Direct naar artikelinhoud
Interview‘Een jaar op zee’

‘Het zout op zijn lippen, de geur van mazout in zijn kleren, het ruwe van zijn handen. Dat is zo ontzettend aantrekkelijk’

Vissersvrouwen Natacha, Sarina en Dini.Beeld Jelle Vermeersch

In Een jaar op zee laat Wim Lybaert de zee zwijgen en de vissers praten. Hij vaart mee uit met mannen die hun weg kennen van Zeebrugge, Oostende of Nieuwpoort naar Engeland, Frankrijk of Denemarken, en onderweg tong, zeekat en kabeljauw in hun netten laten lopen. Een bijzonder leven is het, dat van de Belgische vissers, eentje waarin potig labeur en slaaptekort rijmen op vrijheid en de poëzie van de zeespiegel. Maar wie bewaakt intussen de wal? We spraken met drie vissersvrouwen.

Het is vroeg in de ochtend, Oostende wrijft de slaap nog uit de ogen, maar ­Dini ­Bogaert (38) kijkt wakker naar de verse vis die net aan land gebracht is. Ze schikt een deel van de vangst in de toonbank van haar kraampje in De ­Vistrap, de kleine vismarkt in de haven. ‘Ik hou van dat werk. Ronde naast platte vissen, donkere naast witte… Ik vind het fijn om er een mooi schilderijtje van te maken.’

Samen met haar vader is Dini reder: hun schip, de O.62 Dini, vaart dagelijks uit. De boot, uit 1963, is de oudste van de ­Oostendse vloot.

Dini Bogaert: “Ik kom uit een ­familie van kustvissers. ­Bootsjouwers, in ons dialect: een term die verwijst naar de vrouwen die vroeger de schuiten van hun mannen aan land trokken. We varen elke avond uit – alleen op zondag niet – en komen elke morgen rond zeven uur binnen met de vangst van de nacht. Die wordt dan verkocht in ons kraam, en daarnaast leveren we ook aan restaurants. We vissen altijd op garnalen. De grootte van de vangst hangt af van de periode van het jaar. Nu is die klein: 50 tot 150 kilogram per nacht. Maar in het garnaalseizoen, van september tot december, halen we makkelijk 500 kilogram per nacht, met uitschieters tot 2.000 kilogram.

“Het voordeel van op garnalen vissen: die poepen gelijk keunen – als konijnen (lacht). Daardoor zullen ze nooit met uitsterven bedreigd zijn, en zijn er dus ook geen quota. 30 procent mag bovendien bijvangst zijn: per 100 kilogram garnalen mag je ook 30 kilogram van andere vissoorten bovenhalen.”

De vader van Dini komt even poolshoogte nemen in De ­Vistrap.

Dini: “Hij was een visser, de vijfde generatie al in de familie. In Oostende noemen ze hem De Blauwe Baron. Omdat de Dini in opvallend blauw geschilderd is, en ook wel omdat mijn vader het postuur van een trotse baron heeft (lacht). Hij was elke nacht op zee, winter en zomer. Als kind vond ik dat heel normaal. Ik werd opgevoed door mijn moeder en mijn grootmoeder. Pas later, toen ik al volwassen was, zag ik in dat ik hem toch gemist heb.”

Het klinkt allemaal heel herkenbaar voor ­Surina ­Ryckewaert (42). ­Vincent, haar man, vaart op de Z.510 Dennis uit Zeebrugge, een schip uit de zogenoemde ­grote visserij: het is telkens vier tot zes weken op zee, en gaat vaak tot de kust van Denemarken.

Surina Ryckewaert: “Ik kom ook uit een echte vissersfamilie. Mijn pa, mijn ooms, mijn grootvader, mijn overgrootvader: allemaal leefden ze op zee. Als kind vond ik het heel gewoon dat ik mijn familie niet aan de keukentafel zag, maar wel op de kaai.”

