Direct naar artikelinhoud
AnalyseJoël De Ceulaer

Wat Conner Rousseau en Bart De Wever met elkaar gemeen hebben (en waarin ze van elkaar verschillen)

Caroline Gennez, federaal minister (Vooruit): ‘Niet iedereen nam Conner meteen serieus. Bart De Wever wel. Dat had hij slim bekeken, want Conner ís ook iemand om heel serieus te nemen.’Beeld rv

Ook zonder peilingen is het duidelijk dat Vooruit-voorzitter Conner Rousseau de nieuwe sterspeler is op het politieke middenveld. Er is niet veel fantasie nodig om zijn opmars te vergelijken met die van N-VA-baas Bart De Wever. ‘Ze hebben allebei de X-factor.’

Men zou het niet meteen verwachten, gelet op de genadeloosheid waarmee Bart De Wever zijn politieke tegenstanders te lijf kan gaan. En toch is het zo. Het wordt door kenners uit beide partijen formeel bevestigd: toen de N-VA-voorzitter voor het eerst kennismaakte met Conner Rousseau in diens hoedanigheid van nieuwe Vooruit-chef, was dat met erg veel respect. Dit in tegenstelling tot sommige columnisten, die dachten dat de al te hippe voorzitter zijn partij zou doen exploderen in een orgie van algehele nietszeggendheid. De Wever had gelijk, sceptici zaten ernaast. “Bart is altijd correct geweest, ook toen Conner volgens sommigen nog een niemendal was”, zegt Vlaams minister Zuhal Demir (N-VA), die een goed contact heeft met Rousseau. “En dat is Conner altijd bijgebleven. Het respect was wederzijds.” Federaal minister Caroline Gennez (Vooruit), die beide heren ook beter kent – ze vormde met De Wever in 2009 een Vlaamse regering – kan dat bevestigen. “Niet iedereen nam Conner meteen serieus. Bart De Wever wel. Dat had hij slim bekeken, want Conner ís ook iemand om heel serieus te nemen.”

Die boodschap is ondertussen overal doorgedrongen. Het ziet ernaar uit dat Rousseau in 2024 zijn partij een electorale shock zou kunnen toedienen. Hij is, moeten vriend en vijand bekennen, een politiek fenomeen zoals ze zelden worden geschapen. Om meteen de bocht te maken naar de kwestie die centraal staat in dit artikel – het recente verleden kent maar één ander voorbeeld van dat kaliber: De Wever zelf. Collega Bart Eeckhout maakte drie jaar geleden, in de aanloop naar de vorming van Vivaldi, al een voorzichtige vergelijking tussen die twee, maar vandaag is het overduidelijk. De Wever en Rousseau delen iets wat de anderen niet hebben. Dat zekere je-ne-sais-quoi.

Was hun ontmoeting dan zoiets als de kennismaking van Benno Barnard en wijlen Jeroen Brouwers, waarover die eerste pas nog in deze krant zei: “We herkenden elkaar zoals honden elkaar herkennen. We hadden een soort schrijversgeur die we deelden.” Delen De Wever en Rousseau zoiets ook – een soort politiek aroma? Weten ze van elkaar dat ze een niveau hoger spelen dan de rest? Elke Vlaamse partijvoorzitter haalt vandaag een zeker niveau. Ze lijken allemaal gevat, vlot, telegeniek. De tijd dat stuntelende communicatoren zoals Dirk Holemans (ooit Agalev) of Joachim Coens (ooit cd&v) partijvoorzitter konden worden, is voorbij. De lat ligt hoog. Maar Rousseau en De Wever lijken er qua charisma toch bovenuit te steken. Dat zeggen ook kijk- en leescijfers. Van De afspraak op vrijdag tot onlinestukken in de schrijvende pers: het lijkt erop dat deze twee een aantrekkingskracht hebben die de rest ontbeert. Als ze praten, heb je zowaar de neiging om te luisteren.

