heden beweegt. Kunst is altijd relevant, het doet er niet toe of iets vierhonderd jaar geleden werd geschilderd of gedacht of geschreven, het zegt nog altijd iets waars over de mens. We zouden onszelf nogal dom vinden als we naar de wetenschap uit Shakespeares tijd teruggrepen, maar naar zijn toneelstukken kunnen we nog altijd kijken, en dan zien we iets uitermate veelzeggends, óók over onze huidige manier van leven.

De manier waarop de kunst de wereld interpreteert, kijkt denk ik altijd vérder dan de materiële feiten, naar iets dat ons waarschijnlijk een bruikbaarder waarheid oplevert. Feiten op zich zijn saai – het niveau van: als ik straks de trein wil nemen, dan moet ik weten wanneer hij precies vertrekt, maar dat is allemaal louter informatie. En feiten kun je vaak niet vertrouwen.

Maar je hebt dus ook het niveau van, zeg, september 1939, Duitsland dat Polen binnenvalt…

WINTERSON: (interrumpeert) Dat is dus louter informatie.

Of een verhaal? Want dat zou je kunnen zeggen en er zijn ook mensen die dat doen, die alles een verhaal noemen. Maar de Tweede Wereldoorlog heeft wél echt plaatsgevonden.

WINTERSON: Natuurlijk. Niemand trekt in twijfel dat er in de wereld dingen gebeuren. Maar wij leven in het tijdperk van de spin, dat is heel verontrustend. Er is zóveel dat als feit wordt gepresenteerd – bijvoorbeeld dat Irak een massavernietigingswapen tegen Groot-Brittannië zal lanceren – terwijl het volstrekt verzonnen is, paranoia, hysterie. Daar heeft Noam Chomsky het de hele tijd over, dat je gewoon niet kunt wéten wat er in de wereld aan de hand is, tenzij je er een ongelofelijke hoop onderzoek in investeert. Want ze draaien de boel zo dat we niet achter de feiten kunnen komen, het is om gek van te worden. Zelfs de blik op de wereld die wij objectief noemen blijkt steeds meer subjectief te zijn. Dingen die wij vaste materie noemen, deze tafel, deze stoel, blijken dat niet te zijn – dat is een van de fundamentele inzichten van de moderne wetenschap, dat materie een trillend bijna-niets is. We weten dat onder het oppervlak iets anders zit dat helemaal niet het geval is. Ik hou zelf ook erg van verhalen die op een symbolisch niveau werken – het vliegend tapijt, de gans die het gouden ei legt… Dat zijn niet zomaar fantasieën, het zijn ideeën over de aard van de werkelijkheid, die niet op dezelfde manier kan worden uitgelegd als door te zeggen: dat is een tafel en dat is een stoel. Verhalen geven ons een rijker en voller bewustzijn van waar we ons in het universum bevinden.

Om terug te keren naar de roman: in de verregaand vertechnologiseerde samenleving die u tekent kunnen mensen bijna niets meer zelf, ze worden steeds dommer en hulpelozer. Maar is het niet al tientallen eeuwen zo dat hoe complexer een beschaving wordt, hoe meer er gedelegeerd moet – maar ook: kan – worden? We bebouwen niet allemaal een graanakker, we gaan gewoon naar de bakker. En als uw laptop stuk is, kunt u die ook niet zelf repareren.

WINTERSON: Dat is alleen maar elektronica, niks dat je au sérieux kunt nemen, een laptop, who cares? Die spullen zouden makkelijk kunnen verdwijnen.

(Jeanette Winterson, die vermoedelijk niet op een mechanische tikmachine werkt en ook gewoon e-mail heeft in plaats van buizenpost, bezit de gave een dergelijke uitspraak vergezeld te laten gaan van een air van de grootste vanzelfsprekendheid.)

Laten we het even over Spike hebben. Ze lijkt in feite de ideale mens, al is ze dus een robot: een vat vol kennis, redelijk, beheerst en niet agressief, en toch niet emotieloos.

WINTERSON: Ja, dat is een van de dingen waar het in het boek over gaat: hoe definiëren we menselijkheid? Zit die in de biologie, in het bewustzijn, of is het de interface daartussen? Wat als we in de toekomst – als we die halen – onze mogelijkheden uitbreiden met geïmplanteerde chips? Daar wordt nu aan gewerkt, dus dat gaat heel waarschijnlijk ook echt gebeuren.

Aan het eind gebeurt er iets onbegrijpelijks: Billie wordt doodgeschoten – en keert vervolgens naar huis terug.

WINTERSON: Ze is dood, het is haar geest die het paadje naar de boerderij weer oploopt. Ze kijkt van bovenaf neer op haar eigen lichaam, dat is volkomen duidelijk, en ze voelt spijt omdat ze er niet meer in terug kan keren. Ik vermoed dat de ziel, het bewustzijn echt zo vertrekt, op dat ogenblik van verbazing als het het lichaam verlaat.

Dat lijkt me volkomen onmogelijk.

WINTERSON: Mij een zorg wat u denkt.

Op dit punt heeft de schrijfster er geen zin meer in en loopt weg. Jammer. Misschien had ze over de vele thema’s die ze in haar boek aansnijdt iets interessanters te berde weten te brengen dan ze doet in deze drammerige roman – over religie bijvoorbeeld: op Paaseiland hebben de inlanders, om hun beroemde stenen godenbeelden te maken en te transporteren, álle palmbomen geveld en zo hun eigen ondergang bewerkt. Maar misschien ook niet. In De stenen goden lijkt de mensheid gedoemd, net zoals de Circle Line van de Londense metro in deel drie, eindeloos hetzelfde patroon te herhalen: nadat ze de Witte Planeet in een wereld van as heeft herschapen, is ze gevlucht naar de Rode Planeet, en als ze die verpest heeft, neemt ze de wijk naar de Blauwe. De onze dus, en de suggestie is dat die een al even miserabel einde zal vinden.

Jeanette Winterson staat bekend als iemand met progressieve opvattingen, maar dat blijkt dan nergens uit dit boek. Dit is antihumanisme van het troebelste water, en ondanks alle politiek correcte dystopische kritiek zo reactionair als de pest.

JEANETTE WINTERSON, DE STENEN GODEN, UIT HET ENGELS VERTAALD DOOR THEO SCHOLTEN, CONTACT, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 287 BLZ., 19,90 EURO.

DOOR HERMAN JACOBS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content