­Natacha ­Baert (51) komt níét uit een vissersfamilie. Toch heeft ze nu samen met haar zus en schoonzus De Panger, een viswinkel aan de vismijn van Nieuwpoort, en varen haar man ­Joachim en haar broer ­Bernd samen op de Z.279 Ramblers, hun eigen vissersboot, waarmee ze doorgaans een week op zee zijn.

Natacha Baert: “Ik kom uit een gezin van twaalf kinderen, en ik wilde modeontwerpster worden, of interieurarchitecte. Maar naast mijn middelbare school lag een vissersschool, en daar was een klein mannetje met schone krulletjes me opgevallen. Mijn broer – die als kind graag in de kanaaltjes in de buurt ging hengelen, en met­een wist wat hij met z’n leven wilde toen hij eens met echte vissers mee mocht op zee – zat ook op die vissersschool, en raakte bevriend met de jongen met de krullen. Zo leerde ik Jo kennen, en na verloop van tijd werden we een koppel. Ik was gefascineerd door hem, maar nóg meer door de wereld waartoe hij weldra toegang zou krijgen: die van de visserij.”

Dini: ‘Vraag of het hárd werk is, en de meesten zullen nee zeggen. Aan een bureau zitten, elke dag van negen tot vijf, dát zouden wij hard werk vinden.’Beeld Jelle Vermeersch

Al sinds hun 19de varen ­Joachim en Bernd samen, en 17 jaar geleden kochten ze hun ­eigen boot.

Natacha: “Dat was de ­grote droom. De Ramblers was toen al een oude schuit, en met de kennis van nu hadden we toen misschien beter nog wat langer kunnen sparen, om een nieuwere boot te kopen. Wanneer het weer echt slecht is, kan de Ramblers niet uitvaren. Onze motor trekt dat niet. Maar ach, ’t is een prachtig schiptje dat nostalgie uitstraalt, en we soigneren het als een kind.”

Lees ook

‘Een jaar op zee’ van Wim Lybaert is een ode aan de visserij: ‘De zee roept ons op een of andere manier’

AANVARING

Het is bij uitstek hard labeur, vissen op zee, een baan die kracht en uithoudingsvermogen vereist, en een gestel dat het bioritme laat manipuleren.

Surina: “Een visser is altijd buiten, altijd op zee, en altijd bezig met zware arbeid. Dat is een aanslag op de gewrichten – op je hele lichaam.”

Dini: “En toch: vraag of het hárd werk is, en de meesten zullen nee zeggen. Aan een bureau zitten, elke dag van negen tot vijf, dát zouden wij hard werk vinden.”

Surina: “Het zwaarste is uiteindelijk het gebrek aan slaap, denk ik. In de grote visserij worden de netten acht keer per etmaal uitgegooid en weer binnengehaald. En dan is er telkens het sorteren en het ­gutten – schoonmaken – van de vis. Daardoor kun je op zo’n schip nooit langer dan een uur o

nafgebroken slapen.”

Dini: “De kustvisserij is anders, maar even zwaar. Zo’n visser is niet klaar wanneer hij ’s ochtends weer aan wal komt. De netten moeten vermaakt worden, en vroeger was het ook de gewoonte dat de vissers meehielpen bij de verkoop in De Vistrap. Mijn vader kwam pas rond negen uur ’s ochtends thuis. Dan sliep hij tot vier uur, en om vijf uur vertrok de boot opnieuw.”

Surina: “Wanneer Vincent thuiskomt van een reis, is slapen altijd weer een opdracht. Zowel voor hem als voor mij: hij omdat hij weer moet wennen aan het gewone ritme, ik omdat ik meer dan een maand alleen in bed heb gelegen. In het begin wordt Vincent voortdurend wakker, en dan haalt hij mij ook uit mijn slaap. (Maakt prikkende beweging in de zij) ‘Surina… Surina!’ En ik, slaperig: ‘Hm?’ Waarop hij: ‘We spelen een spel. Ik ga op reis en ik neem mee…’ Dan ga ik beneden slapen (lacht).”

