Direct naar artikelinhoud
AchtergrondKunst

Hoe een Groot Kunstenaar ook een misogyn monster kan zijn: een persoonlijk verhaal over Pablo Picasso, vijftig jaar na zijn dood

Pablo Picasso voorafgaand aan de opening van zijn keramiektentoonstelling in het museum van Antibes, 1948.Beeld Getty

Op 8 april 1973 overleed Pablo Picasso. Een halve eeuw later blijft de vraag wat de erfenis is van de Spaanse kunstenaar. Kunstcriticus Rutger Pontzen, die zich als kunststudent even de reïncarnatie van zijn grote held voelde, vraagt zich af wat er overblijft van zijn bewondering voor Picasso.

“Hij heeft geen enkel slecht werk gemaakt.” Ik hoor het mijn docent op de Tilburgse kunstacademie nog zeggen. “Alles wat hij in zijn leven heeft geschilderd is ge-wel-dig!” We zaten samen in de catalogus van Pablo Picasso’s retrospectief in het Museum of Modern Art in New York te bladeren, 472 bladzijden dik, met plaatjes van alle stijlen die het Spaanse genie had uitgeprobeerd tijdens zijn roze, blauwe, kubistische, classicistische, geëngageerde, frivole en zijn laatste, geile periode.

We schrijven het jaar 1980. Ik zat als academiestudent zelf net in mijn ‘Picasso-periode’ en meende een zomer lang diens reïncarnatie te zijn. De kunstenaar was zeven jaar eerder gestorven, lang genoeg voor een passende hergeboorte in moi, meende ik. Kort daarvoor had ik het fotoboek Goodbye Picasso in handen gekregen. David Douglas Duncan, gepensioneerd oorlogsfotograaf en Picasso’s buurman, had er de veredelde familiekiekjes in afgedrukt die hij van het huishouden rond de kunstenaar in de jaren zestig had gemaakt. Plaats van handeling: het tot de nok toe met Pablo’s kunst gevulde interieur van Villa La Californie in het Zuid-Franse Cannes.

Nog nooit had ik zo’n openbaring gezien van pure artistieke wellust, van creatieve uitbundigheid. De schellen vielen me van de ogen. Ik spijbelde een week om het boek van voor naar achter en van achter naar voren te bestuderen. Die Pablo, dat was me er een. Hij kon niet alleen schilderen en tekenen, zijn hele leven was een groot artistiek feest.

Elk moment van de dag was hij bezig zijn kunstenaarschap bot te vieren. Danste met zijn (tweede) vrouw Jacqueline Roque over het visgraatparket. Ontving zijn gasten met een malle pet op en een filterloze Gauloise in de mondhoek. Beschilderde zijn badkamer met een beeltenis van Pan met panfluit. Drukte een visgraat af in de natte klei om er een bord van te bakken. Tooide zichzelf met indianenveren of Baskische muts. Trakteerde zijn teckel Lump op een uitgeknipt papieren konijn. En schilderde ondertussen in zijn linnen broek en Bretonse streepjestrui het ene meesterwerk na het andere.

Dat wilde ik ook.

Pablo Picasso in 1957 in zijn villa La Californie in Cannes.Beeld Getty

Knutselen met wasknijpers

Picasso was mijn held, die vakantietijd. Anderhalve maand lang liep en danste, tekende en schilderde ik in mijn eigen ‘atelier’, zonnig gekleed in een uitbundig gedecoreerd pyjamajasje, korte linnen broek en gevlochten sandalen, rieten hoed op het hoofd. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat knutselde ik met wasknijpers en stukjes ijzerdraad beeldjes in elkaar, zat ik met waskrijt abstract te klooien en experimenteerde ik met mijn eigen ‘kubistisch vormenvocabulaire’, stillevens waarmee ik later zou afstuderen (reactie van mijn medestudenten: ’t is wel héél erg veel Pablo, Rutger!).

