Direct naar artikelinhoud
InterviewHope Laurent

Hope, de dochter van Annemie Struyf: ‘Als ik vragen heb, stel ik die gewoon aan mijn ouders. Niet elk adoptiekind heeft die luxe’

Hope Laurent: ‘Ik ben trots op mijn herkomst. De gruwelijke details hoef ik niet te kennen.’Beeld Saskia Vanderstichele

Hope Laurent was een schattige baby van nog geen 2 toen ze het hart van Annemie Struyf ontvreemdde. Vandaag is de hartendief een jonge vrouw van bijna 20 die op het punt staat haar vleugels uit te slaan. Ze studeert criminologie, droomt discreet van volleybal op hoog niveau en gaat straks op kot. Vliegen wil ze, zolang het haar niet té ver wegvoert van haar warme nest. ‘Ik ben ook maar een gewoon meisje uit Leuven.’

Voorzichtig zegt ze ja op onze vraag om een interview. Als peuter was ze in 2006 heel even beroemd, met dank aan de beklijvende reeks De moeder van mijn dochter, waarin Annemie Struyf terugkeerde naar Kenia om er het verleden van de kleine Hope te traceren. Die was het jaar voordien toevallig op haar pad beland toen ze er onderzoek deed naar de verwoestende aidsepidemie voor haar boek Mijn status is positief. Na de reeks settelde Hope zich weer genoeglijk in de anonimiteit, maar die geeft ze nu dus schoorvoetend op: ‘Ik wil het wel doen, als we het niet alleen over mijn adoptie hebben.’

Ligt dat onderwerp gevoelig?

Hope Laurent: “Niet echt. Ik voel gewoon een zekere rust rond mijn adoptie, ik heb niet de nood om nog in dat verhaal te graven.

“Ik ben trots op mijn Keniaanse roots, ik verstop ze niet – dat zou ook niet kunnen. Maar ik ben veel méér dan dat alleen. Dat herken ik bijvoorbeeld ook bij Élodie Ouédraogo, naar wie ik opkijk.”

Waar liggen haar roots ook alweer?

Hope: “Ik zou het niet weten, maar dat is het ’m net: Élodie is gewoon Élodie.

“Nu denk je misschien: je ziet haar als een rolmodel omdat ze ook zwart is. Maar dat is het net níét. Ik kijk op naar de hele persoon die ze is. Haar identiteit is veel breder dan haar huidskleur of haar afkomst. Net als de mijne: ik studeer, ik speel volleybal, ik ben een zus, een dochter, een vriendin… Mijn focus ligt veel meer dáár dan bij mijn adoptie.”

Laat ik dan beginnen bij Hope, de student. Vanwaar je keuze voor criminologie?

Hope: “Eerst wist ik zelfs niet dat die richting bestond. Door corona moest ik het in het laatste jaar van de middelbare school stellen zonder studie-informatiedagen. Toen heb ik de boekjes van alle richtingen bestudeerd die je in Leuven kunt volgen. Ik wist sowieso dat ik in Leuven wilde blijven: ik heb er op het Sint-Pieterscollege gezeten en mijn hele gezin woont in de buurt.

“Heel even heb ik rechten overwogen, maar dat leek me te theoretisch. Het leuke aan criminologie is dat je verschillende disciplines combineert: sociologie, psychologie… Je leert er veel over het gedrag van de mens.”

Alleen niet over het meest voorbeeldige gedrag van de mens.

Hope: “Dat is zo. Maar wat me aanspreekt bij criminologie, is net dat ik mensen die criminele feiten hebben gepleegd kan helpen. Het gaat over meer dan alleen regels en bestraffing. Ik zie mezelf eerder bij de rechtbank belanden dan bij de politie. Slachtofferhulp zegt me ook wel iets. Ik wil kunnen bijdragen aan een betere wereld.”

Je hebt een totaal andere richting gekozen dan de rest van je gezin: je zus Johanna schrijft en je andere zus, Josefien, is psychologe en vroedvrouw.

Hope: “Mijn jongste broer Milan heeft kinesitherapie gestudeerd en mijn oudste broer Jasper geografie. Allemaal andere richtingen, maar dat weerspiegelt ook hoe we zijn: dezelfde opvoeding, maar andere karakters en interesses.”