Dini: “Er zijn er veel die nooit van dat ritme af raken. Mijn vader gaat al twintig jaar niet meer op zee, maar nog altijd slaapt hij ’s middags van één tot vijf. En ’s nachts is hij wakker, en houdt hij van achter het venster de zee in het oog. Hij kijkt ook voortdurend op het radarsysteem waar de schepen liggen. Dan belt hij onze schipper: ‘Lukt het wat? Heb je gezien wat voor weer het wordt?’”

Hoe roeriger de weersomstandigheden op zee, hoe nerveuzer het hart aan wal klopt.

Natacha: “Ik ben nog altijd ongerust wanneer het schip weg is, vooral wanneer er mist is. Sowieso word ik ’s nachts vaak wakker, en dan denk ik aan de boot: zouden ze de netten alweer opgehaald hebben? Zijn ze aan het gutten nu? Hebben ze een beet­je kunnen slapen?

“Dat die onrust nooit echt gaat liggen, is ook best logisch. Mijn man, mijn broer en zijn twee zonen zitten op de Ramblers. Als hun iets overkomt, ben ik in één klap een groot deel van mijn familie kwijt. (Huivert) Ik probeer er niet aan te denken.”

Dini: “Vroeger was ik nerveuzer. Toen gebeurde het nog dat ze naar de overkant gingen, naar Engeland. Nu blijven ze voor de Belgische kust. En daar kan net zo goed iets gebeuren, dat weet ik wel, maar het voelt toch anders. We hebben ook een heel goeie, verstandige schipper. Hij kent zijn schiptje beter dan zijn vrouwtje.”

Natacha: “Ik herinner me één groot incident met de Ramblers: een aanvaring met een grote tanker. Jo is toen koelbloedig gebleven, en wist het schip en de mensen erop te redden. Daarvoor had hij de vistuigen wel moeten lossen. Het was een aderlating: er zat voor 50.000 euro vis in de netten. Maar vervolgens zagen we hoe groot de solidariteit onder de vissers is. Twee boten gingen mee dreggen op de plaats waar de vangst lag. En dat lukte: we hadden onze vistuigen terug, mét de vangst erin.

“Het schip mag nooit vertrekken zonder dat ik afscheid heb genomen. Ik ben er áltijd bij, en dan herhaal ik hetzelfde ritueel. Ik geef het twee kussen: eentje aan bakboord, eentje aan stuurboord. En ik zeg er altijd hetzelfde tegen: ‘Sterk zijn, ieder­een schone weer naar huis brengen, bedankt voor alles, en als het stormt keer je were.’”

Surina: “Ik wrijf bij elk vertrek met de vingers van mijn rechterhand over mijn voorhoofd, en Vincent doet dan hetzelfde. Het is onze manier om te zeggen: ‘Voorzichtig!’ En: ‘Ik hou van jou!’”

Dini: “Ik ben dan misschien niet zo bang voor onze eigen boot, maar bij slecht weer brand ik wel altijd een kaars voor de grote schepen. Want wij kunnen beslissen om niet uit te varen, maar zij liggen in vreemde wateren, ver weg van wal. Je kunt een schip op volle zee niet snel even parkeren.”

‘We houden gewoon van het water. En van de mensen op dat water. Dan sta ik in de vismijn de vangst te sorteren, en loop ik over van trots op mijn broer Bernd en mijn man Joachim. Want een visser víndt die vissen, hè.’ (Foto: Bernd met ‘Een jaar op zee’-presentator Wim Lybaert.)Beeld vrt

TONGZOENEN

Vóór de smartphone waren vissers niet bereikbaar op zee. Wie contact wilde, deed dat via Oostenderadio, een maritiem radiokanaal.