Neemt niet weg dat ik de bewieroking van mijn docent van Picasso volstrekt overtrokken vond. Geen enkel zwak schilderij of beeld? Onmogelijk! Alles het briljante werk van een genie? Onzin! En trouwens, waarom zou een slecht werk afbreuk doen aan zijn grootheid? Juist niet. Picasso kwam door sommige uitglijders in zijn gigantische oeuvre alleen maar dichterbij. Geen onaantastbare god, eerder een menselijk fenomeen.

Volgens de een was hij een prutser en een charlatan, volgens anderen (mijn vroegere docent) een onversneden grootheid. Die tweeslachtige waardering van Picasso kwam ook door de tweeslachtige waardering van moderne kunst: was het baanbrekend of waren het de nieuwe kleren van de keizer? Picasso bleek met dat tegenstrijdige imago samen te vallen. Hij wás de moderne kunst: bejubeld en verguisd. Gekke gast die portretten met drie ogen schilderde, van een fietsstuur en zadel een stierenkop maakte, met kinderspeelgoed een aap ‘boetseerde’, maar ook de ellende van de Spaanse burgeroorlog in een krachtig protestschilderij wist samen te ballen: Guernica.

Door zijn controversiële imago werd hij tijdens zijn leven de meest gefotografeerde kunstenaar ter wereld. Niet alleen door de familiekiekjes van David Douglas Duncan, ook door de lens van Brassaï, René Burri, Robert Capa, Henri Cartier-Bresson, Robert Doisneau, Man Ray, Arnold Newman, Edward Quinn, Lee Miller en van zijn minnares Dora Maar. Beeldvorming in duizendvoud die hem even bekend maakte als Pelé, John F. Kennedy en Brigitte Bardot.

Op 8 april is Pablo Diego José Francisco de Paula Juan Nepomuceno María de los Remedios Cipriano de la Santísima Trinidad Ruiz y Picasso precies vijftig jaar dood. Het belang van zijn artistieke nalatenschap is onomstreden, hoewel hij minder invloed op de kunstgeschiedenis heeft gehad dan je zou verwachten. Zeker, zijn kubistische schilderijen vormden (samen met het werk van zijn collega Georges Braque) de definitieve aanzet voor de abstracte kunst. Maar het latere werk kent minder navolging. Te individualistisch, te veel persoonsgebonden, te nadrukkelijk Picasso. Wie daarmee aan de haal ging, werd al gauw een epigoon.

Toch is Picasso beroemder dan ooit. Alleen al in dit herdenkingsjaar staat de teller van Picasso-tentoonstellingen op 39. In de top tien van duurste schilderijen bezet Picasso plaats acht met Les Femmes d’Alger (Version O) dat in 2015 voor 167 miljoen euro werd geveild. Bovendien is hij de meest gereproduceerde, meest gestolen, meest vervalste en meest onrechtmatig gekopieerde kunstenaar.

Na zijn dood op 91-jarige leeftijd raakte de ‘familie’ van minnaressen, al dan niet erkende kinderen en kleinkinderen, plus een weduwe die iedereen van de meester had vervreemd, met elkaar in gevecht om de erfenis en auteursrechten. Nu alle strijd gestreden is, is ‘Picasso’ tot een merknaam uitgegroeid die diezelfde familie miljoenen euro’s per jaar aan inkomsten oplevert. Van Picasso-vishaakjes en Picasso-pizza’s tot Picasso-T-shirts en de Citroën Picasso – de ‘Picasso bra’ schijnt illegaal te zijn.

Wat ook een bijdrage aan zijn bekendheid leverde: de opening in 1985 van het Musée Picasso in Parijs. Dankzij de Franse wetgeving, waarbij belasting op de erfenis ook betaald kan worden met kunst, bezit het museum 3.582 schilderijen, tekeningen, afdrukken, beelden, schetsboeken en keramiekwerken, plus het persoonlijke archief aan brieven en foto’s uit zijn nalatenschap.