Wie ben jij in die mix?

Hope: “Ik denk dat ik degene ben die erover waakt dat iedereen in het gezin zich goed voelt. Mijn zus Josefien doet dat ook wel. We zijn allemaal doordrongen van een sterk familiegevoel. We komen nog altijd elke zondag samen, bij mama of bij papa.”

Je bent veruit de jongste telg.

Hope: “Tussen mij en Jasper zit zo’n 14 jaar. We behoren bijna tot een andere generatie. Ik kan me zelfs niet herinneren dat we lang hebben samengewoond: hij was al heel snel het huis uit.

“Voor mij had dat leeftijdsverschil alleen maar voordelen: mijn broers en zussen hebben mij mee opgevoed, als een paar extra mama’s en papa’s.”

Naar het schijnt werd er altijd gevochten over wie jou uit je bedje mocht halen.

Hope: “Toen ik hier kwam, was ik klein en schattig – of dat vertellen ze me toch. Ik kan me er niks van herinneren: ik was pas 14 maanden. Wat ik me wel herinner, is dat ze echt hun best deden om met mij te spelen. Terwijl ze toch in een andere fase van hun leven zaten dan zo’n kleine kleuter.

“Ik heb mijn ouders vaak om een broertje of een zusje gevraagd. Ik wilde ook eens de oudere zus zijn en evenveel voor een ander betekenen als mijn zussen en broers voor mij. Maar mijn ouders waren er eerlijk over: vijf kinderen is wel genoeg.

“Van mijn kinderjaren herinner ik me vooral het voetballen met Milan. Als kind was hij mijn beste vriend. Hij was al heel jong gepassioneerd door voetbal – hij voetbalt nog steeds en is nu kinesist bij Oud-Heverlee Leuven. Als ik thuiskwam van school, trok ik zijn veel te grote voetbaltenue en keepershandschoenen aan en mocht ik van hem in de goal staan.

“Ik heb lange tijd zelf willen voetballen, maar mijn ouders waren ertegen. Tegenwoordig is voetbal voor meisjes populair, maar in die tijd was je als meisje vooral een aanhangsel bij de jongensploeg. Daar was ik wel even boos om, tot ik mijn eigen sport had gevonden.”

Het is volleybal geworden.

Hope: “Ik had al van alles geprobeerd: atletiek, tennis, zwemmen… Volleybal was de eerste teamsport. Het klikte meteen.

“Thuis ben ik de rustige, maar op het veld komt er een ander kantje van me naar boven. Ik speel als aanvaller: ik sta vooraan aan het net, waar de punten gescoord moeten worden. Als mijn gezin komt kijken, staan ze er versteld van hoe hard ik opga in het spel. Dat móét ook.”

Zeker omdat je de kapitein bent van je ploeg.

Hope: “De coach beslist wie kapitein is. Ik zou mezelf nooit naar voren schuiven, maar als ze me vragen, vervul ik die rol heel plichtsbewust.

“Ik ben niet het type kapitein dat elke match in de clinch gaat met de scheidsrechter. Ik ben geen grote schreeuwer. Ik hou van rust, niet van confrontatie.”

Je speelt in de B-ploeg van Haasrode-Leuven, een van de betere clubs van het land.

Hope: “Het is een club met veel goede speelsters. Ik zou wel willen doorstoten naar de A-ploeg. Zeker nu: we hebben net een heel goed seizoen achter de rug. Het doet me dromen van meer, maar ik ben lang niet de enige met ambities. De plaatsjes bij de A-ploeg zijn gegeerd. Dat is goed: die concurrentie maakt dat iedereen net dat tikje méér geeft.”

‘Ik heb lang niet de behoefte gehad om terug te keren naar Kenia. Ik wist dat het kón, dat volstond.’ (Foto: uit ‘De zussen vanmijn dochter’, de vervolgreeks op ‘De moeder van mijn dochter’.)Beeld © VRT 2010

WÉÉR WEG

Hope: “Het is sneu dat het vrouwenvolleybal zo weinig aandacht krijgt. Vraag aan mensen welke clubs ze kennen en ze komen niet verder dan Roeselare en Maaseik. Dat zijn allebei mannenploegen. Ik snap het wel: zij springen eruit, zeker Europees. Maar mijn voorbeelden zitten eerder bij de Yellow Tigers. Een speelster als Britt Herbots is ongelofelijke dingen aan het doen. Dat mag wel wat vaker worden gezegd.”