Zuhal Demir: 'Bart neemt het meer op voor de Vlaamse regering dan Conner voor Vivaldi. Het lijkt wel alsof hij niet in die regering zit. Pas op, slim bekeken.'Beeld Philippe Callant

Een liefdesmerk

“Ze hebben allebei de X-factor”, zegt Demir. “Dat kun je niet definiëren, maar ja, ze spelen een klasse hoger dan de anderen.” Gennez ziet dat ook: “Ik ken veel politici die rad van tong zijn, maar vaak verdwijnt hun boodschap in een wolk van woorden. Rousseau en De Wever kunnen een punt maken op een manier dat het blijft hangen. Ze hebben niet de neiging om te veel te zeggen, ze leggen hun boodschap helder op tafel. Ze kunnen door hun persoonlijkheid en hun retorisch talent de agenda van een debat bepalen.”

Guillaume Van der Stighelen, die met Rozeke onlangs debuteerde als romanschrijver maar ooit fortuin maakte in de reclame en al vaak zijn oor leende aan politici die advies zoeken, zegt het zo: “Bij de meeste politici zie je op televisie dat ze af en toe nadenken, alsof ze zich proberen te herinneren wat de mediacoach ook weer heeft gezegd. Zelfs Tom Van Grieken, die het toch ook goed doet, komt soms een beetje toneelachtig over. Bij Rousseau en De Wever ontbreekt dat volledig. Zij hebben de luxe dat ze gewoon kunnen zeggen wat ze zelf denken, dat ze geen debatfiches hoeven in te studeren. Ze hebben de naturel waarover grote acteurs beschikken. Als je naar Taxi Driver kijkt, zie je de taxichauffeur, niet Robert De Niro. Dat is acteren volgens the method, zoals dat heet: speel het personage niet, maar wees het personage. Wel, dat doen De Wever en Rousseau. Wat zij nu juist hebben dat de rest niet heeft? Tja, wat heeft Matthias Schoenaerts dat Stan Van Samang niet heeft?”

Akkoord, ook Tom Van Grieken en Raoul Hedebouw – voorzitters van Vlaams Belang en PVDA – klimmen in de peilingen. Maar de vraag is in hoeverre daar de persoonlijke factor speelt, en niet gewoon de partij op zich – die in beide gevallen een eenvoudige boodschap heeft: het is de schuld van migranten dan wel van miljonairs. Het is een analyse op zich waard. In dit artikel ligt de focus op het duo dat straks mogelijkerwijze de as van nieuwe regeringen zal vormen. Laten we eens op een frisse manier kijken wat hen bindt en van elkaar onderscheidt. “Het boeiendste is wat ze samen kunnen betekenen”, zegt consultant Bert Van der Auwera. “Ze doen elkaar geen pijn, ze weten dat er een toekomst is voor hen allebei. Ze weten dat één plus één meer is dan twee. Dat Rousseau scoort, komt De Wever goed uit. En omgekeerd. De ene lost het probleem van de andere op: De Wever kan een brede sociale flank gebruiken, en Rousseau vindt het handig om aan te leunen bij een partij die sterk staat op migratie en defensie, toch thema’s die hoog scoren bij een breed publiek.”

Van der Auwera is een onverwachte nieuwe stem in het universum van de politieke analyses. Hij is consultant in het bedrijfsleven, maar werkte twintig jaar voor voetbalclub Anderlecht, waar het mede zijn taak was om het merk intact en geliefd te houden. De man heeft liberale wortels en connecties, maar geen rijke politieke ervaring. Juist daarom trok de analyse die hij vorige week op Twitter maakte van Rousseau, en met name van diens stevige standpunten qua migratie, de aandacht. “Rousseau doet, net zoals De Wever, alles met het oog op de macht en het marktaandeel”, zegt Van der Auwera. “Om te groeien, moet hij de grenzen van zijn achterban verleggen. En dat kan hij zich permitteren, want hij is en bouwt wat men in marketingtermen een love brand noemt: een merk waarmee je een persoonlijke band opbouwt. Zodra je dat merk in je hart gesloten hebt, ga je mee in de keuzes die het maakt. Dat gebeurt nu bij Vooruit: ook al doen zijn standpunten over migratie pijn bij sommige leden of kiezers – men zal het hem vergeven. En wie dat niet kan, vertrekt naar de PVDA. En daar ligt Rousseau niet echt van wakker, want PVDA is na de verkiezingen geen machtsfactor. Met die partij moet hij niet onderhandelen. Hij wil niet naar links, hij wil groeien in het centrum.”

