Direct naar artikelinhoud
EssayKatrin Swartenbroux

Heeft iemand onlangs nog de kunst van het praten gezien? Waarom we elkaar niet meer begrijpen

Katrin Swartenbroux: ''Therapist talk' is een fenomeen dat steeds meer voorkomt in interpersoonlijke relaties, vermoedelijk omdat we steeds meer zelfhulpcontent consumeren via sociale media.'Beeld Getty Images

Zijn we in deze gepolariseerde maatschappij de diepgang van een Goed Gesprek verleerd, mede door de nieuwe communicatietechnologieën? Conversaties tussen mensen vergen enige oefening, betoogt Katrin Swartenbroux. Zullen we het uitroepteken overboord gooien, en het luisteren herontdekken?

Laat ik haar Sandra noemen. Niet per se omdat ze er zo uitziet, maar omdat het de op een na populairste meisjesnaam uit haar geboortejaar is, en ik haar anoniem, maar niet alledaags wil maken. Maar wel herkenbaar. Want zij en haar man gaan uit elkaar, vertelt ze, met de droge feitelijkheid van iemand die het verhaal al zoveel heeft moeten doen dat ze zelf bijna gaat denken dat ze het al heeft verwerkt.

“We praatten niet meer.” Het gezelschap, dat elkaar hooguit elke twee weken ziet voor een koffie na de yogales, en dat Sandra noch haar man echt kent, knikt instemmend.

We weten namelijk wat dat wil zeggen, toch, als we het hebben over koppels en hoe ze ‘niet meer met elkaar praten’? Dat het dan niet gaat over ordinair gemopper, over hoe sokken nooit als een balletje in de wasmand mogen, over wie de kinderen van school gaat halen, en of ze vanavond wel of niet zin hebben in wok.

Nee, het zijn de scènes die we kennen uit films en van onze eigen prille verliefdheden. Hoofden naar elkaar toe gebogen over een door een kaars verlichte tafel, verzonken in elkaars ogen en in een of ander diepgaande uiteenzetting over hoe je eerste huisdier je mening over het vaderschap heeft gevormd. De intieme babbels waarvoor je slaap laat, omdat je de ander binnenstebuiten wil keren, wil uitkammen. Omdat je elke kleinigheid wil kennen, ter compensatie, omdat je op dat moment nog niet zag hoe kranig ze zich houden bij een voedselvergiftiging, hoe hun stem van toon verandert wanneer ze met hun moeder bellen.

En dus inhaleer je ieder detail, al was het maar voor de kleinkinderen later, en probeer je te betalen in je eigen kwetsbaarheid. Een houding die daarom ook ‘openhartigheid’ genoemd wordt, een gretigheid die meteen opvalt als ze ons ontvalt in romantische relaties, maar die we nog veel te weinig – of minder – bevragen in andere contacten.

Alleszins, we zijn de kunst van het praten kwijt, concluderen steeds meer communicatiespecialisten, die dikke turven publiceren over het onderwerp.

Conversatiepaniek

‘Onze conversatievaardigheden zijn uitgehold’, schrijft de Amerikaans journaliste Celeste Headlee in haar boek We Need to Talk: How to Have Conversations That Matter (2017). Om dat te illustreren, adviseert ze mensen om eens een dag lang streepjes te zetten voor elk gesprek dat ze voerden, een opdracht die onmogelijk lijkt in deze communication age.

Tellen de voice notes voor die vriendin die aan de andere kant van de wereld ging wonen? De hartjes waarmee ik op een foto van de zoon van een vriend reageer? De ‘ideale timing’ die ik naar de postbode lach, wanneer die nét voor de voordeur blijkt te staan op het moment dat ik ze opendoe?

Niet allemaal. Communicatie is tenslotte niet hetzelfde als conversatie. Dat laatste talent is volgens biologen niet alleen eigen aan de mens, het was ook bepalend voor het succes van onze soort. Bijna alle organismen communiceren, maar converseren staat ons toe om specifiek te zijn, om wijsheid te delen, om nuances en plannen te maken.

Paul Barnwell, die over onderwijs schrijft voor het Amerikaans literair-cultureel tijdschrift The Atlantic, trok in 2014 al aan de alarmbel: ‘In onze haast om aan de 21e-eeuwse verwachtingen te voldoen, leren we leerlingen niet meer hoe ze een echt gesprek moeten voeren.’