Kunstcriticus Rutger Pontzen als zijn voormalige held Pablo Picasso.Beeld Hilde Harshagen

Godinnen of deurmatten

Alle faam ten spijt heeft de bewondering van de Spaanse kunstenaar de afgelopen halve eeuw ook enkele forse deuken opgelopen. Voornaamste reden: de jaloerse, soms gewelddadige relatie met zijn vrouwen en vriendinnen – Olga Khokhlova, Eva Gouel, Fernande Olivier, Françoise Gilot, Jacqueline Roque, Dora Maar, Marie-Thérèse Walter, om de bekendste te noemen.

Picasso speelde ze tegen elkaar uit, hield er meerdere liefdes tegelijk op na en bracht die, als gewiekste verdeel- en-heersmanipulator, in verschillende huizen en appartementen onder. Zijn eerste vriendin, Fernande Olivier, sloot hij zelfs op in een kamer, bij voorbaat jaloers dat ze bij een ander in bed zou kruipen. “Maar met thee, boeken, een divan en een beetje schoonmaken was ik gelukkig,” schreef ze later in haar memoires, “heel gelukkig”.

Rode draad: Pablo liet alle vrouwen in de steek als hij op ze was uitgekeken en uitgeschilderd. Hij behandelde ze als ‘godinnen of deurmatten’, zoals hij zelf toegaf. Of zoals kleindochter Marina in Picasso, My Grandfather (2001) schreef: “Hij onderwierp ze aan zijn dierlijke seksualiteit, temde ze, behekste ze, slikte ze in en plette ze tegen het canvas. En nadat ze (...) waren uitgeput, gooide hij ze weg.”

Françoise Gilot en Jacqueline Roque waren de ‘gunstige’ uitzonderingen. Gilot, zelf kunstenaar, wist hem als enige geliefde te ontvluchten en publiceerde over hun tien jaar durende liaison, van 1943 tot 1953, het boek Life with Picasso, waarin ze hem naast kunstenaar ook als een egoïstisch, misogyn monster beschreef. Na publicatie in 1964 sommeerde Picasso al zijn contacten in de Franse kunstwereld niet meer met haar samen te werken. Zo beëindigde de fameuze Franse kunsthandelaar Daniel-Henry Kahnweiler het lopende contract met Gilot en lieten anderen weten haar werk niet meer te kopen of te exposeren uit angst Picasso’s goodwill te verliezen.

Roque op haar beurt overleefde de kunstenaar, maar pleegde later zelfmoord. Daarin was ze niet de enige. Ook zijn maîtresse Marie-Thérèse Walter en kleinzoon Pablito brachten zichzelf om het leven, terwijl zoon Paulo zich dood dronk. Veel twijfel over het verband met de bezitterige, paternalistische, narcistische aanwezigheid van de Grote Kunstenaar in hun leven is er niet. Dat Dora Maar zichzelf het leven niet benam, was “om hem (Picasso) geen genoegen te doen”, zoals ze zelf vertelde. Ze belandde na haar scheiding van Picasso wel in een psychiatrische inrichting, werd met elektroshocks behandeld en leefde daarna als een kluizenaar in Zuid-Frankrijk, in het huis dat de kunstenaar voor haar had gekocht.

Weinig exposities dit jaar zullen aan deze geschiedenis nadrukkelijk aandacht besteden, op één na. Het Brooklyn Museum in New York vroeg de Australische comedian Hannah Gadsby voor een correctie op het genie-verhaal van Picasso. Een goede keuze. Gezien Gadsby’s uitspraken in haar programma Nanette “High art? Bullshit! My ass! Ik haat Picasso echt. Hij neukte een minderjarig meisje” – belooft het vuurwerk te worden.