Zuhal Demir, Vlaams minister (N-VA): ‘Bart neemt het meer op voor de Vlaamse regering dan Conner voor Vivaldi. Het lijkt wel alsof hij niet in die regering zit. Pas op, slim bekeken, hoor.’Beeld Photo News

Groene kerncentrale

Het is een boeiende vraag die boven het politieke speelveld hangt. Waarom zet Rousseau de migratiestandpunten van Vooruit zo op scherp? Politieke wetenschappers, zoals Sarah de Lange onlangs nog in De Morgen, menen dat het een heilloze strategie is voor linkse partijen om rechtser – ‘flinkser’ – te worden op dat punt: “Er is veel onderzoek gedaan naar wat er gebeurt als sociaaldemocratische partijen de strengere migratieretoriek hanteren, en dat wijst uit dat het gewoon niet effectief is.”

De kans is groot dat Rousseau dat risico wel ziet, gelet op wat N-VA overkwam toen ze in 2019 verkiezingen uitlokte over het Marrakesh-pact: dat was vol koren op de molen van Vlaams Belang. In de eerste fase van zijn politieke carrière was De Wever erin geslaagd uiterst rechts leeg te zuigen – op retorische kracht, forse standpunten en allicht ook omdat de VB-kiezers afgemat waren van dat ontmoedigend cordon sanitaire en eindelijk macht wilden. Met de val van de Zweedse regering in 2019 brak evenwel een nieuwe fase aan voor De Wever: vasthouden wat hij heeft, verdere schade beperken en nog één keer de troepen naar het front roepen. “De Wever is een held voor zijn achterban”, zegt Van der Stighelen. “Als die struikelen, kunnen ze altijd opnieuw rechtstaan. Een held mag fouten maken, want de volgende keer zal het zeker lukken, geloven de volgelingen.”

Er wacht De Wever een zware taak, als hij een te dominante positie van Vlaams Belang wil vermijden, maar wat Rousseau doet is nog lastiger, gelooft Van der Stighelen: “De Wever heeft zijn achterban eigenlijk nog nooit gechoqueerd. Hij oogst altijd applaus. Rousseau niet, die gaat met zijn uitspraken over migratie in tegen een deel van de achterban die zich verraden voelt. Alsof de voorzitters van Groen kerncentrales zouden beloven.”

Maar het werkt – voor wat peilingen waard zijn, natuurlijk: een peiling voorspelt niets, maar zegt met een zekere foutenmarge wat er zou kunnen gebeuren mochten we nú naar de stembus moeten. Stefaan Walgrave, de politicoloog (UA) die De Stemming van de VRT en De Standaard onlangs begeleidde, ziet dat ook. “De stemmen voor Vooruit, die steeg tot zestien procent, kwamen van Groen, maar ook van Open Vld, cd&v en N-VA”, zegt hij. “De visie op migratie moet je volgens mij trouwens in de juiste context zien: Rousseau wil nu even krachtig dat punt maken. Hij zal er in 2024 niet het verkiezingsthema van maken. Dat moet koopkracht worden – voor Vooruit, dus. Met een verkiezing over migratie heeft Vooruit niets te winnen. Zoals N-VA dat ook niet had in 2019.”

Dit zou weleens de verklaring kunnen zijn: Rousseau wil inderdaad nu een punt maken, hij wil vermijden dat Vooruit geassocieerd wordt met zogenaamde ‘opengrenzenpartijen’ Groen en PVDA. Hij wil uit de greep van de rechtse retoriek blijven, maar wil niet per se van migratie het thema maken. Hij stelt de Vlaamse grondstroom gerust dat hij geen softe ‘linkiewinkie’ is, maar zal er alles aan doen om van zijn thema het thema te maken, en dat is toch vooral: sociale bescherming.