‘Praten (met anderen) is de manier waarop we dingen leren, onze geloofssystemen aanscherpen, hoe we ontdekken wat het betekent om grappig of empathisch te zijn. Gesprekken kunnen onze gedachten veranderen en tegelijkertijd onze ziel ondersteunen’, schrijft ook taalprofessor Paula Marantz Cohen in Talking Cure: An Essay on the Civilizing Power of Conversation (2023).

Diverse studies ondersteunen haar claim. Een onderzoek uit 2018 toonde aan dat deelnemers die meer substantiële gesprekken voeren, relatief meer tevredenheid met hun eigen leven rapporteren. Research toonde ook aan dat het gesproken woord zo krachtig is, dat een boodschap duidelijker overkomt wanneer we die uitspreken – in het echt of via de telefoon – dan wanneer we die opschrijven.

Als onze kunde om te converseren afkalft, is er begrijpelijkerwijs reden tot paniek, of toch op zijn minst voor TED-talks, zelfhulpboeken, cursussen en ‘conversation starter cards’, die voor een flinke duit over de toonbank gaan.

Volgens sociaal psycholoog Jonathan Haidt zorgden onder andere sociale media ervoor dat zelfs mensen die dezelfde taal spreken elkaar niet (meer) begrijpen.Beeld Elzeline Kooy

Sluitend onderzoek dat aantoont dat we op dit moment systematisch slechter of minder converseren dan vroeger is er trouwens níét, bevestigen diverse communicatiewetenschappers. De paniek gaat dan ook eerder over een gevoel dat ik zelf ook ervaar, wanneer ik van mezelf merk dat ik bepaalde onderwerpen mijd aan bepaalde eettafels, wanneer ik disclaimers toevoeg aan een onschuldige tweet of wanneer ik al doodmoe ben na een halfuurtje keuvelen op café.

De literatuur die ik hierover raadpleeg, wijst niet verrassend naar de opkomst van nieuwe technologie, net zoals men vroeger ook waarschuwde dat – achtereenvolgens – het geschreven woord, de boekdrukkunst en de telefoon de mens steeds dommer zou maken.

‘De welbespraaktheid van brieven heeft plaatsgemaakt voor de ongenuanceerde zuinigheid van sms’jes, het intieme van het telefoongesprek is veranderd in de gemiste signalen van de mobiele chat’, schrijft Rebecca Solnit in haar essay We’re breaking up: Noncommunication in the Silicon Age (2015). ‘Ik denk dat die verloren wereld, de manier waarop we leefden vóór deze nieuwe technologieën, twee polen heeft: eenzaamheid en gemeenschap. Het nieuwe gebabbel plaatst ons ergens tussenin, het verzacht de angst om alleen te zijn zonder echte verbinding te riskeren. Het is een ondiepte tussen twee diepe zones, een veilige plek te midden van de gevaren van contact met onszelf, met anderen.’

Sherry Turkle, klinisch psycholoog en socioloog aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT), observeerde de afgelopen dertig jaar hoe mensen zich aan nieuwe communicatietechnologieën aanpassen. Zij kwam tot dezelfde conclusie. In haar boek Reclaiming Conversation: The Power of Talk in a Digital Age (2016), stelt ze dat onze afhankelijkheid van apparaten ons vermogen schaadt om waardevolle face-to-facegesprekken te voeren, ‘toch het menselijkste wat we doen’, omdat ze onze aandacht verdelen en ons vermogen tot empathie verminderen.

Zo haalt ze onder meer een experiment aan waarbij proefpersonen aangaven dat, als ze een conversatie voerden waarbij er een gsm op tafel lag (weliswaar met het scherm naar beneden), ze zich minder verbonden voelden met elkaar.

Socialemediapuinhoop

Het zal vast wel. Maar als ik denk aan de bovenvermelde voice notes die me toestaan om tijdzones te trotseren, aan het facetimen waardoor ik mijn grootmoeder toch mijn gesnoeide hortensia kan laten zien en aan de vriendschappen die ik sloot dankzij direct messages op Twitter, dan ben ik geneigd te denken dat het niet zozeer de toestellen zijn die onze gesprekken aantasten, maar wel dat de technologie op de toestellen onze gesprekken stuurt.

