Direct naar artikelinhoud
InterviewDe vragen van Proust

Michel Maus: ‘Zowel aan de VUB als aan de UGent ben ik op het matje geroepen omdat ‘men’ bepaalde van mijn uitspraken in de media niet kon appreciëren’

Michel Maus: 'Ik ben opgegroeid in de jaren 70 in West-Vlaanderen, in een tijd waarin er maar twee gevoelens waren: honger en dorst.'Beeld © Stefaan Temmerman

Schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. Drieëntwintig directe vragen, evenveel openhartige antwoorden. Deze week: professor fiscaal recht Michel Maus (52). Wie is hij in het diepst van zijn gedachten?

Hoe oud voelt u zich?

“Ik denk dat ik zo stilaan tot Gen O behoor. Generation Old. Goh ja, ik ben 52 maar ik voel mij totaal niet zo. En dat is soms confronterend, omdat je natuurlijk wel al zo oud bént. Als je 30 bent, heb je nog een horizon van 30-35 jaar om je dromen waar te maken. Die horizon is er nu niet meer en dat zorgt voor onrust.

“Ik ben dus op een punt gekomen dat ik besef: beste vriend, als je nu nog bepaalde zaken wilt realiseren die wat tijd vergen, moet je nu wel keuzes maken. Naar links, naar rechts of rechtdoor. Dat klinkt nu een beetje midlifecrisisachtig. Maar die is al voorbij, daar heb ik al genoeg miserie mee gehad.” (lacht)

Wat vindt u een kenmerkende eigenschap van uzelf?

“Ik zie alleen het goede in mensen en probeer altijd, ook vaak ten koste van mijzelf, mensen te helpen. Ik vind dat een goede eigenschap, maar het is tegelijk een zwakte omdat ik te weinig grenzen trek en mij daar ook vaak in verlies. En af en toe word ik geconfronteerd met de keerzijde van de medaille. Want als je ervan uitgaat dat mensen alleen maar goede bedoelingen hebben, verwacht je niet dat dat weleens het omgekeerde kan blijken te zijn.

“Ik denk ook dat ik een vrij creatieve geest ben die niet denkt zoals de anderen. En dat maakt het voor velen moeilijk. Iedereen gaat ervan uit dat een fiscalist iemand is die bedrijven en rijke particulieren helpt om door de mazen van het net te glippen en zo weinig mogelijk belastingen te betalen, maar dat is niet mijn drijfveer. Mijn drijfveer is een ideaal belastingsysteem. En de sector heeft het daar lastig mee. ‘O die Maus weer, stielbederver.’ Tja, het is wat het is.”

Wat drijft u?

“In mijn vakgebied wil ik toch nog wel een steen verleggen. Door de jaren begon ik helemaal anders over fiscaliteit na te denken, en zo kwam ik tot de conclusie dat het systeem gewoon verkeerd draait. We zijn de filosofie achter de fiscaliteit namelijk uit het oog verloren en die wil ik opnieuw op de agenda plaatsen. Want zoals de situatie nu is − links tegen rechts, werkgevers tegen werknemers, rijk tegen arm −, dat heeft niets meer te maken met de essentie van het verhaal.

“En de essentie is – als vakidioot mag ik dat zeggen – dat onze hele maatschappij steunt op fiscaliteit. Fiscaliteit is de brandstof die de motor doet draaien en die ervoor zorgt dat we de maatschappij hebben zoals ze vandaag is. De verzorgingsstaat, met andere woorden: de staat die zorgt voor zijn mensen. Welnu, dat besef, die fiscale dankbaarheid, is er niet meer. En ik vind dat die moet terugkomen.

BIO

geboren in Brugge op 27 december 1970 • advocaat en hoogleraar fiscaal recht aan de Vrije Universiteit Brussel • is medeoprichter van het advocatenkantoor Bloom • komt regelmatig in de media om duiding te geven bij fiscale thema’s • is de auteur van boeken als Partycrasher. De fiscus als pretbederver (2019) en Wegwijs in fiscaal recht (2022)

“Er is een bekende quote van Oscar Wilde: ‘Society exists only as a mental concept, in the real world there are only individuals. Dat geldt zeker voor fiscaliteit. Iedereen vraagt zich af: wat zit er voor mij in, en zoekt vervolgens manieren om zo weinig mogelijk belastingen te betalen. Terwijl, en nu gaan heel wat mensen zot worden als ze dit lezen, belastingen in essentie een bijdrage zijn aan de verzorgingsstaat. En natuurlijk moet die bijdrage begrensd zijn, en eerlijk en evenredig verlopen, maar als je met plannen komt voor een fiscale hervorming, schreeuwen ondernemers en vakbonden vanuit hun loopgraven moord en brand.

