Direct naar artikelinhoud
InterviewLust & liefde

Erika heeft spijt van haar scheiding: ‘Ik ben nooit gescheiden omdat ik niet meer van mijn man hield, maar voor mijn gezin’

Erika heeft spijt van haar scheiding: ‘Ik ben nooit gescheiden omdat ik niet meer van mijn man hield, maar voor mijn gezin’
Beeld Lotte Dijkstra

Erika (59) trouwde in haar jonge jaren met de liefde van haar leven: Moussa, een vluchteling uit Egypte. Het huwelijk liep echter fout, omdat Moussa zijn godsdienst fel opdrong aan hun zonen. Nu Erika ouder is, beseft ze dat ze altijd van hem is blijven houden.

‘In 1987 had ik een studentenjob in een ontbijtrestaurant en Moussa werkte daar in de keuken: een zachtaardige economische vluchteling uit Egypte. We werden verliefd. En op zo’n manier dat ik me niet kon voorstellen dat onze relatie eindig kon zijn. Ik was katholiek, hij moslim, maar niet erg fanatiek. Hij at geen varkensvlees, maar dronk wel af en toe alcohol en ging nooit naar de moskee. Ramadan deed hij wel, dan moesten we apart slapen. Vreselijk vond ik dat, maar overkomelijk. We trouwden in aanwezigheid van zowel een pastoor als een imam, al had de pastoor me dit huwelijk afgeraden. Dit werkt alleen als je je bekeert, zei hij, maar ik haalde luchthartig mijn schouders op en lachte dat mijn Moussa en ik veel respect hadden voor elkaar en immers dezelfde God aanbaden. Het ging goed, tot in 1994 en 1999 onze twee jongens werden geboren. Mijn man ontpopte zich als een autoritaire vader die onze jongens commandeerde. ‘Haal een glas water voor me’, kon hij zittend op de bank zeggen. En als ik zei dat dit geen leuke manier was om met elkaar om te gaan, antwoordde hij uit volle overtuiging dat die jongens gewoon naar hun vader moesten luisteren, punt uit. Het was alsof hij zodra hij vader werd, zichzelf met een katapult terugschoot in de tijd. Hij imiteerde zijn eigen Egyptische vader, maar zijn kinderen leefden hier, dus er was voortdurend ruzie. De jongens begonnen hem uit te dagen. Eén keer nam de oudste provocerend een hap uit een rookworst en begon er smakelijk op te kauwen, tot grote woede van zijn vader die zijn kinderen halalvlees voorschreef.

“Na een bezoek aan Mekka, wat hij eerder had gezien als iets wat je nu eenmaal doet, liet hij een tijdje zijn baard staan en begon hij dagelijks te bidden. Dat het gebedstijdstip precies zes uur in de avond was, het spitsuur in huis, dat de jongens dan op hun drukst waren en er eten gemaakt moest worden, dat interesseerde hem niet. Stoïcijns liet hij alle rumoer van zich afglijden. Wat was er gebeurd met die zachte, vrije, tolerante man? Soms vroeg ik het hem, wanhopig, en dan antwoordde hij: ik word ouder, als ik mijn zonen niet streng opvoed, word ik straks gestraft. Hij bedoelde: bij de hemelpoort. De vrees voor zijn God woog kennelijk zwaarder dan zijn gezin.

“Intussen werden de kinderen steeds onhandelbaarder, een geraadpleegde maatschappelijk werker vond dat we voortaan positief gedrag moesten belonen. Ze raadde ons een stickervel aan: als onze zoon zich goed gedroeg, kon hij een sticker verdienen. Maar op een dag deed hij iets wat niet mocht en scheurde zijn vader voor straf twee moedig verzamelde stickers van het vel; een middelvinger naar ons en de hulpverlener. Mijn familie en vrienden hadden niks in de gaten, Moussa gebruikte nooit fysiek geweld en was in wezen nog steeds dezelfde goedmoedige man die hij altijd was geweest. Ik bleef van hem houden, en probeerde de twee kampen – zonen en man – zo goed mogelijk uit elkaar te houden, een uitputtende exercitie. Iedere ochtend nam ik me voor er die dag een harmonieuze dag van te maken. Erika, kom op, sprak ik mezelf toe, toon wat meer begrip. Maar elke avond eindigde met ruzie.

“Onze pubers wilden alcohol drinken en met meisjes kussen, maar Moussa was onverbiddelijk. En het ergste was, na zo’n hoogoplopende ruzie wilde hij niks van verzoening weten. Een paar keer heeft hij geroepen: ‘Verdwijn, je bent mijn zoon niet meer.’ Steeds vaker begon ik te verlangen naar rust, naar een leven zonder hem, een leven waarin we alle drie gewoon ons westerse bestaan konden leiden. Ik begon me te realiseren dat de liefde met alle bejubelde lust, opwinding, trouw en veronderstelde eeuwigheid het nooit kan winnen van het geloof, hoe abstract geloven in wezen ook is. Het oude gezegde van die twee geloven op één kussen klopt als een bus. De pastoor, moest ik na negentien jaar huwelijk toegeven, had gelijk: er sliep een duivel tussen ons in. Ik vroeg eens aan mijn man, waarom blijf je bij me? Hij antwoordde: ‘Dit huwelijk is mijn lot, dit moet ik dragen.’

“Zolang ik op mijn werk was, ging het prima met me, maar thuis was de spanning te snijden en toen op een avond onze zestienjarige zoon boos het huis uitliep en aankondigde nooit meer terug te komen, wist ik: nu is het genoeg. We gaan allemaal ten onder aan zijn godsdienstterreur. We zijn gescheiden en hij ging een tijdlang terug naar Egypte. Toen ik hem naar de luchthaven bracht, sprak hij een Arabische scheidingstekst, wat iets betekende als: ga, je bent vrij. En het gekke is, vanaf dat moment heeft hij zich nooit meer bemoeid met de opvoeding van de kinderen. Ze hebben wel contact gehouden, maar hij stoorde zich niet langer aan hun gedrag, alsof hij, nu we niet langer getrouwd waren, geen verantwoordelijkheid meer droeg. In Egypte is hij snel hertrouwd met een moslima, de jongens konden vrijen en drinken, en eindelijk hadden we een fijn gezinsleven.

“We zijn nu twaalf jaar verder. Ik heb mijn zonen nooit direct gevraagd of ze blij waren met het vertrek van hun vader, maar laatst zei de oudste wel dat hij Moussa’s strenge regime minder zwaar had gevonden dan ik kennelijk altijd had gedacht. En van een trauma was al helemaal geen sprake. Die opmerking schokte me. Ik ben nooit gescheiden omdat ik niet meer van mijn man hield, maar voor mijn gezin. En nu, weer twaalf jaar later, denk ik: had ik het niet beter nog een paar jaar kunnen volhouden? Dan hadden we nadat de kinderen de deur uit waren, de wederzijdse tolerantie van voordat ze geboren werden weer kunnen oppakken. Ik maak een tijd door vol fysieke ongemakken, en hoe fijn was het geweest als hij er nu was en me kon steunen.

“Binnenkort komt hij naar hier voor het afstuderen van de oudste. We gaan met zijn vieren uit eten en uit respect voor hun vader zullen onze kinderen die avond niet drinken en geen varkensvlees eten. Ik ben voor hen gescheiden, maar had ik dat wel moeten doen? Ik heb hen willen redden, maar wie redt mij?”