Met een moeder als Annemie kan ik me niet voorstellen dat jij géén feministe bent.

Hope: “Mama heeft ál haar kinderen meegegeven dat ze voor zichzelf moeten opkomen, haar dochters én haar zonen. Maar het is niet zo dat ze daar thuis voortdurend op hamerde. Ze heeft ons vooral het goede voorbeeld gegeven door wat ze zelf dééd.”

Je hebt thuis niet het clichébeeld meegekregen: je vader was bij momenten vaker thuis om voor de kinderen te zorgen dan je moeder.

Hope: “De rolverdeling was misschien minder stereotiep dan bij andere gezinnen, maar ik was me daar als kind niet zo van bewust. Mijn ouders zijn allebei heel gedreven. Papa was lange tijd verpleger, later is hij gaan lesgeven. Ze hadden samen een goede balans gevonden.

“Mama was ook vaker thuis dan de mensen denken. Als ze haar op tv zagen, dachten ze: nu is die wéér weg. Ik heb vaak moeten uitleggen dat ze niet de hele tijd de wereld aan het rondreizen was. Haar afwezigheid heeft me nooit parten gespeeld.”

Ze is heel trots op haar strijd tegen genitale verminking van vrouwen in Kenia, maar ze merkt ook dat de tijden aan het veranderen zijn. Toen ze een prijs in ontvangst mocht nemen voor haar reportage Blijf van mijn lijfje, kreeg ze de kritiek dat ze als witte vrouw niet voor zwarte vrouwen hoorde te spreken.

Hope: “Zo spijtig. Haar strijd tegen genitale verminking is een prachtig initiatief. Ze wil alleen maar bijdragen aan de oplossing. Waarom zou ze daar niks over mogen zeggen, gewoon omdat ze blank is?

“Maar mama is niet het type dat zich snel zal laten doen door kritiek. Integendeel, ze haalt er net kracht uit.”

Spring je dan voor haar in de bres? Jij hebt wél de juiste kleur.

Hope: “Dat is zo, maar zij heeft veel meer ervaring met het onderwerp dan ik. Het is onzin dat mijn stem daarin luider zou moeten zijn dan de hare, gewoon omdat ik een ander kleurtje heb. Ze heeft echt wel recht van spreken.”

Volgens je moeder vind je het vervelend als mensen je vragen naar je mening rond woke thema’s als racisme.

Hope: “Klopt. Mensen denken: zij zal daar wel een uitgesproken mening over hebben, maar ik voel me echt niet geroepen. Misschien ben ik daarin atypisch. Ik ben gewoon nog niet zo vaak geconfronteerd met kwetsende zaken. Ik was op school ook lang niet de enige met een andere huidskleur.”

Je bent wel de enige speelster met een kleurtje in je ploeg. Heb je nooit foute opmerkingen gekregen in het heetst van de strijd?

Hope: “Nee. Bij volleybal supporteren de fans vóór hun ploeg, niet tégen de tegenstanders. Bij een voetbalmatch van mijn broer hoor ik weleens andere dingen.”

‘Mama hamerde niet voortdurend op het feminisme, maar gaf het goede voorbeeld door wat ze dééd. Zo heeft ze haar dochters én zonen meegegeven dat we voor onszelf moeten opkomen.’Beeld Saskia Vanderstichele

GEEN ROOTSREIS

Hope: “Ik krijg soms de vraag wanneer ik in het project van mama zal stappen, of het zelfs overnemen. Genitale verminking van vrouwen raakt me zeker: het is een gruwelijke praktijk die al jaren verboden is en toch blijft gebeuren. Maar als thema staat het even ver van mijn leefwereld af als van die van mijn vriendinnen die niks met Kenia te maken hebben. Ik sta niet vaak stil bij de vraag: wat als ik daar was gebleven? Was het me dan ook overkomen? Misschien omdat ik me niks herinner van mijn tijd daar – in mijn hoofd ben ik nooit ergens anders geweest dan hier. Misschien is het omdat ik het hier zo goed heb. Of misschien vermijd ik het gewoon omdat het niet zo’n fijne gedachte is.”