“Goed, je kunt in het buitenland altijd voorbeelden vinden van domeinen die veel lager belast worden dan bij ons. Geen probleem, we kunnen het perfect met minder belastingen doen in ons land. Maar dan moeten we het volledige plaatje bekijken. Zijn we dan ook bereid om 20 à 30.000 euro per jaar op tafel te leggen om onze kinderen te laten voortstuderen? Het besef dat fiscaliteit het geheel ten goede komt, is er niet. Dus op dat vlak wil ik nog een duw in de goede richting geven om iedereen mee te krijgen.”

Wat vond u de moeilijkste periode in uw leven?

“Ik heb wel al wat meegemaakt. Bij de kabelliftramp in Cavalese in 1998 verloor ik drie van mijn beste jeugdvrienden. Een Amerikaans militair vliegtuig vloog toen onder de kabel door en raakte met zijn staartvin de kabel, waardoor de gondel een val van honderd meter maakte. Alle twintig inzittenden waren dood. Dat was hartverscheurend.

“Mijn vader is vervolgens op 58-jarige leeftijd gestorven, veel te vroeg. Mijn echtscheiding. En dan, in dezelfde periode en totaal onverwacht, een reeks messen in mijn rug van collega’s op de universiteit. Als je boven het maaiveld begint uit te stijgen en je komt in de media, weet je dat sommige mensen zullen proberen om je af te blokken. Ik had mij daar een beetje tegen gewapend, maar had nooit een aanval verwacht vanuit mijn eigen veilig nest. Plots werd ik geattaqueerd door het faculteitsbestuur. Dat ging ver en daar zijn toen vreemde dingen gebeurd, die ik nog altijd niet kan plaatsen. De collega’s die mij toen openlijk steunden, kan ik letterlijk op twee vingers tellen. Pijnlijk. Ik heb dan ook effectief mijn ontslag aangeboden aan de VUB, maar de toenmalige rector, Caroline Pauwels, en de vorige rector, Paul De Knop, zijn toen tussenbeide gekomen om me aan boord te houden.

“Die periode heeft er echt wel ingehakt. Ze deed me denken aan de roman Onder professoren van Willem Frederik Hermans: als een prof je ‘collega’ begint te noemen, wees dan maar op je hoede. Dan is hij vaak zeer veel, maar allesbehalve een collega. Speciale wereld hoor, de universiteit. Je zou toch denken dat de universiteit bij uitstek een baken van vrije meningsuiting is, maar ik heb ondertussen toch andere ervaringen. Zowel aan de VUB als aan de UGent ben ik op het matje geroepen omdat ‘men’ bepaalde van mijn uitspraken in de media niet kon appreciëren. Er wordt dan nooit gezegd wie die ‘men’ is. De vraag is dan, wat zit daarachter? Bon, ik laat mij niet muilkorven, maar ik ben wel selectiever geworden in waar ik voor ga. Choose your battles wisely.”

Vindt u het leven een cadeau?

“Ja, toch wel, ondanks alle strubbelingen. Ik ben ook iemand die alles plat relativeert. Er zijn mensen die veel ergere dingen meemaken. Ik ben gezond, mijn kinderen zijn gezond en ik heb een goede, leuke, interessante job. Dan heb je niet veel om over te klagen.”

Welke kleine alledaagse dingen kunnen u blij maken?

“Opstaan en de zon zien. Mensen met een glimlach. Rust en harmonie. Of dat er op dit moment is? Neen. (lacht) Dat is een groot streven: wat meer rust.”

'Ik ben niet te beroerd om toe te geven dat ik na mijn stukgelopen huwelijk hulp nodig heb gehad om voort te kunnen.'Beeld © Stefaan Temmerman

Hoe was uw kindertijd?

“Ik was enig kind, wat ik niet zo leuk vond. Ik heb echt een broer of zus gemist. Zeker als ik nu zie hoe mijn eigen kinderen, twee meisjes en een jongen, met elkaar interageren. Ze maken soms ook ruzie, maar zij hebben veel aan elkaar. Als er iets gebeurt, vinden zij steun bij elkaar. Ze leren ook van elkaar.