Stefaan Walgrave, politicoloog (UA): ‘De visie op migratie moet je volgens mij in de juiste context zien: Rousseau wil nu even krachtig dat punt maken. Hij zal er niet het verkiezingsthema van maken.’Beeld Philippe Callant

Ni fokke me mij

Terug naar de kernvraag: wat hebben Rousseau en De Wever met elkaar gemeen? Wel, in De afspraak op vrijdag van 12 mei jongstleden – een kijkcijferpiek van bijna 300.000 stuks – gebeurde iets wat alleen Rousseau en De Wever durven. Toen de Canon van Vlaanderen ter sprake kwam – nota bene in het bijzijn van filosofe Tinneke Beeckman, die meewerkte aan de samenstelling ervan – wuifde Rousseau die weg als totaal irrelevant. Hij had geen zin om daar ook maar één woord aan vuil te maken. Opmerkelijk. Een ‘normale’ politicus zou op z’n minst de moeite hebben gedaan om er een voldragen mening over te poneren. Rousseau niet. Hij veegde het onderwerp bijna letterlijk van tafel. Hij wil zich bezighouden met echte problemen, begreep de kijker, met zaken die ertoe doen. Niet met de Canon. In menig huiskamer kwam die boodschap binnen als een frisse bries in een muf debat.

Zo pertinent tegen het scenario van een tv-programma ingaan, zo bruusk de choreografie van journalist en politicus doorbreken: voor zover de herinnering reikt, heeft deze eeuw één andere politicus dat ook eens gedaan. U raadt het al: Bart De Wever. Het was 2003 en hij was voor het eerst op tv, in primetime toch. Bij Bracke & Crabbé, waar hij weigerde de gezellige knul uit te hangen, maar de interviewers uitdaagde en op hun plaats zette. Toen Ben Crabbé de nieuwbakken politicus plaagde met het feit dat de N-VA even klein was als VT4, toen nog de naam van een zender, repliceerde De Wever: “Ik moet zeggen: als ik moet kiezen tussen Doe de stemtest en Temptation Island, dan is de keuze snel gemaakt.”

Dat Rousseau en De Wever een zekere baldadigheid delen, toont ook de manier waarop ze het publieke forum betraden – al was hun invalshoek diametraal tegenovergesteld. De Wever bekende zich tot het conservatisme toen dat nog een scheldwoord was, en gedroeg zich in debat en opiniestuk als de intellectueel die hij ook was. Rousseau bekende zich tot wat hij in zijn boek T. de ‘street spirit’ noemde: “Dat is mijn kompas.” Het kleurde ook zijn taal. Ni fokke me mij gast. Bitches. What the fuck. En als iets hem niet interesseert, dan interesseert het hem geen kloten. Of geen zak. Daar komt niemand anders mee weg.

Allebei toonden ze ons hun ideologische fundamenten, zonder toegevingen aan klassieke, saaie, deftige politieke boekjes van dertien in een dozijn. Bij De Wever zit dat fundament in zijn bibliotheek, bij denkers zoals Edmund Burke en Alexis de Tocqueville – daarop gaat alles terug, van het kostbare weefsel tot het idee van helfies die de handen uit de mouwen steken. Bij Rousseau bevindt dat fundament zich in De Barkentijn, waar hij verwekt werd en van jongs af aan elke zomer als monitor werkte met kansarme kinderen. Elk aspect van zijn wereldbeeld voert hij terug op een ervaring op die plek aan zee.

In dat boek T., uit 2020, lanceerde hij overigens ook al het idee om het kindergeld terdege te hervormen: een deel van het budget gaat naar degelijke kinderopvang en gezond eten op school. Wie meer behoeft, krijgt meer. Wie niets nodig heeft, krijgt niets. Dat Canadese model noemde hij in zijn boek al een interessante piste.