In september vorig jaar keerde je voor het eerst terug naar Kenia.

Hope: “Mijn ouders hebben me altijd gezegd: ‘Als je wilt gaan, dan kan dat.’ Maar ik had nooit eerder de behoefte gevoeld. Het volstond dat ik wist dat de mogelijkheid er was. Tot mama in september met het plan kwam om haar project in Kenia nog eens te bezoeken. Door corona was ze er een paar jaar niet meer geweest. ‘Denk er eens over na’, zei ze. ‘Als je er niet klaar voor bent, dan is het ook goed.’ Maar het voelde goed. Toen heeft mama haar plannen omgegooid: opeens werd het niet meer een bezoek aan het project, maar ónze reis.”

Voelde het veiliger om het samen met haar te doen?

Hope: “Ik had die reis wel alleen aangedurfd, maar mama kent het daar zo goed. Voor haar was het ook emotioneel: na al die jaren keerde ze terug met de dochter die ze er ooit had leren kennen. Het voelde logisch dat zij erbij zou zijn, de eerste keer dat ik het land terugzag.

“Ik was heel benieuwd naar Kenia. In het vliegtuig dacht ik: ik moet straks die eerste indrukken goed in me opnemen. Daarvoor krijg je maar één kans.”

Was het overweldigend?

Hope: “We kwamen pas ’s avonds laat toe, in het donker. Wat ik me vooral herinner van die eerste momenten op het tarmac zijn de warme gloed en de geuren die je tegemoet waaien. Elk land heeft z’n eigen geur. Die kun je onmogelijk beschrijven: je moet er geweest zijn om het te snappen.

“Het is niet dat ik vooraf met veel vragen zat. Ik wilde vooral het land leren kennen. Mijn zussen en broers vonden het spannender dan ik, denk ik. Ik liet het gewoon op me afkomen. Geen verwachtingen.”

Je moeder vertelde dat je het absoluut niet wilde bestempelen als een rootsreis. Je vond het ook niet leuk als anderen het die lading gaven.

Hope: “Ik gíng niet op zoek naar mijn roots. Dat hoefde ook niet: dankzij mijn mama heb ik veel informatie over mijn verhaal en waar ik vandaan kom. Toen ik er was, voelde het als een gewone vakantie, maar dan met een extra laagje. Ik was alerter, nam de dingen iets grondiger in me op.”

Je koos er bewust voor niet langs de plekken te gaan die met je verleden te maken hebben.

Hope: “Ik sluit niet uit dat ik ooit terugga en die plekken wél aandoe, maar nu voelde ik de nood niet om die confrontatie aan te gaan.”

Je hebt niet afgesproken met Achieng, de vrouw die je als baby in erbarmelijke toestand aantrof en het eerste jaar voor je zorgde?

Hope: “Nee. Voor mij was dat niet het doel van mijn reis.

“Ik hou mijn adoptieverhaal graag voor mezelf. Ik praat er niet vaak over, zelfs niet met mijn beste vrienden. Niet dat ik het per se wil ontwijken, maar als ik vragen heb, kan ik gewoon naar mijn ouders stappen en ze stellen. Zoals ik al zei: dat geeft me rust. Het is een luxe die niet elk adoptiekind heeft, dat besef ik maar al te goed.”

Heb je de docureeks van je moeder al gezien?

Hope: “Nee. Als ik ooit zin heb om erin te duiken, weet ik dat ze er is. Dat volstaat momenteel. Ik kan moeilijk uitleggen waarom dat zo is. Ik voel gewoon: nu hoeft het niet. Ik vertrouw op dat gevoel.”

Annemie Struyf (komt er even bij zitten): “Ik vind het eigenlijk wel goed hoe het is gelopen. Ik wist destijds: als Hope ooit, op haar 18de of later, wil achterhalen wat er is gebeurd, dan zullen veel sporen uitgewist zijn – mensen die het niet meer kunnen of willen navertellen. Toen ik ging zoeken, waren die sporen er nog wel. Nu heeft ze al die informatie, zelfs veel méér dan ik in De moeder van mijn dochter heb getoond.

“Daarna hebben we de reeks op slot gedaan: ze is nooit meer op tv getoond en je vindt er ook niks van terug op het internet of VRT Max. Dat kon toen nog, nu is dat ondenkbaar.”