“Ik ben opgegroeid in de jaren 70 in West-Vlaanderen, in een tijd waarin er maar twee gevoelens waren: honger en dorst. (lacht) En voor de rest: plan trekken en voortdoen. Nie neute, nie pleuje, zoals ze in Gent zeggen. En om er dan als klein ventje alleen voor te staan, dat was niet evident. Vooral, ik was een onzeker ventje. Op school was ik maar een middelmatige student en ik herinner mij daarover toch een aantal krenkende opmerkingen van leraren. En dan was er ook nog eens de druk van de familie. Ik was de eerste in de familie die ging studeren, dus heb ik mij driehonderd procent gesmeten. Maar die denigrerende opmerkingen zijn wel altijd in mijn hoofd blijven spelen. Daarom zal ik nooit een student afkraken.

“Als je ziet hoe sommige collega’s tegen studenten tekeergaan, weet je: dit zorgt voor een litteken. Zelfs als een student er niks van bakt, zal ik hem proberen te stimuleren. Mensen naar een hoger niveau proberen te tillen is ook een eigenschap van mij, en die vloeit voort uit mijn jeugd, denk ik.”

Wat is uw vroegste herinnering?

“Ik denk dat ik een jaar of twee, drie moet zijn geweest. Ik wilde per se naar school, vijftig meter verderop in onze straat. Mijn ouders zeiden: ‘ga maar, jongen’, terwijl ze mij natuurlijk in de gaten hielden. Maar het was zondag en de poort was dicht. Toen ben ik al wenend terug naar huis gelopen.”

Wat hing er aan de muur van uw tienerkamer?

(lacht) “Een gigantische poster van American Gigolo met Richard Gere. Ik vond dat zo mooi, dat zwart-witbeeld met dat zonlicht en die schaduw van de zonneblinden. Een prachtige film ook.”

Wat biedt u troost?

“De veilige cocon van mijn dierbaren. Ik vergelijk mezelf met een robotmaaiertje. Ik trek graag de wijde wereld in, maar om mijn batterijen weer op te laden keer ik altijd terug naar het startpunt. En dat is ook de plek waar ik troost en geborgenheid vind.”

Waar hebt u spijt van?

“Mijn jeugd was voetbal, voetbal en nog eens voetbal. Ik speelde bij Cercle Brugge, maar ik ben gestopt toen ik ging studeren. Ik dacht dat sporten en studeren niet samen konden gaan, terwijl die twee perfect combineerbaar waren. Dus dat wringt nog, omdat ik niet weet waar de grenzen van mijn sportieve mogelijkheden lagen.

“Ik heb ook wel spijt dat ik nog niet in de politiek ben gestapt. Ik heb al een paar mooie aanbiedingen gekregen, maar heb ze telkens afgeketst. Er was altijd wel iets wat niet juist zat. Maar ja, de trein passeert, soms spring je erop en soms laat je hem voorbijrijden.”

Wanneer hebt u voor het laatst gehuild?

“Onlangs, toen ik een reportage bekeek over Sébastien Bellin, die basketbalprof die zwaargewond raakte tijdens de aanslagen op Zaventem (‘Rebound’, te zien op VRT MAX, AJ). Hij was verlamd, maar wist: ooit neem ik deel aan de Ironman-triatlon op Hawaï. En na jarenlang revalideren is hij daar ook effectief in geslaagd.

“Dergelijke verhalen, van mensen die gevallen zijn en weer rechtveren, grijpt me bij de keel. Waarschijnlijk omdat ik mezelf daar voor een stuk in herken.”

Bent u ooit door het lint gegaan?

“Dat gebeurt zeer zelden. Ik sla die stap over, denk ik. Kwaadheid maskeert vaak verdriet of teleurstelling. Met die backstabbing op de universiteit bijvoorbeeld, ben ik niet door het lint gegaan, maar was ik gewoon enorm teleurgesteld en verdrietig. En gezien mijn ‘honger-en-dorstopvoeding’ uit de jaren 70 ben ik dan niet geneigd om te zeggen: kom, we gaan dit hier uitpraten. Nee, dan verbijt ik mijn teleurstelling. En soms, heel soms, denk ik dan: my time will come.”

Hebt u ooit een religieuze ervaring gehad?

Ni dieu ni maître is zowat mijn levensfilosofie, maar een religieuze ervaring in de zin dat je weg bent van de wereld, kan ik mij nog haarscherp herinneren. En dan denk ik aan voetbalmatchen van 35 jaar geleden, waarbij ik zo hevig in het spel opging dat ik mij tot vandaag alles messcherp herinner.