Natacha: “In het begin wist ik niet hoe dat werkte. Dan vroeg Oostenderadio of ik een gesprek wilde aanvaarden, hoorde ik vervolgens Jo, en begon ik honderduit te vertellen. Tot het, euh, te persoonlijk werd en hij nogal bruut zei: ‘Over, sluit!’ Ik begreep het niet: was hij plots dul op mij? Later kreeg ik dan een briefje van hem, vanuit Engeland: ‘Schelle, je moet zoveel niet vertellen, want iedereen op zee luistert mee.’ (Lacht) Ja, de vissers hadden leute gehad. En dat was het mooie aan Oostenderadio: je kon er je verdriet en je geluk kwijt, je zorgen en je liefde – maar je had het dus wel aan de hele Noordzee verteld.”

Surina: “De smartphone was een revolutie: sindsdien kunnen we communiceren via WhatsApp. Het gebeurt soms dat Vincent belt en zo’n typisch korte, gebalde boodschap via Oostenderadio imiteert. Eerst even fluiten – zo ging dat – en dan: ‘Ja, vrouwtje, kindje, mooi weer hier, alles goed! Over!’”

Een vissersleven hint naar avontuur en vrijheid, maar even goed naar eenzaamheid – voor wie op zee is, maar ook voor wie aan wal is achtergebleven.

Dini: “Als kind zag ik mijn vader een kwartiertje per dag.”

Surina: “Mijn vader deed de grote visserij, en was dus heel vaak voor lange periodes weg. De grote momenten voor mijn broer en zus – verjaardagen, communies – miste hij veelal. Maar ik ben een nakomertje, en toen ik geboren werd, veranderden de dingen. Mijn vader besloot over te schakelen op de kustvisserij, want daar had hij toen in het weekend vrij. Ik geloof wel dat hij vond dat hij te veel gemist had bij mijn broer en zus, en dat ik zijn kans was om dat recht te zetten.

“Toen Vincent en ik zelf een dochter kregen, heb ik me heel bewust afgevraagd hoe we het zouden aanpakken. Aanvankelijk bracht ik ­Lissa vaak naar mijn ­ouders. Daardoor kon ik zelf ook gaan werken. Maar ik vond niet dat onze dochter door mijn ouders opgevoed moest worden. Dus ik heb dat grotendeels op mij genomen, ja, in combinatie met een job. Dat klinkt misschien als een huzarenstukje, maar al bij al kostte het me weinig moeite. Ik ben het moederlijke type: ik vind het heerlijk om zorg te dragen voor andere levens.

“Er wordt nu in de visserij ook meer rekening gehouden met je persoonlijke situatie. De tijd waarin vissers tot driehonderd dagen per jaar op zee waren, is voorbij. En voor de echt belangrijke momenten valt iets af te spreken. Lissa’s verjaardag is bijvoorbeeld heilig: dan is Vincent er altijd.”

Natacha: “Ik hou er ook niet van als er vol medelijden naar ons wordt gekeken. Die arme vissersvrouwen, met hun mannen die altijd op zee zijn! Nee zeg, ik ben een sterke vrouw: ik werk graag, en ik vind het niet erg om alleen te zijn.”

Dini: “Het gaat vaak over de vrijheid van dat leven op zee. Maar het geldt omgekeerd ook: doordat we vaak alleen zijn, is onze vrijheid óók groot.”

Surina: “Ik bepaal zelf m’n agenda. Dat comfort heb je niet als je elke dag samenleeft. Ik heb ook een job – ik heb tien jaar in een oliebollenkraam op de kermis gestaan, ik heb in een vleesverwerkend bedrijf gewerkt, en nu kuis ik de dieren in een wildhandel. Maar mijn werkelijke taak is: de boel hier rechthouden. Het huishouden, de administratie, de betalingen, dat is helemaal mijn terrein. Een visser kan zich daar niet mee bezighouden. Dat is heel dienstbaar, ja, en tegelijk zorgt het ervoor dat ik de touwtjes in handen heb. Of ik de muur grijs dan wel zwart verf, welke lijsten er aan de muur komen: Vincent heeft zijn mening, maar hij laat die beslissingen altijd aan mij.

