Direct naar artikelinhoud
InterviewLust & liefde

Het hobbelige liefdesparcours van Anna (44): ‘Ik ben de vrouw bij wie niemand blijft’

Het hobbelige liefdesparcours van Anna (44): ‘Ik ben de vrouw bij wie niemand blijft’
Beeld Lotte Dijkstra

Haar vader verdween toen Anna (44) twaalf was. Haar twee huwelijken hielden niet stand. Lachte het geluk haar eindelijk toe toen ze close werd met een zorgzame, gescheiden vader?

‘Ik kende hem als vriend, kennis, als vader van een kleuter in mijn klas. En toen zijn vrouw zei dat ze gingen scheiden omdat zijn zorgzaamheid en toewijding haar te veel begonnen te benauwen, bevreemdde me dat. Ik vond het jammer. Zelf was ik nooit zo goed bedeeld door het leven. Akelig en geïrriteerd raken van iemand die extreem betrokken is, die het liefst alles samen wil doen, die zich je problemen aantrekt, had ik best eens willen meemaken. Mijn vader vertrok toen ik zes was, daarna heb ik hem slechts sporadisch gezien en vanaf mijn twaalfde eigenlijk helemaal niet meer. Als klein meisje koesterde ik foto’s waarop ik gehurkt zat tussen zijn sterke benen. Stilletjes fantaseerde ik er een toekomst bij. Jullie waren onafscheidelijk, zei mijn moeder altijd, maar die herinnering heb ik niet. Ik herinner me alleen de kille vertwijfeling die ik voelde toen hij ineens voorgoed verdwenen was.

“Ik was twintig toen ik voor het eerst trouwde en in mijn tweede huwelijk kwam geweld voor. Ik heb me nooit ergens veilig of op mijn plek gevoeld. Ze zeggen dat op ieder potje een deksel past, maar daaraan begon ik rond mijn veertigste behoorlijk te twijfelen. Ik ben een fijne moeder, dat wist ik, ik heb heus mijn ­kwaliteiten, maar als partner, vrouw, dochter deugde ik niet. Want iedereen ging altijd bij me weg.

“Toen de zorgzame man na een ziekenhuisopname voor mij begon te zorgen, liet ik dat dankbaar toe. Hij was tegen zijn zin gescheiden, ik kwam gammel uit een operatie. We konden beiden wel wat gezelschap en afleiding gebruiken. Hij bracht me eten, maakte thee, we konden het goed vinden met elkaars kinderen. Het verlangen aangeraakt te worden was niet sterker dan het verlangen samen met hem te zijn. Gewoon met zijn tweeën in een ruimte zijn, voelde fijn en huiselijk. Ook nadat ik weer was opgeknapt, bleef hij me opzoeken. Misschien is het verschil tussen vriendschap en liefde wel veel minder groot dan vaak wordt gedacht, meende ik. Ik genoot van zijn aandacht. Hij was iemand die, als ik moe thuiskwam van mijn werk, kon zeggen: ‘Ga even zitten. Vertel over je dag. Dat eten, dat komt straks wel.’

“Geleidelijk kreeg onze genegenheid de vorm van een relatie. Nadat we voor de eerste keer gekust hadden, wilde hij het verborgen houden voor onze kinderen. Maar toen we het later toch vertelden, riep iedereen: ‘Joepie, dus toch, we wisten het wel.’ Tegen vrienden zei hij: ‘Ik heb de loterij gewonnen, ik ben zo gekwetst door mijn vrouw en toch vond ik iemand op wie ik weer verliefd werd.’ Maar als ik fluisterde dat ik van hem hield, antwoordde hij: ‘Dat kan ik nog niet zeggen.’ Intussen bleef het alleen maar plezierig en vredig. In de weekenden dat de kinderen er niet waren, gingen we wandelen in de bossen. Dan waren we stil of we praatten juist wat. Deze man was de eerste aan wie ik vertelde hoeveel pijn het nog steeds deed dat mijn vader mij had verlaten. Hoe onzeker me dat maakte. ‘Het lag niet aan jou’, zei hij dan en trok me dicht tegen zich aan: ‘En zelf ga ik niet weg. Niet vandaag, niet morgen. En misschien moet je je vader gaan zoeken als je dat echt wilt?’

“Samen konden we alles. In vorige relaties was ik altijd degene die kookte, nu stonden we zij aan zij voor het fornuis alsof we het nooit anders hadden gedaan. We hingen samen de was op, ieder aan een kant. Hang jij dat zó op, lachten we naar elkaar. En ik deed voor hoe je een overhemd ophangt zonder dat het kreukt. Hij plukte bloemen langs de kant van de weg die ik droogde en bewaarde. Andere mannen hadden een hekel aan de spullen die ik liet rondslingeren. Een open boek op de keukentafel werd regelrecht terug in de boekenkast gestopt, maar hij liet alles liggen.”

“Ik heb me voorgenomen nooit, nooit meer op een ander te leunen”

“We kampeerden met onze kinderen. Zijn oudste was al twaalf en ik weet nog dat mijn vriend zei: ‘Ik slaap vannacht bij hem in de tent, ik wil mijn kinderen niet achterstellen.’ Zo’n opmerking zorgde dan wel voor wat kortsluiting in mijn hoofd. Een kind snapt het toch dat zijn vader bij zijn vriendin slaapt? Ook waren er soms dagen dat hij niks of weinig van zich liet horen. Dan werd ik bang. Maar ik dacht ook: ken je demonen, leer te vertrouwen. En inderdaad, er kwam dan altijd wel weer een uitnodiging om te komen eten, en een keer vroeg hij me zelfs mee naar een schoolproject van zijn zoon. Het betekende veel voor me, deel uit te maken van zijn gezin en familie. Sinds mijn zesde had ik me nooit meer zo veilig gevoeld. Het besef bij iemand te horen en niet het risico te lopen verlaten te worden als het minder goed met me zou gaan, gaf zoveel ontspanning en kracht dat ik na dertig jaar de moed verzamelde om mijn vader op te sporen. Mijn vriend en ik begonnen plannen te maken voor later. Onze droom was een langeafstandswandeling door Schotland. Op 22 augustus 2021 kreeg ik een berichtje van zijn moeder: ‘Wat jammer dat het tussen jullie toch niet heeft standgehouden.’

“Alsof een dam doorbrak: zo werd ik overspoeld door angst. Ik belde hem op, hij zat in de auto met zijn kinderen. ‘Sorry, wat je net gehoord hebt, dat was niet de bedoeling’, zei hij, en even later toen ik bij hem was: ‘Het heeft niks met jou te maken, maar ik wil inderdaad niet meer verder.’ Een echte reden gaf hij niet, behalve dat het ‘beter voelde nu te stoppen’. Daarop werd alles zwart. De dagen erna kon ik geen les meer geven, ik huilde mee met iedere kleuter die moeite had met afscheidnemen. Mijn verwarring en depressie werden zo groot dat ik zelfs een tijdje ben opgenomen. Nu gaat het beter. Afgelopen voorjaar ben ik gaan wandelen in Schotland, alleen. Ik heb me voorgenomen nooit, nooit meer op een ander te leunen. Nooit meer die onzekerheid meemaken die bij liefde hoort. Hoe kan ik geloven dat het niet aan mij ligt, ik ben altijd de vrouw ‘voor even’ geweest. Ik ben de vrouw bij wie niemand blijft.”