“Ik heb dat ook een paar keer gehad als student. Je bent zodanig geconcentreerd dat je in een soort trance terechtkomt. Het was dan alsof mijn brein als een soort magneet werkte die alle letters op het papier naar binnen zoog. Heel vreemd. Ik heb daar later een en ander over gelezen en het kan inderdaad dat je door opperste concentratie op een ander bewustzijnsniveau raakt. Voor mij is dat in zekere zin religieus.”

Waarover bent u de laatste tijd dieper gaan nadenken?

“Over de toekomst van onze maatschappij. En dat is het gevolg van het boeiendste jaar dat ik op de unief heb meegemaakt. Caroline Pauwels (rector van de VUB van 2016 tot vlak voor haar overlijden in 2022, AJ) had destijds het idee opgevat om met alle faculteiten samen rond een bepaald jaarthema te werken. Het eerste jaar was dat de homo roboticus, de plaats van de mens in de technologische revolutie. Ik was een van de trekkers van dat project. En toen is het in mijn hoofd ontploft. Want je bent altijd bezig met cijfertjes en procenten en plots kom je in contact met al die verschillende ingenieurs en ontdek je wat er in de echte wereld aan het gebeuren is op het vlak van technologie. Dan zie je pas met wat voor zotte dingen zij bezig zijn, zoals zelfhelende materialen en artificiële intelligentie, en val je steil achterover.

'Heel wat mensen gaan zot worden als ze dit lezen, maar belastingen zijn in essentie een bijdrage aan de verzorgingsstaat.'Beeld © Stefaan Temmerman

“We hebben bijvoorbeeld samen met specialisten vanuit verschillende disciplines een bordeel met sekspoppen bezocht. Alles voor de wetenschap, natuurlijk. (lacht) En dan bekijk je eerst de technologische kant van de zaak. Hoe werkt dat precies? Maar al snel komen de menselijke verhalen naar boven. Want wie bezoekt zo’n hotel? Zo was er een wekelijkse klant, een man van begin 60, wiens vrouw verlamd was door een herseninfarct. Hij had geen enkele vorm van intimiteit meer, maar kon het niet over zijn hart krijgen om vreemd te gaan met een vrouw van vlees en bloed. Collega’s in de sociologie en criminologie bestudeerden hoe je sekspoppen in gevangenissen zou kunnen introduceren om het testosterongehalte te doen dalen. En op mijn eigen domein moest ik meteen terugdenken aan Bill Gates, die jaren terug al een opiniestuk schreef over ‘taxing the robots’. Als een maatschappij gerobotiseerd wordt en alle menselijke jobs worden opgepeuzeld, zouden robots ook belast moeten worden.

“Die grensoverschrijdende samenwerking heeft mij wakker geschud. Want iedereen sluit zich op in zijn eigen hokje. Universiteiten mogen dan gesubsidieerd worden door de overheid, ze gedragen zich als concurrerende bedrijven. Eigen winkel eerst. Terwijl Vlaanderen een zakdoek groot is. Ik heb al voorgesteld om een universitaire master-na-master fiscaliteit te creëren die gedragen wordt door alle Vlaamse universiteiten samen. Je krijgt les van vijftig proffen, allemaal specialisten in hun specifieke domein en schept zo een zeer prestigieuze, boeiende omgeving. Maar dat lukt niet. Iedereen reageert ontwijkend. In dat opzicht was homo roboticus een voorbeeldjaar. Ook op dit vlak wil ik nog wel een duw in een bepaalde richting geven.”

Welk boek heeft voor u een speciale betekenis?

“Om te beginnen het boek dat mijn leven de facto vorm heeft gegeven: het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het verhaal van de procenten en de tarieven, maar dat ben ik intussen voorbij. Het boek dat mij de ogen geopend heeft, is Belastingen als moreel fenomeen van Hans Gribnau, dat voortbouwt op het idee dat belastingen onze samenleving en onze vrijheid mogelijk maken.

“Zo beland je bij de fiscale psychologie en filosofie, een discipline die jammer genoeg nog niet bestaat aan onze universiteiten, maar die er volgens mij zou moeten komen. Want waarom moeten we een verzorgingsstaat hebben, waarom moet er een pensioenvoorziening zijn? Als je die vragen onderzoekt, kom je vanzelf bij de diepere levensvragen uit. En daarvoor haal ik mijn inspiratie uit boeken van Dirk De Wachter en Caroline Pauwels.”