Hope: “Daar ben ik mijn ouders dankbaar voor. Het heeft me allerlei persoonlijke vragen bespaard die ik liever niet wilde krijgen. Mensen herinneren zich vaag dat er ooit een reeks is geweest, maar wat er precies in werd verteld, dat weten ze niet meer.”

‘Als mensen mama op tv zagen, dachten ze: nu is die wéér weg. Ik heb vaak moeten uitleggen dat ze niet de hele tijd de wereld aan het rondreizen was.’Beeld Saskia Vanderstichele

BELADEN DOOS

Annemie: “Sinds Hope bij ons is, houd ik een doos bij waarin ik alles bewaar. Af en toe haal ik er iets uit: wat foto’s van vroeger, de kleertjes die ze droeg bij haar aankomst… Ik vraag haar altijd eerst of ze het wil zien. En dan praten we er soms wat over.”

Dat moet een beladen doos zijn.

Annemie: “Ja, maar geen verboden doos. Het is zoals met de reis naar Kenia: ik laat het aan haar over. De doos is er. De dag dat ze de behoefte voelt om erin te snuisteren, dan kan dat.”

Hope: “Ik ben er realistisch in: het ís een donker verhaal. Er is een reden dat ik hier ben opgegroeid en niet daar. Maar de gruwelijke details hoef ik niet te kennen. Ik heb het hier zo goed.”

Vergeet je soms dat je bent geadopteerd?

Hope: (knikt) “Vaak, zelfs. Maar dat komt ook doordat ik thuis nooit als het adoptiekind word gezien. Mijn ouders zijn mijn ouders, en ik ben hun dochter, net als hun twee andere dochters.”

Het moet vreemd zijn geweest om plots op Keniaanse bodem te staan.

Hope: “Ik voelde dat vooral bij de Kenianen. Ze begonnen altijd tegen me te praten en schrokken dan als ik hen niet begreep. Ik ben ook maar een gewoon meisje uit Leuven. Behalve mijn huidskleur heb ik niks van ginder meegekregen.”

Heeft het land een grote indruk op je nagelaten?

Hope: “Vooral de natuur is me bijgebleven. Op één dier na hebben we de big five gezien: de olifant, de buffel, de leeuw, het luipaard. Alleen de neushoorn ontbrak.

“Het is een cliché, maar het fruit is in Afrika veel lekkerder dan hier. En ze hebben zoveel ruimte. Op een gegeven moment hielden we halt bij een uitkijkpunt aan de Grote Slenk, een immense vallei die het oosten van het Afrikaanse continent doorklieft. Ik had nog nooit zo’n spectaculair vergezicht gezien. Het landschap strekte zich kilometers ver voor ons uit.

“Het deed me wel iets om daar te staan. ‘The Great Rift Valley’, stond er op een bord: dat staat ook op mijn paspoort als mijn geboorteplaats. Toen we er op school over leerden – het is volgens archeologen de geboorteplaats van de moderne mens – zei ik: ‘Ik ben daar geboren.’ De hele klas reageerde vol ongeloof. Daar moest ik aan terugdenken toen we op dat uitkijkpunt stonden.”

Annemie: “Kenia ís ook gewoon een prachtig land. Het is alleen deprimerend te merken dat de armoede en de ellende er nog altijd even stuitend zijn als de eerste keer dat ik er kwam. De Chinezen hebben er nu een wegennet aangelegd, maar dat is louter uit economisch eigenbelang: die autowegen gaan dwars door natuurparken en snijden dorpen in tweeën. Weet je nog, Hope, hoe die herder aan de kant van de snelweg stond? En maar uitkijken naar een gaatje in het verkeer om zijn kudde aan de overkant van het dorp te krijgen. De ontwikkeling gebeurt compleet boven de hoofden van de arme Kenianen. Zeker in Kuria zagen we dat. De kinderen lopen er nog altijd in T-shirts met gaten en op blote voetjes.”

Dat is de streek waar jij je project hebt rond genitale verminking van vrouwen.

Annemie: “Het is een harde, rauwe streek. We zijn er onze reis begonnen: eerst de ellende van het echte Kenia, dan op safari voor de prachtige natuur.