Schep bovenop

“Wat Rousseau doet, heb ik zelf in zekere zin ook meegemaakt”, zegt Guillaume Van der Stighelen. “Ik was cafébaas toen ik in de reclamesector terechtkwam, en ik was totaal niet vertrouwd met dat typische marketingtaaltje. Ik kon de dingen wel zeggen zoals mensen dat aan de toog doen. Eerst vond men dat raar, later werd ik juist daarom bewonderd. Iets vergelijkbaars doet Rousseau ook: als hij het niet kan halen grijpt hij naar volkse taal en laagdrempelige uitdrukkingen. Dat is een verschil met Bart De Wever. Maar ze hebben allebei een eigen taalgebruik dat werkt. Rousseau spreekt de taal van het volk, De Wever spreekt de taal van verstandige mensen, een taal die we niet noodzakelijk begrijpen, maar wel bewonderen vanwege het intellectueel karakter. Pastoors deden dat vroeger ook. Voor het Tweede Vaticaans Concilie, in het Latijn. Onder het motto: u hoeft mij niet te begrijpen, maar u kunt mij vertrouwen. En ze hadden een punt. Toen ze Nederlands begonnen te spreken is het volk uit de kerk verdwenen. Als ik het met merken moet vergelijken, dan is De Wever een autoriteit. Een Mercedes. Rousseau is een empathisch merk: L’Oreal, want u bent het waard.”

Autoriteit versus empathie. Dat verschil uit zich in de fundamenteel andere politieke stijl die beide heren hanteren. De Wever moet het hebben van de aanval, van het tegenbod: als politicus, weet hij, moet je voorstellen doen waar anderen het mee oneens kunnen zijn. Dat was aanvankelijk verrassend: een partijvoorzitter die de democratische verdeeldheid niet uit de weg ging, maar omhelsde. Gaandeweg heeft die stijl iets bitters gekregen. Alles wat misgaat, is de schuld van achtereenvolgens Walen, moslims, wokers, enzovoort. Ook de beelden die hij gebruikt om tegenstanders neer te sabelen, worden almaar vileiner: ze moeten kapot, kopje onder, op de knieën of met een scherp mes in een warm bad.

Met die stijl heeft De Wever school gemaakt. Voor zover dat niet altijd zo was – wij leven niet in gloednieuwe tijden – is de harde uithaal het nieuwe normaal. Maar, en dat valt wel erg op, niet bij Conner Rousseau. Vlaams Belang zal hij eens tackelen, maar verder houdt hij zich niet bezig met zijn tegenstanders. Alsof ze even irrelevant voor hem zijn als de Canon. Rousseau zet zijn idee in de markt, en reageert niet aldoor op wat anderen zeggen. Zeker niet bits. Die “Ni fokke me mij gast” was bestemd voor Vlaams minister-president Jan Jambon (N-VA), maar in de Instagramwereld heeft zoiets een lichtere lading dan in een tv-interview. Zie ook: haters, zoals hij ooit columnisten noemde die dachten dat hij zijn partij zou doen exploderen in een orgie van algehele nietszeggendheid.

Wat hij wel gemeen heeft met De Wever: hij trekt niets terug. Als hij kritiek krijgt op zijn uitspraak dat hij zich in Molenbeek niet in België voelt, relativeert hij dat citaat niet, maar doet hij er nog een schep bovenop. In die zin weet hij dat de aanval de beste verdediging is. Maar polariseren, bekvechten en steken uitdelen: nee, dat doet hij niet. Omdat het niet in zijn aard ligt, dat speelt zeker mee. Maar ook omdat hij wellicht denkt dat er een markt voor bestaat voor die stijl. “Ik kan mij voorstellen dat de toon van het politieke debat in de aanloop naar juni 2024 zal verzachten”, zegt Van der Stighelen. “Omdat mensen genoeg hebben van dat gekrakeel en redelijkheid willen. Wat dat betreft, vergelijk ik Rousseau zeker ook met de Franse president Emmanuel Macron van voor hij president werd. In de peilingen groeien N-VA en Vooruit naar elkaar toe. Wel, ik kan mij voorstellen dat De Wever zich nu afvraagt of hij ook qua politieke stijl niet wat meer naar Rousseau moet toegroeien. Of hij ook niet meer de kant van de redelijkheid moet kiezen dan die van polarisering.”