In een veelgeciteerd essay voor The Atlantic gebruikt sociaal psycholoog Jonathan Haidt het verhaal van de toren van Babel, ‘als een metafoor voor wat sommige vormen van sociale media hebben gedaan met bijna alle groepen en instellingen die het belangrijkst zijn voor de toekomst van het land − en voor ons als volk’. Het techno-optimisme, dat gebaseerd was op de veelbelovende mogelijkheid om wereldwijd met mensen te connecteren en ideeën uit te wisselen, brokkelde af tot een gefragmenteerde puinhoop, die ervoor zorgt dat zelfs mensen die dezelfde taal spreken elkaar niet (meer) begrijpen.

Aan de ene kant heb je het businessmodel van bigtechbedrijven als Twitter en Facebook, waar alles draait om boosheid (oké, ‘engagement’) en wier algoritmes dan ook ontworpen zijn om de meest engagerende content (lees: de meest boosmakende) zo veel mogelijk aandacht te geven. Aan de andere kant is er ook de performatieve kant van sociale media, die je dwingt om jezelf te presenteren aan de wereld, om een profiel aan te maken, en dat ons gaandeweg leerde dat elke keuze content is, dat álles als een bouwsteen voor je identiteit gezien kan worden en dus in je profiel vermeld moet worden. Catmom. City girl. Happy single.

Zo worden dingen waar je voor kiest of die je overkomen plots ook dingen die je bent. Dat geeft onze fameuze keuzevrijheid nogal veel gewicht, waardoor het leven een slim uitgestippeld traject lijkt waarin alles het gevolg is van je eigen keuze en niets meer te maken heeft met kans, toeval, pech, geluk, omstandigheden.

Onze ingebouwde prestatiedrang dwingt ons vervolgens om verantwoording af te leggen voor dat leven, om het geloofwaardig én benijdenswaardig te maken. Likeable. Pinable. Shareable. En dus voer je discussies, schrijf je essays, maak je statusupdates over waarom jullie er bijvoorbeeld voor kiezen om wel nog traditioneel te trouwen, waarom je je kind naar een concentratieschool stuurt of waarom je je carrière hebt opgegeven voor een 9-to-5. Heel performatief, terwijl het natuurlijk heel persoonlijk is. Maar elke keuze vóór iets lijkt zo bijna een (weloverwogen) keuze tégen iets te impliceren. Een concept dat zo heftig is dat we nog harder in die keuze gaan staan en we ons nog meer alleen voelen in een wereld waarin iedereen ‘het’ lijkt te weten en twijfel of spijt gewoon niet voorkomen.

Daardoor brengen we die geveinsde feitelijkheid ook mee naar onze offline-aanwezigheid. Zo zal ik, wanneer het even niet zo goed met me gaat, mijn vrienden eerder updaten dan om hulp vragen, door droogweg mee te delen dat ik de laatste tijd weer veel paniekaanvallen heb, een analyse te geven waar dat vermoedelijk vandaan komt en een stappenplan meedelen wat ik eraan plan te doen.

Terwijl ik natuurlijk moet ‘leren zitten met mijn emoties in plaats van ze te intellectualiseren’. Dergelijke therapist talk – waarbij je met je vrienden spreekt alsof jullie in de spreekruimte van een psycholoog zijn – is een fenomeen dat steeds meer voorkomt in interpersoonlijke relaties, vermoedelijk omdat we steeds meer zelfhulpcontent consumeren via sociale media om de lange wachtlijsten in de centra voor geestelijke gezondheidszorg te omzeilen.

Maar als je alleen maar luistert naar talks van therapeuten, zonder te leren om de gevoelens die deze bij je losmaken zelf onder woorden te brengen, is het logisch dat je teruggrijpt naar de slogans van een ander, wat ze meteen ook minder zinvol maakt. Zeggen dat je ‘in je eigen kracht staat’ laat geen ruimte voor o zo belangrijke kwetsbaarheid, declameren dat ‘alle versies van jezelf even waardevol zijn’ is niet echt een geldige verontschuldiging en wanneer je last minute een afspraak afzegt met de mededeling dat je ‘eerst je eigen zuurstofmasker moet opzetten’ laat je nog altijd iemand stikken. Het is niet dat alles bedisseld moet worden onder een Goed Gesprek met hoofdletters, maar een beetje morsigheid maakt menselijker en minder gemarket.