“Weet je wat het is? Een visser die thuiskomt, stelt zich bescheiden op. Hij is er weken niet geweest, en ondertussen is het leven doorgegaan. Dan kom je dat huis niet binnen als de man die alles wil bepalen.

“Het heeft ook een invloed op de relatie met onze dochter. Vincent kan Lissa niets weigeren. Dat herken ik: ik was ook het kakkenestje van mijn vader. En dat is logisch, hè. Als je zo vaak zo lang weg bent, dan wil je dat thuis goedmaken. Dan kom je daar niet de strenge ­politieagent spelen.

“Ik ben Vincent ­vooral dankbaar. Dat zeg ik hem ook, telkens wanneer hij thuiskomt: ‘Dank je wel!’ Want hij werkt keihard, hè, en dat doet hij allemaal voor Lissa en mij. We hebben onze dochter ook altijd duidelijk gemaakt dat niets vanzelfsprekend is. Dat er in dit huishouden voor elk stukje comfort héél hard gewerkt is. Ze begrijpt dat. Vincent en ik hebben dezelfde tatoeage – een anker, natuurlijk. En intussen heeft Lissa die ook. De betekenis is duidelijk: we zijn één en ondeelbaar.”

Natacha: “Ik vind dat voortdurende weggaan en weer terugkomen net heel opwindend. Ik meen het: ik kan me geen mooiere liefde indenken. Er komt altijd weer een dag waarop Jo vertrekt, en daardoor blijft het verlangen intact. Als je altijd samen bent, zoals in de meeste relaties, vervaagt dat verlangen toch na verloop van tijd? Dan gaan de dingen onherroepelijk kabbelen. Bij ons moet alle intensiteit in twee, drie of vier dagen gepropt worden, want daarna moet hij weer weg. Wel, ik ken geen mooiere roes dan die dagen.”

Surina: “Dan is er ook maar één prioriteit: samen zijn. Zodra Vincent thuis is, gebeurt er niets meer in het huishouden. Dan wordt elke minuut gevierd.”

Natacha: “Ik ben nog altijd zó blij op de dag waarop het schip weer aanmeert! Het is een heilig moment voor mij: ik zorg ervoor dat het huis aan kant is, dat ik er mooi uitzie, dat er alleen maar vrolijkheid is. Op zo’n dag wil ik de beste versie van mezelf zijn, ja. (Droomt weg) En dan die eerste kus aan wal… Ik vind dat telkens weer zo’n sensatie: het zout op zijn lippen, de geur van mazout in zijn kleren, het ruwe van zijn handen. Dat is zo ontzettend aantrekkelijk.”

Dini: “Ik heb het nooit anders gekend: mannen ruiken naar vis en stookolie, hun haren worden geborsteld door de wind, en in hun gezicht woekert de vermoeidheid. Ik hou van die ruwheid.”

Natacha: ‘Het schip mag nooit vertrekken zonder dat ik afscheid heb genomen. Ik geef het twee kussen: eentje aan bakboord, eentje aan stuurboord.’Beeld Jelle Vermeersch

AAN DE HAAK

Hoe groot de rol van vissersvrouwen aan wal ook is, het schip is een besloten universum van mannen. Roept de zee dan nooit eens een vrouwennaam?

Dini: “De laatste keer dat ik mee ben uitgevaren, is zestien jaar geleden – om mijn vent aan de haak te slaan (lacht). Dat zat zo: toen ik op een dag mama aan het helpen was in De Vistrap, moest ik papa, die op vertrekken stond, koffie brengen op de boot. Daar zag ik Enzo, een jonge gast die zou meevaren. En, euh, dat beviel me wel. Ik heb toen met mijn beste vriendin een plan beraamd: we moesten ervoor zorgen dat we ook eens mee op zee mochten, om die ene mooie vis wat grondiger te bestuderen. En aangezien mijn vader de baas was, was dat snel geregeld. Ik ging mee de zee op, leerde Enzo kennen, van het een kwam het ander, en intussen zijn we zestien jaar samen.”

