Direct naar artikelinhoud
Raad der WijzenDirk De Wachter

Psychiater Dirk De Wachter over een lastig dilemma: moet je je kind laten testen op ADHD, ook als je bang bent voor het etiket?

Psychiater Dirk De Wachter over een lastig dilemma: moet je je kind laten testen op ADHD, ook als je bang bent voor het etiket?
Beeld Bob Van Mol, Flore Deman

Psychiater Dirk De Wachter buigt zich over een lastig dilemma: moet je je kind laten testen op ADHD, ook als je bang bent voor het etiket? ‘Jonas is een drukke jongen, altijd geweest, maar het ging de laatste tijd toch wel heel ver, zei de leraar.’

De vraag

“Een tijdje geleden, bij het oudercontact voor onze zoon van acht, werd er een delicaat onderwerp aangesneden. Jonas is een drukke jongen, altijd geweest, maar het ging de laatste tijd toch wel heel ver, zei de leraar. Soms viel er geen land met hem te bezeilen, moest hij hem op de gang zetten, en zijn gedrag stoorde vaak klasgenoten. En toen kwam de vraag: of we zouden willen overwegen om hem op ADHD te laten testen?

“Natuurlijk was die stempel ‘ADHD’ al in me opgekomen, hoewel Jonas thuis vaak rustiger is dan op school of bij de scouts. Maar deze vraag brengt een tweestrijd in mij naar boven. Niet dat ik huiverachtig ben voor de bevestiging van onze vermoedens, maar wel voor het etiket dat Jonas voor de rest van zijn leven opgeplakt zal krijgen. Ben ik dan niet verplicht om die diagnose te delen met de scouts, de sportclub en de middelbare school waar hij ooit naartoe gaat?

“En in hoeverre zal Jonas, zowel door leeftijdsgenoten als door leraars, familieleden, trainers... anders behandeld worden? Als hij enthousiast is, zal dat enthousiasme dan niet altijd geïnterpreteerd worden als: kijk, die ADHD’er? En zal hij zelf misschien minder zijn best doen om in de pas te lopen, omdat hij toch dat label heeft? Anderzijds zal hij misschien beter begeleid worden op school, en op meer begrip kunnen rekenen. Ik weet niet wat te doen: testen of niet testen, delen of niet delen...?”

Het antwoord van psychiater Dirk De Wachter: ‘Misschien leeft er, in de klas of onder vriendjes, nu al een bepaald idee over ‘dat drukke jongetje’’

“Dit is een heel herkenbaar probleem, dat ook psychologen en jeugdpsychiaters in voor- en tegenstanders verdeelt. Begrijpelijk natuurlijk. De laatste tijd wordt er alleszins heel wat meer aan ‘spectrum­diagnose’ gedaan, waarbij het resultaat van zo’n test geen zwart-witbeeld geeft, maar eerder grijstinten die schipperen tussen 0 en 100 procent ADHD. Met testen is het dus niet altijd opgelost, het geeft niet altijd de duidelijkheid die sommigen hopen te krijgen.

“Ik krijg wekelijks volwassen patiënten over de vloer met wie ik over die ‘etiketten’ praat. Velen onder hen, ook bijvoorbeeld mensen met autisme, beklagen zich erover dat het zo lang geduurd heeft voor er duidelijkheid kwam. Vroeger werd er dan ook niet gediagnosticeerd, en zij zien bijvoorbeeld bij hun kinderen welk verschil het kan maken. Velen geloven dat ze een hoop moeilijkheden hadden kunnen vermijden als ze veel eerder al de juiste behandeling hadden gevonden. Die groep is groter dan de mensen die boos zijn omwille van een bepaald etiket dat hen blijft achtervolgen, waardoor ze zich gestigmatiseerd voelen. Al wil ik de verzuchtingen van die laatsten, en de argumenten van de tegenstanders van testen, ook niet onder de mat schuiven.

“Ik denk dat testen, tenminste als het op een professionele, deftige manier gebeurt, het voordeel van duidelijkheid met zich kan meebrengen. En misschien wordt het ADHD-stigma niet groter, en blijkt uit de test zelfs dat de zoon het niet heeft. Stel van wél, dan is het belangrijk om goede artsen en therapeuten te vinden, die voorbij het label kunnen kijken en ook rekening houden met de bredere context, de gezinssituatie, het hele spectrum van gedrag en emoties waarbij het etiket ‘ADHD’ op de achtergrond blijft. En waarbij ook de rest van het gezin begeleid wordt. Ja, er zijn ouders en kinderen die zich verschuilen achter een diagnose om hun verantwoordelijkheid te ontlopen. En nee, het is niet dat je je best niet meer moet doen op school, of niet moet luisteren naar wat de leerkracht zegt, omdat je ADHD hebt.

“De test als basis om op verder te werken, dus. Want ‘eerst het etiket, dan medicatie en daarmee is de kous af’, dat beschouw ik als een slechte vorm van geneeskunde: gauw met rilatine beginnen, zodat de rust kan terugkomen... Rilatine is een hulpmiddel. Soms, niet altijd, want niet elk kind met ADHD heeft het nodig. Buitenspelen en zich kunnen afreageren moeten ook deel uitmaken van de aanpak, net als de zoektocht naar een balans tussen bewegingsruimte en strakke grenzen. In het onderwijs zijn er tegenwoordig veel mogelijkheden wat begeleiding en zorgtrajecten betreft – al zeg ik niet dat ze altijd benut worden, ik besef ook dat de wachtlijsten lang zijn.

“Ik zou deze ouder trouwens aanraden om zeer discreet met het resultaat van die test om te gaan, hij of zij hoeft zich zeker niet verplicht te voelen om het mee te geven aan sporttrainers, ouders van vriendjes, scoutsleiders... Wel integendeel. Het is nooit een goed idee om een diagnose van de daken te schreeuwen, het valt bovendien onder het medisch beroepsgeheim. Je kunt altijd iets zeggen à la: ‘Onze Jonas is soms wat vervelend, maar we zijn ermee bezig en proberen hem te helpen’. Zo vermijd je dat die jongen, doordat er een label op zijn voorhoofd staat getatoeëerd, de risee van het voetbalveld wordt, bijvoorbeeld.

“Het gevaar van een etiket mijd je alleszins niet door níét te willen testen. Misschien leeft er nu al een bepaald idee over ‘dat drukke jongetje’ in de klas of onder vriendjes. Hoe eerder iemand een therapeutisch traject kan doorlopen, hoe beter kinderen en ouders leren omgaan met het gedrag. Zo kan een diagnose ook rust en opluchting brengen.”