Vandaag wordt luisteren vooral opgevat als ‘hou je mond’, terwijl we eigenlijk al van kinds af aanvoelen dat luisteren allesbehalve passief is.Beeld Elzeline Kooy

‘In zijn meest ideale vorm heeft een gesprek geen publiek, geen rechter, alleen maar partners, er is geen voorbedachten rade, geen agenda of doelen, het is gewoon een proces’, schrijft Hua Hsu in een essay over de kracht van conversaties in The New Yorker, waarin hij filosoof Michael Oakeshott interpreteert. ‘In een gesprek is er geen waarheid te ontdekken, geen stelling te bewijzen, geen conclusie te zoeken.’ Het is die onbevangenheid, volgens Hsu, die we uit het oog verloren. We praten naar elkaar, tegen elkaar, over elkaar, maar zelden nog mét elkaar.

Want voor alle duidelijkheid: het is niet zo dat we spreken niet meer belangrijk vinden. We hebben het er immers constant over. Maar het smaakt wrang als prominenten in primetime declameren dat ‘ze tegenwoordig niets meer mogen zeggen’, terwijl ze anderen monddood maken met hun hondenfluitjes. Zeg eens eerlijk: wanneer werd een toxische bedrijfscultuur laatst aangepast nadat vrouwen ‘hun mond opentrokken’? Hoe kunnen we het opvangtekort in de mentale gezondheidszorg rijmen met de aansporing om alles bespreekbaar te maken? Hoe kunnen we desinformatie en de overload aan meningen tegengaan, als iedereen zich voortdurend over alles ‘moet’ uitspreken, omdat onze stilte anders veelzeggend is? Hoeveel socialemediaposts die beginnen met ‘we moeten het eens hebben over…’ nodigen uit tot een echt gesprek?

‘The great enemy of communication, we find, is the illusion of it. We have talked enough; but we have not listened’, schreef de Amerikaanse socioloog William Whyte al in 1950.

Vandaag wordt luisteren echter opgevat als ‘hou je mond’, terwijl we eigenlijk al van kinds af aanvoelen dat luisteren allesbehalve passief is. ‘Luisteren is geen reactie, het is een verbinding. Als we naar een gesprek of een verhaal luisteren, reageren we niet zozeer, maar doen we mee – we worden onderdeel van de actie’, zegt ook schrijfster Ursula Le Guin. In haar bundel The Wave in the Mind: Talks and Essays on the Writer, the Reader and the Imagination (2004) hekelt ze hoe we communicatiemodellen aangeleerd krijgen op school − als twee dozen (een verzender en een ontvanger) waartussen een buis loopt die de informatie van de verzender naar de ontvanger verstuurt. De buis is het medium, de dozen kunnen van rol wisselen.

‘Volgens het klassieke model codeert de zender de informatie op een manier die past bij het medium, in binaire bits, of pixels, of woorden, en stuurt het via het medium naar de ontvanger, die het decodeert. Maar bij menselijke communicatie wordt er meer dan informatie verstuurd. De boodschap omvat niet alleen, maar is op zichzelf een relatie tussen spreker en luisteraar. (...) Face to face menselijke communicatie is intersubjectief. Spreken en luisteren is geen stimulus-respons, geen mechanische afwisseling van voorgecodeerd zenden en ontvangen; tussen actief subject en passief object. Het is een continue intersubjectiviteit die steeds twee kanten op gaat’, aldus Le Guin.

Stuntelige openingsdans

Met andere woorden: luisteren kan veelzeggend zijn, en wie iets zegt, mag een reactie verwachten. Het is geen mooi heen-en-weer, een partijtje tennis op topniveau, want daarvoor gaan ‘grandslammers’ iets te weinig door het stof. Bovendien weet iedereen dat wie niet kan tennissen een uitlaatklep zoekt in de squashzaal, waar ze polariserende statements tegen de muur smashen om die ooit, onvermijdelijk weer recht in hun gezicht gekaatst te krijgen.

Conversaties zijn geen topsport, al blinken slechts weinigen erin uit en vereisen ze enige oefening. Ze verlopen soms als een stuntelige openingsdans, als een onhandige eerste keer op schaatsen, nooit als schaken, maar soms wel als schansspringen. En af en toe vinden ze ook plaats na de yoga. Door het gewoon, even, gezegd te kunnen hebben. En dat er naar je geluisterd wordt.

Dit essay vertrok dan wel van het idee dat we méér moeten praten, maar misschien klopt dat niet helemaal. Misschien moeten we vooral anders praten, beter praten, of soms zelfs minder praten. Misschien hebben we vooral meer nood aan misschien. Aan vraagtekens, aan twijfel. Ach. Ik werp ook maar gewoon een balletje op. Maar ik heb de squashers tenminste wel iets gegeven om over te praten.