Direct naar artikelinhoud
AchtergrondOnderwijs

Hoe data een steeds grotere rol spelen in de klassenraad van uw kind

Proclamatie in het Stedelijk Lyceum Cadix in Antwerpen. Bedoeling van het dataproject is om leerlingen zo snel mogelijk in de juiste richting te krijgen.Beeld ID/ Sandra Van Watermeulen

Welke richting kiest een leerling het best? Traditioneel geven leerkrachten daarover advies op het einde van het schooljaar. Naast te vertrouwen op hun buikgevoel, maant Katholiek Onderwijs Vlaanderen scholen aan ook te kijken naar harde data via het project ‘databistro’.

Hoezo, databistro?

Zitten er niet te veel leerlingen in de foute studierichting, bijvoorbeeld omdat ze ingingen tegen het studieadvies van de klassenraad? Die vraag stelden heel wat leerkrachten uit het derde jaar van de katholieke scholengemeenschap Mosa-RT in Maaseik en Kinrooi.

Daar begon de zoektocht van directeur Martine Thevissen en haar collega’s: welke studieadviezen hadden ze uitgereikt, hoeveel daarvan werden gevolgd en wat was de uitkomst daarvan dan juist? Katholiek Onderwijs Vlaanderen hielp de scholengroep daarmee. In het kader van het project Databistro begeleidde de koepel tachtig scholen “om het eigen deliberatiebeleid kritisch onder de loep te nemen”, aldus directeur-generaal Lieven Boeve. “We proberen scholen bewust te maken van de veelheid aan data die ze nu al hebben om zo scherpere adviezen te kunnen geven.”

In het geval van de Limburgse scholengroep bleek het antwoord genuanceerd te zijn. Het buikgevoel van leraren bleek er soms gewoon naast te zitten. “Leerlingen die we adviseerden om arbeidsmarktgerichte opleidingen (het oude bso) te doen, bleken het toch niet zo slecht te doen in de dubbele finaliteit (het oude tso)”, zegt ze. Dus stelden de collega’s uit de eerste graad de manier waarop ze studieadviezen opstellen bij.

Welke data gebruiken scholen om adviezen te geven?

Vaak zonder het zelf te beseffen zitten scholen nu al op een berg aan data, zoals schoolresultaten, de gegevens in Smartschool, attesten die uitgereikt worden of afwezigheden. “Langs de ene kant kan je niet anders dan toejuichen dat scholen hiermee aan de slag gaan”, zegt pedagoog Pedro De Bruyckere (Universiteit Utrecht). “Het leidt ertoe dat scholen zich bewust worden van mechanismen of patronen die ze onbewust toepassen.”

Al betekent gebruikmaken van data niet dat er automatische pasklare oplossingen uit volgen, waarschuwt De Bruyckere. “Meer zelfs, vaak roept het meer vragen op”, zegt hij. “Het kan zijn dat je ziet dat in een bepaalde richting minder jongeren slagen. Maar dat kan heel verschillende oorzaken hebben. Misschien zitten er inderdaad zwakkere leerlingen. Maar evengoed zijn de leraren minder ervaren of ligt het aan externe omstandigheden en bevindt de klas zich langs een druk treinspoor dat leerlingen afleidt.”

Daarom is het volgens professor onderwijskunde Jan Vanhoof (UAntwerpen) een goede zaak dat de koepel scholen hierin begeleidt. “Zij weten vaak goed over welke data scholen beschikken, tegen welke problemen andere scholen aanlopen enzovoort”, zegt hij.

Hoe kunnen die data helpen?

Bijvoorbeeld om leerlingen zo snel mogelijk in de juiste richting te krijgen. “We proberen ouders in het tweede jaar bijvoorbeeld aan hun verstand te brengen dat ze best kiezen voor een bepaald traject”, zegt Thevissen. “Maar we zitten met een generatie ouders die opgevoed zijn met het ‘watervalsysteem’: ze denken dat kinderen best ‘zo hoog mogelijk’ beginnen en dan ‘kunnen afzakken’.”

Omgekeerd kunnen scholen ook leren of ze het zelf goed aanpakken of niet. “Wij zijn een heel grote school die veel studierichtingen aanbiedt”, zegt Christel Schepers, algemeen directeur van het Atlas College in Genk. “Daardoor zit heroriënteren in ons DNA. We moeten opletten dat die sterkte niet ook een valkuil wordt.” Lees: de school wil achterhalen of ze leerlingen niet te snel adviseert om een andere richting te doen. Geen onbelangrijke vraag, zo schetst Schepers. In het Genkse zitten veel leerlingen uit kansarme milieus en zwaaien veel jongeren af zonder diploma. Samen met het stadsbestuur proberen scholen nu te onderzoeken hoe ze dat laatste kunnen tegengaan.

Dat is een werk van lange adem, zo ondervonden ze al op het Atlas College. De vraag hoeveel leerlingen het studieadvies nu eigenlijk volgden en hoeveel het naast zich neerlegden, bleek niet zomaar te beantwoorden, simpelweg omdat de adviezen die de klassenraad niet transparant genoeg waren. Dus werd dat aangepast.

Wat met het oordeel van de leerkracht zelf?

Het is niet de bedoeling van Katholiek Onderwijs Vlaanderen om een computer te laten bepalen welke richting een leerling moet volgen. “We zeggen altijd dat data enkel een hulpmiddel zijn om het gesprek te onderbouwen over studieadviezen, eerst op de klassenraad en later met ouders”, zegt Boeve.

Data zijn vooral bedoeld om leerkrachten, die een heel jaar intensief samenwerken met leerlingen, een extra informatiebron te geven, ook tijdens het schooljaar. Een beetje zoals Schepers ouders nu al met betrouwbare data het belang van naar de les komen kan tonen. “Uit de afwezighedenlijst van onze 3.400 leerlingen kunnen we veel afleiden”, zegt ze. “We weten dat voor leerlingen die dertig halve dagen afwezig zijn het moeilijker is te slagen op het einde van het jaar. Het wordt zeer problematisch voor leerlingen die zestig halve dagen afwezig zijn.”

Een extra informatiebron om het oordeel van de leraar aan te vullen geen slechte zaak volgens Vanhoof. “Enkele jaren geleden maakten we de vergelijking tussen hoe goed leerlingen het doen op een gestandaardiseerde toets en de inschatting van leraren”, zegt Vanhoof. “Zowel voor wiskunde als talen bleken beide niet sterk samen te hangen. De mening van leraren heeft zeker waarde. Maar we moeten daar kritisch naar blijven kijken.”