Direct naar artikelinhoud
InterviewJan Dumolyn

Historicus Jan Dumolyn: ‘Met alle respect, ik weet meer over de middeleeuwen dan Marc Reynebeau’

De vierde aflevering van 'Het verhaal van Vlaanderen' gaat over een 14de-eeuws machtig en rijk Vlaanderen waar toch grote onrust heerst.Beeld © VRT

Historicus Jan Dumolyn (UGent), expert in sociale opstanden tijdens de late middeleeuwen, heeft het helemaal gehad met de kritiek op Het verhaal van Vlaanderen. ‘Blijkbaar is dat een nieuw fenomeen: historici die bang zijn van geschiedenis.’

Het was net voor of net tijdens corona, herinnert hij zich. Het eerste telefoongesprek met Jesse Fabré, eindredacteur bij productiehuis De Mensen. “Van meet af aan toonden deze mensen een heel duidelijke interesse voor een programma naar Deens en Nederlands voorbeeld”, zegt Jan Dumolyn (48). “Er was geen sprake van inmenging door de Vlaamse regering of de N-VA. Ook niet van subsidies of zo. Ik ben er puur in mijn rol als historicus bij gehaald, net als Koen Aerts. De gesprekken gingen over zaken als: wat voor badkuip zou Filips de Goede gehad hebben?”

En wat voor badkuip had Filips de Goede?

“Dat komt in de uitzending van nu zondag aan bod. Het is een van de details die mij deed inzien met welke ernst zij te werk gingen, en dat charmeerde mij. Ik vond het dus een goed idee, in tegenstelling tot veel collega’s. Blijkbaar is dat een nieuw fenomeen: historici die bang zijn van geschiedenis. Komaan, het historisch en archeologisch onderzoek is er de voorbije decennia enorm op vooruitgegaan. En nu vertellen wij dat aan de mensen. Niet aan honderd mensen in een zaaltje van het Davidsfonds, maar aan meer dan een miljoen kijkers. Het feit dat die er zijn, toont enkel aan dat dit een goed idee was.”

Hoe vaak bent u al aangesproken op het feit dat u ooit op de lijst van de PVDA stond?

“Ik ervaar dat als enorm storend. Waar ik ook kom, moet dat er altijd bij worden gezegd. Dat reduceert mij tot een soort politieke militant. Ik vind het beledigend. Ik publiceer in de belangrijkste wetenschappelijke tijdschriften van de wereld, zoals de Journal of Medieval History. Dat men mij een marxist noemt: fair enough. Ik sta voor een open en pluralistische invulling van het marxisme. Niet dogmatisch, en beïnvloed door een heleboel andere theorieën. Maar dat is absoluut geen leidraad in mijn wetenschappelijk onderzoek.”

Jan Dumolyn.Beeld rv

Op zeker ogenblik moet het u toch duidelijk zijn geworden dat dit iets was dat vooral de N-VA zou bejubelen?

“Ik zit ook in de commissie van de Vlaamse canon. Daar is het nog veel duidelijker dat het project een politiek oogmerk heeft. Met de makers van deze serie ging het uitsluitend over inhoud. De enige vraag die ertoe doet, is: had de politiek invloed op de inhoud? Ik vind de vraag alleen al beledigend voor de historici die hebben meegewerkt, zoals ook Wim De Clercq, op dit moment waarschijnlijk onze belangrijkste archeoloog. Het gaat een beetje ver, vind ik. Marc Reynebeau meent dat hij mij de les moet lezen over de feodaliteit. Met alle respect: ik weet meer over de middeleeuwen dan Marc Reynebeau, wiens intellect ik voor het overige alleen bewonder. Ik ben een internationale autoriteit over opstanden en sociale spanningen in middeleeuwse steden. En dan moet ik lezen dat het allemaal verkeerd is, en me verantwoorden omdat Jan Breydel niet in de serie voorkomt.”

Juist. Waarom ook niet?

“Marc Reynebeau en Bruno De Wever vinden dat we het hadden moeten hebben over hem, om daarna Jan Breydel te demythologiseren en onwaarheden bloot te leggen. Ik vind dat een kronkelredenering. Dat zouden vijf verloren minuten zijn geweest, enkel om uit te leggen dat iemand niet belangrijk was. Je kunt er ook voor kiezen om Breydel weg te laten. Heel anders dan Pieter De Coninck is hij, hoewel hij ook echt bestaan heeft, vooral een romanfiguur van Hendrik Conscience. Mij stoort het niet dat Tom Waes Antwerps spreekt of met een SUV rijdt. Met de vertelmethode heb ik mij als historicus niet te bemoeien. Er kijken ook honderdduizenden twaalfjarigen. Als dit de manier is om hen warm te maken voor onze geschiedenis, zeg ik: super.”

Er is ook kritiek op de omlijsting van Vlaanderen. In mijn les aardrijkskunde lag de provincie Antwerpen ten oosten van Oost-Vlaanderen.

“Daarin volg ik. Dit had ook over het verhaal van België en de Nederlanden kunnen gaan. Er staan ook pro’s tegenover de keuze voor ‘Het verhaal van Vlaanderen’: een groot budget om onze wetenschappelijke bevindingen tot bij een groot publiek te brengen. Als ik erin slaag om sociale tegenstellingen als aanleiding tot de Guldensporenslag onder de aandacht te brengen, een conflict tussen ambachtslieden en de patriciërs, en als dat wordt aanvaard als evidentie, dan is dat een kans die ik niet kon laten liggen. Negentig procent van de Vlamingen was er tot vorige zondag van overtuigd dat de Guldensporenslag draaide om taal.”

Wat zegt deze polemiek over ons?

“Er is een heel objectieve en evidente reden waarom zo veel intellectuelen een probleem hebben met Vlaanderen. De associatie met collaboratie en conservatieve waarden. Heel weinig in­tel­li­gent­sia en mensen uit de cultuurwereld kunnen zich daarmee identificeren, en ik ook niet. Het is een historisch trauma waar de Vlaamse beweging grotendeels zelf voor verantwoordelijk is. Er is na de collaboratie nog iets anders gebeurd: het Vlaams Belang. Het versterkt opnieuw die associatie tussen Vlaanderen en rechts. En oké, in alles wat ik nu zeg, klinkt het alsof ik heel boos ben, maar eigenlijk ben ik blij. We discussiëren over geografische schalen, over nationalisme, over kritisch omgaan met bronnen. Dit kan alleen leerzaam zijn voor iedereen.”