Direct naar artikelinhoud
InterviewLieven Boeve

‘Het moet eerst branden voordat de politiek er iets aan wil doen’: topman Lieven Boeve over het lerarentekort

Lieven Boeve, directeur-generaal van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen. ‘Er is niets met onze voorstellen uit 2019 gebeurd. Dit is schuldig verzuim van de politiek.Beeld Wouter Van Vooren

Over een jaar ruilt Lieven Boeve zijn zitje in de Guimardstraat weer in voor de aula’s van de KU Leuven. Een joekel van een lerarentekort en afgenomen onderwijskwaliteit blijven achter. Maar daar weigert hij persoonlijk voor op te draaien. ‘Ik kon de minister toch moeilijk zelf aan tafel sleuren?’

Boeve begint vandaag aan zijn laatste eerste schooldag, althans als topman van Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Tien jaar geleden sprak hij met de bisschop die hem aanstelde immers een houdbaarheidsdatum voor die job af: twee termijnen van vijf jaar. Toen bisschop Johan Bonny vlak voor de zomer polste of hij toch niet langer directeur-generaal wou blijven, ging Boeve daar niet op in. “Er waren goede redenen voor die afspraak”, zegt Boeve vanuit zijn kantoor. “Op dit moment zie ik het volledig zitten om er nog een vol jaar tegenaan te gaan. En dan is het aan iemand anders en beter.”

Beter?

“Je moet altijd proberen beter te doen. En het mooie aan mandaten is: ik moet niet wachten tot ik het beu ben of iedereen mij beu is.”

Was u daar bang voor?

“Wat ik te bieden heb, heb ik geboden. Mijn job was een taal vinden voor het pedagogisch project van het katholiek onderwijs. Vandaag stel ik vast dat veel scholen die taal hebben gevonden onder de noemer van de katholieke dialoogschool. Mijn andere opdracht was om van de vele katholieke kamers één huis te maken, en ook die interne reorganisatie is er gekomen. Je kunt daar nog een termijn bijdoen, maar dan moet je je de vraag stellen: om wat te doen?”

Ik noem maar iets: het lerarentekort helpen oplossen.

“Dat is zeker waar, maar de voorstellen daartoe hebben we tot vervelens toe gegeven. We pleiten al sinds 2019 voor een groot pact over de organisatie van ons onderwijs en de lerarenloopbaan. Het is goed dat iemand anders daar nu naar kan kijken. Ik heb gedaan wat ik dacht te moeten doen.”

Op welke manier?

“Door meermaals te waarschuwen voor het lerarentekort en voldoende pistes aan te bieden om daartegen aan de slag te gaan. In ons memorandum van 2024 zullen we zo goed als al onze voorstellen uit 2019 moeten herhalen.”

Waarom is er met die voorstellen niets gebeurd?

“Dit is schuldig verzuim van de politiek. De minister zet nu volop in op allerlei kleine maatregelen, omdat een groot pact niet realiseerbaar zou zijn. Daarop zeg ik: er zijn in het verleden nog moeilijke dossiers geweest waar de tegenstellingen tussen vakbonden en koepels groot waren. Maar dan is het aan de minister van Onderwijs om een context te creëren waarin we toch weer aan tafel kunnen zitten. Zeker omdat Ben Weyts (minister van Onderwijs, KVD) in vergelijking tot Hilde Crevits (de vorige minister van Onderwijs, KVD) heel veel middelen heeft om te investeren. 100 miljoen voor het basisonderwijs en 100 miljoen voor het lerarenpact, plus extra middelen vanuit de Vlaamse veerkracht. Dat was een unieke situatie. Maar Weyts steekt liever 30 miljoen euro in een maatregel die niemand wenst, zoals de leraar-specialist.”

Waarom heeft de minister geen poging gedaan om een groot pact te sluiten?

“Dat moet u aan hem vragen. Hij zal dan naar ons wijzen.”

Klopt.