Surina: “Maar het is wat het is: vrouwen aan boord, dat gaat niet. Het werk is simpelweg te zwaar. Je moet de natuur niet willen ontkennen.”

Dini: “Het weer inschatten, de instrumenten beheersen, dat zouden vrouwen ook kunnen. Maar het fysieke labeur… Nee.”

Natacha: “Er zijn zeker vissers­vrouwen geweest die meegingen op zee, hoor. Maar ik denk dat het moeilijk zou zijn. De mannen leven op zo’n boot op een kleine ruimte, hè, en ze koesteren een soort verbondenheid waarin je als vrouw niet moet willen infiltreren. Nee, plots een vrouwtje daartussen, dat zou niet goed zijn.”

Surina: “De wetgeving maakt het ook onmogelijk. Op een werkplek moeten mannen en vrouwen aparte douches en toiletten hebben, aparte slaapruimtes… Op zo’n boot is daar simpelweg geen plaats voor.”

Natacha: “Toch blijft het mijn grote droom om nog eens één keer echt mee uit te varen. Ik ben ooit 24 uur mee geweest, en dat was geweldig. Ik was ook niet zeeziek.”

Dini: “Dat laatste hoeft zelfs geen voorwaarde te zijn. Mijn vader is zijn hele leven zeeziek geweest, maar hij kon niet van de zee wegblijven. En hij is heus geen uitzondering: ik schat dat de helft van de vissers zeeziek is.”

Natacha: “Het is ook een groot misverstand dat vissers stoere, robuuste soldaten zijn. Zo zien ze eruit, ja, want het werk vraagt om sterke lichamen. Maar geloof me: daarin zitten alleen maar hartjes van koekebrood.”

Dini: “Vissers zijn de braafste venten! Begrijp me niet verkeerd: ze zijn niet benauwd, hè. Trap hen op de tenen en ze zullen zich verweren. Maar voor hun vrouwen en kinderen zijn ze de liefste echtgenoten en vaders.”

Surina: “Eigenlijk is Vincent een schuchtere man. Op de boot zijn ze allemaal zo: zachtaardige types, geen haantjes. En hoe ouder Vincent wordt, hoe zachter. De dood van zijn moeder heeft dat nog versterkt. Wat vroeger niet belangrijk was, vindt hij nu wél heel waardevol. Dat gaat over kleine dingen: op de ochtend van zijn vertrek nog rustig een koffie drinken met mij, bijvoorbeeld. Hij is kwetsbaarder geworden, omdat hij gezien heeft hoe je plots iets moois kunt verliezen.”

Natacha: “Vergeet ook niet dat vissers net als iedereen op de problemen van het leven lopen – ziekte, dood, de liefde die niet loopt zoals ze zou moeten lopen. En vervolgens zitten ze op zee, alleen met die problemen. Ik ben er zeker van dat die stoere mannen daar ook weleens een traantje wegpinken.”

Surina: “Die gevoelens ook echt uiten is niet zo vanzelfsprekend, denk ik. Een groepje mannen op een schip, dat is geen wereld waarin veel geknuffeld wordt. Vincent heeft dat stugge ook wel in zich. Dan zeg ik aan de telefoon: ‘I love you!’ ‘Hm’, bromt hij dan. Ik blijf dat dan herhalen, tot hij ook ‘I love you’ zegt.”

Surina: ‘Het is wat het is: vrouwen aan boord, dat gaat niet. Het werk is simpelweg te zwaar. Je moet de natuur niet willen ontkennen.’Beeld Jelle Vermeersch

VOOR ANKER

Over vissers wordt ook weleens met een zeker dedain gesproken. Het negatief dat dan wordt ontwikkeld, ziet er zo uit: drankzuchtige rabauwen, mateloos en chronisch overspelig.

Surina: “Toen ik indertijd in Diksmuide naar de beenhouwersschool ging, maakte ik voor het eerst kennis met die neerbuigendheid. Ik zat er vooral tussen de kinderen van boeren, en die keken neer op mensen van ’t zeitje.”