Toegegeven: het destijds door mij zo geliefde beeld dat David Douglas Duncan van Picasso gaf, is achteraf gezien beperkt. Zeker, de dansende, charismatische, energieke kunstenaar heeft wel degelijk bestaan, net als de Picasso die grenzen verlegde en een nieuw type kunstenaarschap introduceerde dat grillig en onvoorspelbaar was. Alleen: de vrijheid die hij zich in zijn werk veroorloofde, veroorloofde hij zich ook in zijn relaties – met soms desastreuze gevolgen.

'Goodbye Picasso' van David Douglas Duncan.

Misogyne inborst

Het valt dan ook niet uit te sluiten dat in de nabije toekomst bij bepaalde vrouwenportretten van hem een uitgebreid tekstbordje komt over zijn misogyne inborst en over de stereotiepe manier waarop hij vrouwen als lustobject afbeeldde. Of een presentatie met schreeuwerige panelen, zoals anderhalf jaar geleden op de Ernst Ludwig Kirchner/Emil Nolde-tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum, waardoor bezoekers werden gewaarschuwd met kreten als ‘Exploit’, ‘Face’ en ‘Reveal’ (uitbuiten, onder ogen zien, onthullen).

Toen was het onderwerp de racistische stereotypering van Afrikanen en inwoners van Papoea-Nieuw-Guinea, omdat ze door de twee Brücke-kunstenaars werden uitgebeeld met dikke lippen, puntborsten en geprononceerde achterwerken. Kirchner en Nolde maakten zich, volgens de samenstellers, schuldig aan exploitatie, kolonialisme en, omdat Kirchner ook een naakt kindmodel liet poseren, pedofilie.

“Ik kan er niet meer gewoon naar kijken”, zei Stedelijk-conservator (en inmiddels directeur van Museum De Fundatie) Beatrice von Bormann toen. Over Picasso was Von Bormann later in de documentaire over het Stedelijk Museum, White Balls on Walls, een stuk milder. “Picasso was geen voorbeeldige man. Maar ja, dat geldt wel voor meer kunstenaars. Dus dat is geen criterium om hem nu als kunstenaar niet te laten zien.”

Waarom Kirchner en Nolde wél aan de schandpaal worden genageld, en Picasso niet, wijst op een vorm van klassejustitie. Picasso is een onaantastbare artistieke grootheid in tegenstelling tot Kirchner en Nolde, die daardoor vatbaarder zijn voor kritiek. Ook mogelijk: dat het revolutionaire werk van Picasso en zijn kwalijke inborst twee gescheiden ‘grootheden’ zijn die elkaar beter in evenwicht houden. Zoals bij de dubbelhartige waardering van de schrijver Louis-Ferdinand Céline, wiens reputatie als baanbrekende romancier én racistische Fransoos goed naast elkaar kunnen bestaan.

Pablo Picasso en Francoise Gillot, 1952.Beeld Getty Images

Alles uitproberen

Misschien gaf Picasso’s geliefde Françoise Gilot in de jaren zestig al een voorschot op hoe de kunstenaar later zou worden gewaardeerd. In haar onthullende boek ruimde ze evenveel aandacht in voor zijn artistieke prestaties als zijn ergerlijke jaloezie en de manier waarop hij mensen tegen elkaar uitspeelde. Leven en werk zijn toch meer gescheiden dan verwacht.

Overigens is van mijn Picasso-reïncarnatie niets terechtgekomen. Net zomin als van mijn latere Jackson Pollock-periode, Paul Cézanne-periode en Willem de Kooning-tijd, om nog maar te zwijgen over de weken dat ik dacht Henry Moore te zijn.

Alles moet je tijdens je studietijd uitproberen, had ik ooit van de Nederlandse kunstenaar Jan Dibbets gehoord, die ook aan het begin van zijn carrière een aantal jaren zoekende was en de ene na de andere richting in schoot. Dibbets ontpopte zich uiteindelijk tot een Echte Kunstenaar. Ik niet. Als gesjeesde Picasso-imitator werd ik kunstcriticus. Merci Pablo.