Direct naar artikelinhoud
Website logo
Televisie★★★★½

‘Dagen zonder broer’ van Jeroen Meus: voorzichtige vragen, weifelende antwoorden en af en toe een luid schallende lach

Een beeld uit ‘Dagen zonder broer’Beeld © VRT

Twee mannen bij een graf. Ze vrezen broze dagen. Ze kijken naar de grond. Ze dromen van een prins. Daar stonden ze, in de eerste van drie afleveringen van ‘Dagen zonder broer’: Jeroen Meus en Iwein Segers, beiden slechts nog splinters. De prins van Segers heette Lander, voor Meus was het Wim. Hun broers, meegelift met de dood.

De boze introspectie van de twee - ‘Ik had met hem mee moeten wandelen,’ zei Segers over de voettocht naar Compostela waarop zijn broer gestorven was - was net zo indringend als de lange, luide stiltes die ze tussen hun zinnen vonden, de snif waarmee Segers zijn neus ophaalde betekende evenveel als de zware tred waarmee ze door een bos liepen - de stap van mannen met verdriet.

In ‘Dagen zonder broer’ meet Meus de eigen pijn op na het sterven van ‘mijn magnifieke broer’, en tegelijk loopt hij de rouw van anderen binnen. Zo kwam hij bij Ann terecht, die begin 2022 haar zoon Nathan verloren had. Hij was 27, en een zeldzame bloedziekte had zijn lichaam gehuurd. Op zijn verjaardag, de eerste zónder, organiseerde Ann een kloek feest - een festivalletje, eigenlijk - dat kleur en fleur moest geven aan die uren waarin ze niet alleen wilde zijn. Meus hielp met de voorbereidingen, en meteen ontstond de intimiteit van mensen die de kilo’s van het verlies op hun schouders voelen. De televisiemaker had alleen zichzelf mee, niet de wetten en regels van zijn vak, niet het handboek met interviewtechnieken. Gewoon: voorzichtige vragen en weifelende antwoorden, en af en toe een luid schallende lach die het donker bang moest maken.

Tussendoor sjouwde Meus ontredderd met zijn eigen klomp verdriet. Het graf van Wim was nog geen plaats die rust bracht: dat het heden van zijn broer stil en onbeweeglijk was, dat die mooie man voortaan uit geschiedenis en niet uit toekomst bestond, was een gedachte te groot voor het hoofd. Verdriet is een stugge alp. Je hebt er klimijzers voor nodig.

In het begin van de aflevering was Meus Maria gaan opzoeken, een vrouw van 91 die hij tien jaar geleden portretteerde in ‘Goed volk’. Ze mist elk talent voor klagerige weemoed, bleek al snel, haar optimisme is ingetogen en vief. Meus werd een schooljongetje dat zich liet onderwijzen. Maria praat nog altijd met wie haar vroeg ontvallen is - haar ouders, haar broer. Meus was zichtbaar opgelucht toen ze hem dat vertelde: ze zijn zo gek nog niet, al die radeloze liefdesbrieven aan zijn broer die hij zuchtend op een dictafoontje inspreekt.

Twee dromen restten Maria nog: de zee zien en ‘met zachte hand een koe melken’. Voor dat laatste werd gezorgd. Er groeide een prachtig shot uit die onderneming, wit licht dat door de somberte scheen: twee forse koeienkonten, twee uiers met een volle melkboezem, en Maria die voorzichtig in de spenen van zo’n uier kneep. Later bracht Meus haar weer naar het woonzorgcentrum. De buit, een plastic fles, voor de helft gevuld met verse melk, hield ze zorgvuldig met twee handen vast, en in haar hele gezicht doezelde het geluk.

Het heeft geen vaste verschijningsvorm, geen kalender waar het zich aan houdt, geen betrouwbaar geluid waarmee het zich aankondigt, maar het bestaat: troost.