Natacha: “Mijn klasgenoten waren ook vooral kinderen van boeren. Ik voelde met­een het verschil. Een visser, die kent de liefde. Een boer niet. Die is voortdurend bezig met z’n land, z’n dieren, z’n geld. Ik voelde het al als jong meisje: vissers hebben een wild bonkend hart.”

Surina: “Die clichés over vissers komen natuurlijk wel ergens van. Mijn ma vond vroeger weleens liefdesbrieven van Engelse meisjes in de portemonnee van mijn pa. Dat zou ik niet aankunnen. En het zal ook niet gebeuren: Vincent en ik vertrouwen elkaar. Want het geldt ook omgekeerd, hè: ook de partner die thuisblijft, kan aan de zwier gaan. Vincent en ik lachen er graag mee. Dan belt hij, en vraagt hij of de rosten al buiten is – de rosten is mijn volkomen imaginaire amant (lacht).”

Natacha: “‘In ieder stadje een schatje’, zo werd het vroeger gezegd. (Haalt de schouders op) Je moet daar toch ook niet te streng over oordelen. Je hebt dagenlang op dat schip hard gelabeurd, je meert ergens aan en mag enkele uren aan land: dan geef je je ogen misschien de kost, ja.”

Dini: “Aan onze kust is de levendigheid in de havens ook aan het verdwijnen. ­Hoeveel echte visserscafés vind je nog? In Oostende zijn er nog twee over, terwijl het er vroeger hónderd waren. Maar het is logisch: vroeger lagen er ook honderd vissersboten in de haven. Nu nog vijf.”

Natacha: “Mijn schoonpa vertelt weleens verhalen over aanmeren en 24 uur later nog niet thuis zijn. En zijn vrouw die hem dan kwam zoeken (lacht). Dat bestaat nauwelijks nog. De wereld is veranderd. De vrouw aan de haard bestaat niet meer, hè. Gaan vissers nu op café, dan gaan hun vrouwen gewoon mee.”

Dini: “Toen ik voor het eerst een teusje ging drinken met Enzo, moest dat voor mij een vin blanc zijn, vond hij. ‘Niks van’, zei ik. ‘Ik drink pinten, net zoals jij.’”

Natacha: “Ik ging ook weleens mee op café met Jo, maar meestal besloten we dan al snel om naar huis te gaan. Als je elkaar zo lang niet gezien hebt, wil je zo snel mogelijk de liefde bedrijven, hè.”

Dini: “Ik mis die visserscafés wel. Op het plein aan De Vistrap had je vroeger alleen maar van die prachtige bruine kroegen. En wanneer de grote schepen binnenkwamen, olala, dan hadden de vissers ­grote manieren, want ze hadden net veel geld verdiend. Serge, een gepensioneerde visser die ook in Een jaar op zee zit, liet dan een taxi naar het midden van het plein komen. Hij stapte aan de rechterkant in, en aan de linkerkant weer uit – om aan die kant van het plein een kroeg binnen te gaan. Zo was hij dus met de taxi van café naar café gegaan (lacht).”

Surina: “Mijn ma had vroeger zo’n café. Maar nu zie je dat nauwelijks nog. In Nieuwpoort heb je er nog eentje: ’t Schipke. De oude vissers komen daar nog dagelijks hun pintje drinken – mannen van 70 en 80 jaar.”

Dini: “Ik ben gek op de verhalen van die oude vissers. Mijn vader vertelt bijvoorbeeld elke keer weer even bevlogen over het protest van 1998, toen de kustvissers met hun schepen de haven van Oostende blokkeerden omdat de overheid de Nederlandse vissers had toegestaan om in de driemijls­zone te komen vissen. Alle boten lagen naast elkaar, en de vissers sprongen van schip naar schip. De eerste had pinten, de tweede wijn, de derde oesters… Ik herinner me dat zelf nog: ik vond het zo jammer dat ik naar school moest en daar niet bij kon zijn.