“Ik was zo blij dat Hope erbij was in Kuria. Er stonden tachtig meisjes klaar om in ons onderwijsproject te stappen – we redden die meisjes van de traditie van genitale verminking door hun onderwijs te geven. Zo ontwikkelen ze zich tot zelfbewuste jonge vrouwen, een situatie die ook economisch interessanter is dan het systeem van besnijdenis en uithuwelijking voor een bruidsschat. Alle nieuwe meisjes wilde ik even kort interviewen – eenvoudige vragen: naam, gezin, wat wil je studeren… Hope heeft me daarbij geholpen. Maar jij voelde je daarbij niet altijd op je gemak, toch?”

Hope: “Het was een beetje raar. Sommige meisjes waren zo verlegen dat ik amper kon verstaan wat ze zeiden. Ik voelde dat ze naar me opkeken, dat ze een rolmodel in me zagen, gewoon omdat ik uit Europa kom. Maar zo speciaal ben ik niet. Ik heb gewoon veel meer kansen gekregen dan zij.”

Voelde je je daar schuldig over?

Hope: “Schuldig niet. Het sterkte me in mijn overtuiging dat ik de kansen die ik krijg, zeker niet wil verspillen. Dat lijkt me nuttiger dan een schuldgevoel.

“Het viel me op dat die meisjes bijna allemaal dromen van geneeskunde. Voor hen is dat dé uitweg uit de armoede.”

Annemie: “Ik had Hope op voorhand gewaarschuwd: ‘Ze zullen verwachten dat je een speech geeft.’ Zo gaat dat daar: bij elke gelegenheid zetten ze je op een podium en verwachten ze een woordje.”

Hope: “Ik zag er wat tegen op. Op een podium staan vind ik sowieso intimiderend. De ogen van het hele dorp waren op me gericht. Voor hen waren wij groots bezoek.”

Annemie: “Je speech was nochtans heel mooi. Ik stond versteld. (Tot ons) Hope is altijd superbescheiden. Heeft ze verteld dat ze mocht meetrainen met de Young Yellow Tigers?”

Nog niet.

Hope: (verontschuldigend) “Het is zo gek om dat over jezelf te vertellen.”

Annemie: “Dan vertel ik het: ze was geselecteerd voor de Young Yellow Tigers, de beloften van de nationale damesploeg. Zó goed is ze dus.”

Hope: “Het is een ploeg tjokvol talent. Maar net toen ik de eerste trainingen achter de rug had, brak corona uit. Toen sporten opnieuw mocht, was ik 18 en dan ben je te oud voor de beloftes. Het momentum was voorbij.”

Dat moet balen zijn.

Hope: “Ja, maar het heeft ook een vuur in me aangewakkerd. Ik wil zien hoe ver ik kan raken. Is het minder ver dan ik voor ogen heb, dan is dat zo. Ik wil het vooral proberen.

“Ik besef wel dat ik wat meer zal moeten netwerken en op tafel moet leren slaan. Nu heb ik al snel het gevoel dat ik mezelf dan belangrijker wil maken dan ik ben: doe maar gewoon, Hope. Soms ben ik daarin wat jaloers op mama: zij durft te zeggen wat ze kan. Dat vind ik dapper van haar.”

Annemie: “Opportuniteiten komen niet zomaar in je schoot vallen. In mijn vak zeker niet. Maar met de jaren zal je vertrouwen heus wel groeien.

“Ik voel dat ze klaar is voor de volgende fase. De eerste stap is gezet: vorige week hebben we samen een kot gevonden.”

Hope: “Vroeger zag ik mezelf niet op kot gaan. Als kind wilde ik vooral thuis zijn. Misschien ook omdat de rest al het huis uit was. Ik dacht: ik zal maar thuisblijven, anders is iederéén weg (lacht).”

Annemie: “Ze is het laatste kind dat het huis uitgaat. Toen dat besef vorige week bij ons allebei binnenkwam, voelde ik toch een krakske in mijn hart. (Snel) Maar het is goed zo.”

Hope: “Een beetje meer zelfstandigheid zie ik wel zitten. Maar ik zie mezelf nog altijd niet ver weg gaan. Dat huiselijke heb ik heel hard nodig – al heb ik intussen wel door dat je dat gevoel ook elders kunt hebben. Je neemt het mee, waar je ook bent.”

© Humo