Uit het hart

Als je niet van foodsharing houdt: worteltjes delen en peentjes zweten

© Johan Dockx

Wie uit eten gaat, kan niet meer ontsnappen aan het concept van foodsharing. Veel lekkers op tafel om te delen met het hele gezelschap, leuk? Maar euh, heeft iedereen wel zijn handen gewassen? En wie neemt de laatste bitterbal?

Stijn De Wolf

Stijn De Wolf

Eindredacteur

Een paar weken geleden gingen we Libanees eten met collega’s. In Libanon is foodsharing geen hip concept, het is er een traditionele manier van eten. Maar hier, in een hippe tent in Brussel, ging het lelijk mis. De voorgerechten-om-te-delen ­werden in het midden van de terrastafel gezet: borden vol hummus, baba ­ganoush, olijven, muhammara, zonneschijn. We waren met z’n achten en ­kregen amper drie stukjes platbrood – ‘Als jullie meer willen, vragen jullie het maar.’ Prikkers waren er niet. In een wip en een hap was de broodmand leeg. Toen vielen plotsklaps alle regels inzake hygiëne en sociaal wenselijk gedrag weg. Vingers wriemelden in dolma’s, aangevreten brood werd dubbel gedipt, ging heen en weer tussen lippen en schalen. Een collega diepte een reçuutje op uit zijn broekzak en gebruikte het verfrommelde papiertje om hummus op te scheppen. Ik zat erbij en dacht: kill me, kill me now.

Ik houd namelijk niet van foodsharing. Om het met de woorden van Joey Tribbiani uit Friends te zeggen: Stijn doesn’t share food.

Helaas is foodsharing om de een of andere reden het nieuwe normaal geworden op restaurant. Meestal begint het met deze suffe zin: ‘Kent u ons concept al?’ Dan gaan de alarmbellen af. Hier zal gedeeld worden, willens nillens, want dat is gezellig en bijdetijds.

Het schaamhapje

Er zijn natuurlijk voordelen: je bent niet veroordeeld tot één gerecht, je kunt verschillende smaken proeven, in optimale omstandigheden en in het perfecte gezelschap kan het best gezellig zijn, het schept sociale cohesie. Maar dat weegt niet op tegen de nadelen.

Vooreerst is er het slopende rekenwerk. Neem nu een portie bitterballen, volgens historici de oervorm van sharing. Je bent met z’n drieën en krijgt acht bitterballen. Daar komt geheid ruzie van: één iemand krijgt er maar twee en is de pineut. Tien bitterballen voor drie mensen? Dan blijft er eentje liggen en begint de koehandel over het schaamhapje: ‘Nee, neem jij maar! Ik? Ben je zeker?’ Ofwel wordt de onderhandelingsfase overgeslagen en grijpt één iemand (ik) zijn kans: ‘Nee hoor, ik denk echt dat ik er nog maar twee heb gehad.’

Nog erger wordt het wanneer het gerecht niet telbaar is: een bord pasta, een kom labneh, een portie spinazie. Hoe verdeel je dat evenredig? Nu kun je zeggen: dat hoeft niet per se, aan het eind van de rit zal iedereen wel evenveel gegeten hebben, laat het los. Maar de mens streeft van nature naar een billijke verdeling – en zeker als de rekening komt.

Dat is helemaal zo als het eten lekker is, of schaars – lees: duur of geserveerd in een kleine portie. Dat beweert de Amerikaanse psychologe en onderzoeker Jennifer Verdolin. Op haar website heeft ze het over ongevraagd bezoek in je bord. ‘Die portie frietjes kan er zo lekker uitzien, maar tegelijk ook zo klein’, schrijft ze. ‘Dan wil je echt niet dat iemand anders die frietjes naar binnen schrokt. Als je ze niet aanbiedt aan je tafelgenoten en iemand neemt er zonder toelating toch een hapje van, dan kan dat heel dominant overkomen.’

Party-pooper

Wederzijdse toestemming is dus cruciaal, tenzij je een heel hechte band hebt met die tafelgenoot. Hoe hechter de band – je partner, een van je ouders – hoe makkelijker het te aanvaarden is dat iemand ongevraagd in je eten zit te porren. (Ikzelf heb wat dat betreft een duidelijke regel: eerst moet mijn tafelgenoot proeven van het gerecht dat hij/zij zelf heeft besteld, en ik moet evenveel terugkrijgen als ik afgeef.) Foodsharing heeft in dat geval een positief effect, beweert Verdolin: uit studies bij chimpansees blijkt dat de hersenen oxytocine aanmaken wanneer eten wordt gedeeld, zowel bij de gever als bij de nemer.

Dat kan allemaal zijn, veel oxytocine heeft mijn brein toch niet aangemaakt terwijl ik aan tafel zat te berekenen op hoeveel gram van welk gerecht ik in principe nog recht had. Komt daarbij dat ik me meestal zit te storen aan de flagrante overtreding van de basisprincipes der hygiëne. ‘Wie heeft zijn vork nu in die salade laten zitten? Oeps, waar is mijn eigen lepel gebleven? Heeft iemand hier al aan gelikt? Oh god, als niemand maar zijn wijsvinger gaat gebruiken om het kommetje uit te vegen. Waarom heb ik plots twee messen? Zou iedereen zijn handen wel gewassen hebben? Is dit nu coulis van passievrucht of een snottebel?’

Daarbij komt nog de overweldigende sociale druk van foodsharing. Vaak ­gebeurt het dat ik me zo erg verheug op één gerecht dat het speeksel op voorhand al een beetje op het tafelblad sproeit – oxytocine! Tot iemand aan ­tafel zegt: ‘Bestellen we niet gewoon van alles, zodat we kunnen delen?’ Dan wil ik niet de party-pooper zijn, maar ­eigenlijk hoeft het dan voor mij al niet meer. Weg sfeer. Vaak passen de smaken van de gerechten ook niet bij elkaar en heb ik heimwee naar het gerecht dat ik nooit heb kunnen bestellen.

Tot slot: kunnen we foodsharing eens deftig definiëren? Je kunt intussen de straat plaveien met restaurateurs die netjes een aantal gerechten – twee taartjes, drie miniquiches, vier gamba’s – op een bord leggen en dat presenteren als wilde, ongebreidelde foodsharing. Al is dat wel een ideale opstap voor wie niet graag deelt. Zeker als het aantal hapjes perfect deelbaar is door het aantal tafelgenoten.