“Maar dat is gemakkelijk. Minister Luc Van Den Bossche (SP, nu Vooruit, KVD) is er in de jaren negentig wel in geslaagd een ambtenarenakkoord te sluiten, omdat hij de partijen aan tafel heeft gekregen voor een nieuw compromis. Ook dat lag gevoelig.”

Had u als hoofd van de grootste onderwijskoepel dan helemaal niets meer kunnen doen?

“Ik was de eerste die zei: het brandt. Men kan mij niet verwijten dat niet op tijd en stond herhaald te hebben. Lees alle krantenartikels over het lerarentekort er maar op na. Het enige waar ik misschien in gefaald heb, is dat ik de minister niet heb kunnen overtuigen om structureel actie te ondernemen. Maar mijn ervaring was niet dat de minister automatisch naar de baas van het katholiek onderwijs luistert.”

Neen?

“Wij werken nu goed samen, maar dat is niet altijd zo geweest. Dus wat kon ik meer doen? Ik kon de minister toch zelf niet aan tafel sleuren?”

Had u zich in de vorige onderhandelingen constructiever opgesteld dan was er misschien eerder een groot lerarenloopbaanpact afgeklopt.

“Als onze ideeën op dat moment niet opgepikt worden aan de overzijde, omdat men vindt dat de sociale bescherming voor leerkrachten er onvoldoende door gegarandeerd wordt, dan moet daar grondig over nagedacht worden. Dan heb je een derde partij nodig die daar mensen over kan samenbrengen. Is dat niet de rol van de politiek?”

En van de partijen aan tafel, om elkaar het signaal te geven: wij zijn bereid tot een compromis.

“In naam van de vakbonden kan ik niet spreken. Maar de onderwijsverstrekkers hebben samen vanaf het begin gezegd: minister, neem meer initiatief. In plaats daarvan hebben we de Commissie van Wijzen gekregen. Ik hoop echt dat er in hun eindverslag een blauwdruk zal zitten waarmee de volgende regering aan de slag kan. Maar die commissie gaat niet met fundamenteel andere voorstellen komen dan die die al op tafel liggen.

“Anders nadenken over de loopbaan van leerkrachten, niet meer denken in termen van uren maar de volledige opdracht, inzetten op professionalisering, zorgen dat die vaste benoeming geen gouden kooi wordt: ik zie dat daar een consensus over groeit. Ik ben ervan overtuigd dat als we daar een goed kader voor vinden, veel leraren daarvoor te vinden zijn. En de vakbonden dus ook.”

Lieven Boeve: ‘Mocht er maar één oorzaak zijn voor de dalende onderwijskwaliteit, dan hadden we die al lang aangepakt.'Beeld Wouter Van Vooren

Waarom was het dan zo moeilijk om er eerder iets aan te doen?

“Het spijtige is dat die groeiende consensus nog maar een relatief recente evolutie is. Normaal is politiek ook vooruitzien. Maar blijkbaar moest het eerst branden. Er moeten eerst leerlingen uren in studie zitten en mensen zonder lerarendiploma voor de klas staan.”

Hoe groot is die brand momenteel?

“Enorm. Op dit moment zijn er zeer veel directeurs die nog geen volledig team hebben. Laat staan dat ze een vervanger hebben voor als er iemand zwanger wordt of door ziekte uitvalt. Die situatie zal nog jaren duren.

“Het wrange en cynische is ook: onderwijskwaliteit en voldoende capabele leerkrachten hebben hangen nauw samen. Je mag een mooi plan hebben voor wiskunde, als je onvoldoende goed geschoolde wiskundeleerkrachten hebt, maakt dat weinig uit. Hetzelfde voor begrijpend lezen. Veel basisscholen zouden graag meer tijd nemen om iedereen daarin mee te krijgen. Maar als de zorgleerkracht de eerste is die moet inspringen als de klasleerkracht uitvalt, dan vervallen al die plannen. Als scholen bovendien leerkrachten binnenkrijgen in wie ze nog veel moeten investeren, dan blijft er weinig ruimte over voor kwaliteitsverbetering.”

