Direct naar artikelinhoud
OpinieSimon Kuper

Waarom de hoogbetaalden langer zouden moeten werken dan de rest

De demonstraties in Frankrijk (hier Parijs) tegen de hogere pensioenleeftijd houden aan. 'Gezien de klassenkloof zouden de pensioenleeftijden nog meer gradueel moeten zijn', vindt Simon Kuper.Beeld NYT / ANP/EPA

Simon Kuper is een Britse columnist van de Financial Times. ‘De lagere sociale klassen moeten tien jaar voor de hogere met pensioen kunnen’, betoogt hij.

Af en toe zie je in een land een nationaal debat waar je echt iets uit kunt leren. In het Verenigd Koninkrijk gebeurde dat ongeveer twee jaar na de stemming over de brexit, toen veel mensen te laat ontdekten hoe de Europese eenheidsmarkt werkt.

Een actueler voorbeeld is het Franse debat over de pensioenleeftijd. Maandag heeft de regering een wet door het parlement gedrukt die de leeftijd van 62 naar 64 jaar optrekt. De discussie heeft het hele land in beroering gebracht, met rellen in de straten en obscene gebaren in het parlement. Vorige maand schreef ik dat de wereld een voorbeeld hoort te nemen aan Frankrijk, dat de mensen met pensioen laat gaan op een leeftijd waarop ze nog van het leven kunnen genieten. Mijn belangrijkste conclusie op dit moment: de lagere sociale klassen moeten ongeveer tien jaar voor de hogere met pensioen kunnen.

Er zijn grofweg twee soorten werknemers: de laagbetaalden en de hoogbetaalden. De hoogbetaalden studeren meestal tot ze een stuk in de twintig zijn en wachten soms nog enkele jaren voor ze een loopbaan kiezen. Ze hebben veel autonomie op hun werk, soms een eigen kantoor of zelfs een privétoilet. Ze controleren hun planning, winnen in de loop der jaren aan loon en status, en kunnen zich in de vakantie bij het zwembad ontspannen. Sommigen willen nooit met pensioen. De hoogbetaalden leven meestal tot een eind in de tachtig.

En dan zijn er de laagbetaalde werknemers, zoals schoonmakers, kassapersoneel en bouwvakkers. Ze volgen vaak een beroepsopleiding en gaan op hun achttiende aan het werk. Ze hebben weinig autonomie: vroeger werden ze door mensen gecommandeerd, nu steeds vaker door algoritmen, die bijvoorbeeld tellen hoe vaak iemand telefoneert. Veel laagbetaalden zijn jarenlang werkloos of arbeidsongeschikt. Ze hebben een baan, geen loopbaan. Het is goed mogelijk dat ze op hun zestigste nog altijd vloeren schrobben tegen het minimumloon. Toen ik tijdens een vakantiejob van dat soort leven proefde – ik sorteerde melkkratten aan een lopende band – voelde elke minuut als een uur aan. Sommige van mijn collega’s hielden het waarschijnlijk 40 jaar vol.

Laagbetaalde werknemers moeten vaak lang pendelen. Priscillia Ludosky, een protestleider van de Franse gele hesjes, vertelde me dat het dieptepunt van het wonen in een Parijse voorstad de overvolle trein naar de stad op maandagochtend is. Het is een triomf als je ’s avonds – doodmoe – kunt thuiskomen voor de kinderen slapen. Als dat je werkende leven is, voelt het pensioen waarschijnlijk als een bevrijding aan. Maar veel laagbetaalde mensen lijden op latere leeftijd aan een handicap of een chronische ziekte en halen de tachtig niet.

Graduele pensioenleeftijden

Het is wreed om beide groepen tot dezelfde leeftijd te doen werken. De Franse econoom Thomas Piketty stelt dat we niet naar de leeftijd maar naar het aantal gewerkte jaren moeten kijken. Als iedereen 43 jaar zou werken, zou de vuilnisophaler op zijn 60ste met pensioen kunnen en de advocaat op zijn 67ste. Het Franse debat heeft de regering dat doen inzien. Haar aangepaste plan houdt nu rekening met ‘lange loopbanen’: wie voor zijn 16de aan het werk was, kan op zijn 58ste met pensioen, wie op 18 jaar begon, kan op 60 jaar vertrekken, enzovoort.

Maar gezien de klassenkloof zouden de pensioenleeftijden nog meer gradueel moeten zijn. Dat zou de pensioenstelsels natuurlijk complexer maken. Naarmate het werk evolueert, zou men voortdurend oude regels moeten schrappen – zoals het recht van de Franse treinmachinisten om op hun 52ste met pensioen te gaan, een regel die stamt uit de tijd van de vuile stoomlocomotieven. Maar in dit geval is complexiteit eerlijker.

Werkstress toegenomen

Een andere les uit het Franse debat: de meeste mensen houden niet echt van hun baan. Bovendien lijkt het werk zwaarder te worden, misschien door de technologie die de pauzes of de toetsaanslagen van de werknemers monitort. In een analyse van de resultaten van de Europese enquêtes naar de arbeidsomstandigheden in vijftien landen stelden Mariann Rigó van de Universiteit van Düsseldorf al vast dat “de werkstress over het algemeen toegenomen is van 1995 tot 2015 en die stijging vooral door psychologische eisen werd veroorzaakt. Mensen in laaggeschoolde beroepen ondervonden een grotere werkdruk en een slechter evenwicht tussen inspanning en beloning.”

In het laatste Gallup-rapport ‘State of the Global Workplace’ beschreef 44 procent van de werknemers hun stress van de vorige dag als ‘hoog’. Slechts 21 procent voelde zich betrokken bij het werk.

Het is dus geen wonder dat in sommige landen veel mensen afhaken van het werk. Opdat ze langer aan de slag zouden blijven, moeten we hun werkbeleving verbeteren. We moeten hen ook opleiden, zodat ze betere banen kunnen vinden. En we moeten de leeftijdsdiscriminatie bestrijden, zodat een zestiger nog kans heeft op een nieuwe baan. Als de mensen aan de top van de maatschappij alle anderen het leven moeilijker gaan maken, moeten ze eerst begrijpen wat dat leven werkelijk is.

© The Financial Times Limited 2023