Zuhal Demir heeft het stijlverschil ook in de gaten. “Conner valt veel minder aan, maar is daarom niet minder scherp”, zegt zij. “Hij is authentiek, en dat is Bart ook. Dat blijft toch waar mensen naar op zoek zijn: iemand met standpunten waar je voor of tegen kunt zijn.”

De nieuwe plooi

Als we de uitersten buiten beschouwing laten, en het zieltogende Groen niet meetellen, dan hebben Vooruit en N-VA, en hun voorzitters, een voordeel waarover Sammy Mahdi van cd&v en Egbert Lachaert van Open Vld niet beschikken. Mahdi en Lachaert zitten vast, ze behoren tot zowel de federale als de Vlaamse regering: werkelijk álles wat misgaat, op welk niveau dan ook, is mede hun verantwoordelijkheid. Rousseau zit in Vivaldi, maar kan Vlaams oppositie voeren. De Wever domineert het Vlaamse niveau, maar kan federaal alle duivels ontbinden. Ze zitten maar op één niveau, en dus niet aldoor, in het defensief. “Toch vind ik dat Bart het meer opneemt voor de Vlaamse regering dan Conner voor Vivaldi”, zegt Zuhal Demir. “Bart ownt de Vlaamse regering, als u begrijpt wat ik bedoel: hij maakt zich die regering eigen en steekt zich niet weg voor de problemen. Dat doet Conner wel: die verdedigt Vivaldi niet, hij doet alsof de pensioenen, begroting en alle andere dossiers zijn probleem niet zijn. Het lijkt wel alsof hij niet in die regering zit. Pas op, slim bekeken, hoor. Ik zou het misschien ook doen in zijn geval.”

Caroline Gennez ziet een verschil ten nadele van Bart De Wever. “Ik heb met hem in 2009 inderdaad een Vlaamse regering gevormd”, zegt ze. “Dat ging vlot. Hij was goed in staat om een akkoord te maken. Het probleem is dat hij in 2010, toen het land in een nieuwe plooi moest worden gelegd, niet in staat was om te beslissen. Echt leiderschap vergt resultaten en die heeft De Wever op het vlak van zijn ultieme doel nog niet laten zien. Conner heeft zich al moediger getoond dan De Wever, denk maar aan de vorming van Vivaldi in volle coronacrisis. Ook toen liet De Wever het afweten.”

Vlaams-nationalisten hebben natuurlijk een nadeel: zij hebben een horizon voor ogen. “Zij hebben een einddoel, een grote strategie”, zegt Bert Van der Auwera. “Die visie op de lange termijn zie ik bij Rousseau niet. Maar dat is momenteel een voordeel. Hij kan focussen op het nu, op de korte termijn, op het succes dat hij nodig heeft om macht te verwerven.” Vandaar wellicht de keuze van Rousseau om niet naar Gent te verhuizen voor een gooi naar het burgemeesterschap: dat zou een te wilde gok geweest zijn. Het is slimmer voor hem om burgemeester te worden in Sint-Niklaas en Freya Van den Bossche te laten liften met liberaal burgemeester Mathias De Clercq op de stadslijst Voor Gent. Een afgang in Gent, wat niet uitgesloten is voor een buitenstaander, zou een risico zijn. Rousseau kiest het juiste wiel: in Vlaanderen dat van N-VA, in Gent dat van Open Vld. Hij wil macht.

Die heeft hij trouwens ook in de eigen partij, nog een overeenkomst met De Wever. “Noem het gezag”, zegt Caroline Gennez. “Natuurlijke autoriteit. Hij kan goed luisteren en legt de eigen ideeën duidelijk op tafel. Dat gezag is echt opmerkelijk voor iemand die zo jong is. Maar hij slaagt erin de neuzen in dezelfde richting te zetten. Bij de achterban raakt hij niet alleen het hoofd, maar ook het hart. En als hij het met je oneens is, zegt hij het in je gezicht. Conner steekt geen dolk in je rug.”