Heeft u het dan over zij-instromers die nog geen pedagogisch diploma hebben?

“Ja. Maar ook over mensen met een geschikt diploma maar zonder voldoende onderwijservaring. Terwijl je vroeger alleen beginnende leerkrachten had die net van de schoolbanken kwamen, keren nu meer en meer mensen met een lerarendiploma pas na twintig jaar in de privésector terug naar de klas. Het is fantastisch dat zij dat willen doen. Maar voor de school betekent dat de groep aan wie men aanvangsbegeleiding geeft, veel groter wordt. Al die uren en energie kan je niet in iets anders steken.”

Moeten scholen dan wel hun energie steken in controleren of iedereen op de speelplaats Nederlands spreekt?

“Neen. Ook voor ons is het zeer belangrijk dat de schooltaal het Nederlands is. Wetenschappelijke evidentie wijst er wel op dat een goede beheersing van de thuistaal de Nederlandse taalverwerving bij anderstalige kinderen niet belemmert. Het is geen goed idee om als een politieagent elk vreemd woord te verbannen op school. Wie weleens op een speelplaats komt, weet trouwens dat zo’n strikt verbod niet te handhaven is.”

U sprak wel met minister Weyts af om de helft van de lesuren in de lagere school aan wiskunde en Nederlands te spenderen.

“Uiteraard moet er voldoende tijd naar lezen en rekenen gaan. Eigen onderzoek leert ons dat in de meeste scholen al zeker de helft van de tijd naar Nederlands en wiskunde gaat. Voor ons is de boodschap van die afspraak vooral: zorg ervoor dat je de minimumdoelen voor het basisonderwijs niet overlaadt, zodat er nog genoeg tijd overblijft voor die essentiële cognitieve vaardigheden. Dat was het probleem met de oorspronkelijke eindtermen voor het secundair: het waren er zoveel dat scholen niet genoeg uren hadden om ze allemaal kwaliteitsvol te realiseren.”

Weyts koppelt die beslissing ook aan een pleidooi om meer opvoedingstaken opnieuw bij de ouders te leggen.

“Op dat vlak ben ik het met hem eens. Als samenleving moeten we meer stilstaan bij wat we van scholen enerzijds en ouders anderzijds verwachten. Bij het opmaken van de eindtermen voor het secundair onderwijs is er een hele wishlist van de samenleving gekomen voor onderwijs. Een aantal dingen, zoals leren fietsen, kan je op school doen. Maar het moet de keuze van de school zelf zijn om dat wel of niet te voorzien.”

Lieven Boeve: ‘Het is geen goed idee om als een politieagent elk vreemd woord te verbannen op school.'Beeld Wouter Van Vooren

Is dat hoe we hier beland zijn: scholen zijn zich te veel op andere taken dan lesgeven beginnen focussen?

“Dat is een van de elementen. De ontlezing, niet alleen bij kinderen maar in de hele samenleving, is een andere. Alsook het lerarentekort. Mocht er maar één oorzaak zijn voor de dalende onderwijskwaliteit, dan hadden we die al lang aangepakt.

“We hadden in 2018 al een eerste plan rond begrijpend lezen klaar, maar door de twee coronajaren is het urgentiebesef alleen maar toegenomen. Op dit moment gebeurt er heel veel: de oprichting van leerpunt, centrale toetsen, onze eigen trajecten rond leren lezen. Het heeft tijd nodig voor we de effecten daarvan zien.”

Wat nu voor Lieven Boeve?

“Ja, wat voor mij? (lacht) Alvast nog een jaar hard werken. Ik heb de band met de universiteit nooit gelost. Dus ik ga met plezier terug.”

Als rector?

“Andere mensen zijn blijkbaar meer bezig met mijn carrière dan ik. Ik ben vooral bezig met dit jaar, en alles wat daarna komt, zal ik dan wel zien.”