“Je kunt als visser met pen­sioen gaan, maar je kunt niet ophouden een visser te zijn. Het is al twintig jaar geleden dat mijn vader stopte met varen, maar nog elke dag komt hij naar De Vistrap. Zijn schip is zijn eerste vrouw. ‘Eerst mijn schip, dan mijn dochter, dan mijn vrouw’, zei hij vroeger. Ondertussen is dat: ‘Eerst mijn schip, dan mijn kleindochter, dan mijn dochter.’ Er is een kleinkind gekomen, zie je, en mijn ouders zijn intussen gescheiden. En weet je, ik begrijp die uitspraak. Zijn schip is zijn anker, hij weet dat het hem nooit in de steek zal laten. Het is het fundament waarop zijn hele leven rust.”

Natacha: “Het is de zee die roept. Je krijgt dat aan buitenstaanders moeilijk uitgelegd. Jo is acht maanden ziek geweest – vandaar dat je hem niet ziet in Een jaar op zee. Wel, elke dag fietste hij naar de zee, of ging hij in het pakhuis aan de netten werken. Na acht maanden begon dat toch flink op zijn zenuwen te werken. Het werd tijd dat hij weer het zeegat in kon. Intussen hebben we gelukkig goed nieuws gekregen, en vaart hij weer. Maar dat is het dus, hè: de zee roept je, of ze roept je niet.”

Surina: “Vincent en ik hebben een cabine op het strand. Daar zitten we dan door de verrekijker naar de boten te kijken. En Vincent kent ze allemaal.”

Natacha: “Nog zoiets: bos en bergen zijn verboden op vakantie. Zand en zee!”

Dini: “En het liefst zo dicht mogelijk bij een haventje, zodat we kunnen gaan curieuzeneuzen.”

Natacha: “We houden gewoon van het water. En van de mensen op dat water. Dan sta ik in de vismijn de vangst te sorteren, en loop ik over van trots op mijn broer en mijn man. Want een visser víndt die vissen, hè. Hij werpt geen lijntje met aas uit. En een goeie visser, die kent de plekken. Jo heeft jarenlang dagboeken bijgehouden – hij doet het nog altijd, trouwens. De plaatsen, de tijdstippen, het weer, de vangst, alles noteerde hij minutieus. En zo documenteerde hij voor zichzelf ook de goeie plaatsen om te gaan vissen. De moderne appa­ratuur heeft het mysterie wel een beet­je stukgemaakt. Nu zie je altijd wie waar vist, en blijven de goeie plekken dus niet lang geheim.

“Maar die dagboeken, dus: ik kijk daar zo graag in! Ik zie ook aan zijn geschrift of het die dag goed zat of niet, net zoals ik nu aan de telefoon met­een hoor hoe het met hem gaat. Vertrekt Jo weer eens, dan schrijf ik in zijn dagboek soms een lief berichtje op een dag in de toekomst. Daar is hij altijd heel blij mee.”

Dini: “Mijn dochter is nu 8, en ze wil later kapster worden óf garnalen verkopen. Ik zeg haar dan dat ze toch maar beter kapster kan worden. Het wordt de visserij steeds moeilijker gemaakt, met een eindeloze sliert regeltjes en wetten. Ik zie de toekomst niet zo vrolijk in, maar tegelijk probeer ik om er zo weinig mogelijk bij stil te staan. We doen deure.”

Natacha: “De liefde helpt. Jo is mijn eerste én mijn enige liefde. Ik zeg het hem vaak: ‘Het is de dood die ons zal scheiden.’ En ik hoop natuurlijk dat het niet op zee gebeurt. Een zeemansgraf: daar mag ik écht niet aan denken.”

Surina: “Vanmorgen vertrok Vincent, en heb ik het hem nog eens gezegd: ‘We hebben het toch goed samen.’ Ik vind het een schoon leven.”

Natacha: “Een máchtig ­leven.”

‘Een jaar op zee’, maandag om 20.40 uur op VRT 1

© Humo