Guillaume Van der Stighelen, oud-reclamemaker: 'Ze hebben de luxe dat ze gewoon kunnen zeggen wat ze zelf denken, zonder debatfiches. Ze hebben de naturel waarover grote acteurs beschikken.’Beeld Philippe Callant

Het slimste konijn

Dat is natuurlijk nog een cruciaal punt: die neuzen die in dezelfde richting staan. Of lijken te staan. Dat hebben ze ook met elkaar gemeen. Zowel De Wever als Rousseau hebben hun partij stevig in de hand. Bij N-VA is dat de falanx: wij tegen de rest. Welke standpunten worden verspreid, en wat straal wordt genegeerd – het wordt centraal aangestuurd. Niet door de voorzitter zelf, allicht – daar houdt De Wever zich niet meer mee bezig – maar wel door de partijtop. Bij Vooruit heeft zich een vergelijkbare evolutie voltrokken. Tot voor de komst van Rousseau gaf Louis Tobback om de zoveel tijd een groot interview waarin hij zijn partij op wat cynische oneliners trakteerde, met een pauze tijdens het voorzitterschap van zijn zoon. Dat zal hij nu niet meer doen. Rousseau houdt de regie strak in handen – al zei Vlaams Parlementslid Hannelore Goeman in De afspraak wel dat ze niet onverdeeld gelukkig was met de fameuze Molenbeek-uitspraak van Rousseau. Maar lokale oases van dissidentie of weerbarstigheid zijn door Rousseau vakkundig opgedoekt.

En zo zijn twee aanvankelijk atypische politici uitgegroeid tot de publiekstrekkers van de Wetstraat. De Wever liet aan de KU Leuven zijn doctoraat vallen − het ligt nog schrijfklaar op zijn bureau − om zijn partij van de vergetelheid te redden. Hij was de laatste optie om het deftige Vlaams-nationalisme uit de greep van extreemrechts te bevrijden. Dat lukte even en viel toen weer in duigen, maar De Wever maakte N-VA, mede via de doping van een tijdelijk kartel met CD&V, wel almachtig in Vlaanderen. Tot zijn eigen verbazing, want nog vroeg in zijn voorzitterschap zei hij in Knack: “De strijd met de designpolitici ga ik niet aan, dan ben ik bij voorbaat kansloos verloren. Ik heb niet het uiterlijk, noch de présence, om in dat circus mee te spelen.” Grondiger heeft hij zich zelden vergist.

Rousseau was een even grote gok. Ook hij was de laatste optie om nog iets te maken van wat toen nog sp.a heette – na Steve Stevaert had iedere klassieke sociaaldemocraat er de tanden op stukgebeten: Johan Vande Lanotte, Caroline Gennez, John Crombez. Dat Freya Van den Bossche en een paar andere centrale spelers hem aan het roer durfden te zetten, was al een even grote gok als die bij de Vlaams-nationalisten destijds. Rousseau moest op academisch terrein wel de omgekeerde beweging maken als De Wever: hij had weinig zin om zijn rechtenstudie af te maken, maar Van den Bossche overtuigde hem. Het moest. En zo kent Vlaanderen vandaag twee voorzitters die erbovenuit steken. In hun hoedanigheid van politiek fenomeen – daarover ging dit verhaal, niet over programmapunten X, Y of Z, maar over twee voorzitters die zich verrassend goed met elkaar laten vergelijken. De wat stoffige, cassante intellectueel uit Leuven en de hippe, baldadige twintiger uit Sint-Niklaas. De misantroop en de feestneus. De bijna-slimste mens en het zingende konijn.

Al mag men zich op dat laatste punt niet vergissen: mocht Bart De Wever kunnen zingen, dan had hij allang in The Masked Singer gezeten. Alles voor de volksgunst, ook dat hebben ze met elkaar gemeen.