Hoe definieert u liefde?

“Liefde kan prachtig zijn, maar ook veel verdriet veroorzaken. Eigenlijk is liefde het middelpunt tussen iets ontzettend moois en iets ontzettend pijnlijks. En ondertussen heb ik met vallen en opstaan geleerd dat je echt moet werken om die balans in evenwicht te houden. Liefde is effectief een werkwoord, en niet iets vanzelfsprekends. Dat zou het misschien in een ideaal romantisch scenario moeten zijn, maar dat is het niet. Het is uiteraard ook een verhaal van geven en nemen. Ook dat moet in balans zijn, anders slaat de slinger na verloop van tijd door.

“Ook op dat vlak heb ik met een stukgelopen huwelijk al mijn deel gehad. Maar life goes on. Morgen is vandaag weer gisteren. Het heeft wel zin om achterom te kijken, maar je kunt niet in trauma’s blijven hangen. Dat is natuurlijk makkelijk gezegd. En ik ben zeker niet te beroerd om toe te geven dat ik hulp nodig heb gehad om voort te kunnen. Dat was best ingrijpend.”

Hoe voelt u zich in uw lichaam?

“Ik probeer het wat te soigneren en bezig te blijven. Ik voetbal niet meer, maar de meesten die stoppen met voetballen – ik zie dit ook bij mijn vroegere ploegmaten – komen vroeg of laat bij de fiets terecht. En ik ben zo zot geweest om aan triatlon te beginnen.

“Elk jaar, de tiende keer ondertussen, neem ik deel aan de kwarttriatlon in Brugge (1.000 meter zwemmen, 45 kilometer fietsen, 10 kilometer lopen, AJ). Dat is mijn jaarlijkse sportieve uitdaging, waardoor ik min of meer verplicht ben om het hele jaar door te trainen. En als grap: elk jaar verbeter ik mijn tijd, elk jaar tien minuten langer. En voor de rest doe ik wat buikspieroefeningen op mijn matje voor de tv. Dan zingen mijn kinderen dat liedje, ‘Anton aus Tirol’: ‘Mein Figur ein Wunder der Natur’.” (lacht)

Wat vindt u erotisch?

“De basis is, denk ik, een simpele kus. Een kus kan mooi, sensueel, erotisch zijn. En dat wordt onderschat. Schrijf maar op: ‘De kus wordt onderschat.’” (lacht)

Wat is de speciaalste plek waar u ooit de liefde bedreven hebt?

“Hiervoor ga ik mijn joker inzetten. Je herinnert je die quote uit Van vlees en bloed: ‘We hebben een bospoeper in de familie.’ Wel, ik wil niet de bospoeper van de VUB zijn.”

Hoe zou u willen sterven?

“Gerust, voldaan. Met het gevoel dat het oké was, maar dat is niet evident. Ik vind dat een confronterende vraag, want mijn vader was 58 toen hij stierf. In dat scenario heb ik nog zes jaar tijd om te doen wat moet gebeuren om te kunnen zeggen: het was oké.

“Eigenlijk heb ik daar nooit echt bij stilgestaan. Tot ik 50 werd. Toen dacht ik: shit, nog acht jaar te gaan.”

Wat zou u wensen als laatste avondmaal?

“L’Estaminet in Brugge, aan het Astridpark. Hoge tafel rechts bij de bar. Samen met de mensen die mij dierbaar zijn. En wat staat er op de tafel? Een paar Brugse Zotten, een bordje salami en kaas en een portie bitterballen. En dan nog een avond, Ivan De Vadder-gewijs, De afspraak op vrijdag: doorlullen over de politieke, sportieve, relationele en professionele week. En dan kunnen we afronden.”

Welke droom hebt u nog?

“Ik denk dat ik er misschien wel al in geslaagd ben om een aantal kiezeltjes in de rivier te verleggen. Maar zoals ik al zei, mogen er ook nog een paar stenen verlegd worden. The best is yet to come. Die ambitie heb ik nog.”

‘Ik vergelijk mezelf met een robotmaaiertje. Ik trek graag de wijde wereld in, maar om mijn batterijen weer op te laden keer ik altijd terug naar het startpunt. En dat is ook de plek waar ik troost en geborgenheid vind.’Beeld © Stefaan Temmerman