Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Het raadsel van de intrinsieke waarde

Koen Smets
halo guy
Waarde kan niet altijd uitgedrukt worden als een som geld. (Andrea Piacquadio/Pexels)

Ondanks de recente onrust vanwege het nieuwe bestuur is Twitter nog steeds een waardevolle bron van kennis, inzicht en, af en toe, provocerende uitspraken waardoor je je intuïties in vraag gaat stellen. Vorige week citeerde de economische blogger Noah Smith een oude tweet met als tekst: "Het trieste aan de vrijemarktideologie is dat, als je weet dat je werk nuttig is voor de maatschappij, de kapitalisten dit tegen jou zullen gebruiken en je minder zullen betalen, omdat ze weten dat mensen liever werk doen dat maatschappelijk zinvol is".

Als geld gelijkstaat met waarde, en als we echt banen waarderen die de behoeften van onze samenleving beter dienen dan andere, is het dan niet vreemd dat deze jobs over het algemeen relatief laag betaald worden?

Een economisch raadsel

Niemand minder dan Adam Smith, de vader van de moderne economie, stelde iets raadselachtigs vast dat hier sterk op lijkt. Hoe kon het dat diamanten, hoegenaamd niet essentieel voor het menselijk leven en de samenleving, zoveel duurder waren dan water, dat letterlijk van vitaal belang is voor het voortbestaan van de mensheid? Zijn intuïtie: water is alomtegenwoordig en vereist (althans in Smiths tijd) weinig of geen verwerking, terwijl voor het ontginnen en verwerken van diamanten heel wat arbeid nodig is.

Voor de hand liggend, maar onjuist: als iemand gewoon een afgewerkte, geslepen diamant vond en die naar de markt bracht, zou die daar niet minder opbrengen dan een diamant die net was bewerkt, ondanks het feit dat de vondst de verkoper geen inspanning had gekost. (Even terzijde: deze klassieke vergelijking staat op het punt haar illustratieve kracht te verliezen, want synthetische diamanten uit laboratoria zorgen voor een grote prijsdaling van deze grondstof).

Het is dus niet de arbeidsinhoud (of meer in het algemeen, de totale productiekosten) die de prijs van een goed bepaalt, maar vraag en aanbod, en het grensnut ervan. Als er genoeg water is om in de noden van iedereen te voorzien, zal de prijs laag zijn; als diamanten schaars zijn en meer mensen ze willen dan er beschikbaar zijn, zal de prijs hoog zijn. Wanneer mensen geen water en geen diamanten hebben, zullen ze eerst proberen drinkwater te zoeken om te overleven.

Voor de persoon die stikt van de dorst heeft water immers een veel hoger economisch nut dan diamanten. Zolang niemand genoeg water heeft om comfortabel te overleven, zal iedereen zijn middelen aanwenden voor het verwerven van voldoende water, en komt een diamantverkoper helemaal niet aan de bak, tegen welke prijs dan ook – de vraag is gewoon nihil.

Maar zodra men genoeg water heeft om te overleven, wordt elke extra liter minder essentieel – het grensnut ervan daalt – totdat mensen op een bepaald moment besluiten dat er betere dingen zijn om hun geld aan uit te geven dan nog meer water – bijvoorbeeld diamanten. Als je al het water hebt dat je nodig hebt, dan pas kan het nut van een diamant groter zijn dan het nut van een extra hoeveelheid water.

bin man
Meer waardevol voor de maatschappij dan een beursmakelaar! (Groovnick/Flickr CC BY NC ND 2.0)

Dezelfde logica geldt op de arbeidsmarkt. Het 'maatschappelijke nut' van leerkrachten, verpleegkundigen en vuilnisophalers wordt door veel mensen hoger ingeschat dan dat van managementconsultants, beursmakelaars of advocaten, en toch is het loon van de eersten meestal slechts een fractie van dat van de laatsten. Er zijn genoeg mensen die leraar, verpleegkundige of vuilnisophaler willen zijn (en vergelijkbare beroepen met een hoog maatschappelijk nut), en als het aangeboden salaris (bepaald door vraag en aanbod) voldoende is, wordt aan de vraag voldaan.

De maatschappij kan dan verder gaan met het invullen van de vraag naar opeenvolgende lagen van steeds minder vitale beroepen. In elk van deze beroepen wordt het salaris natuurlijk ook bepaald door relatieve vraag en aanbod.

Eén vraag blijft echter nog onbeantwoord: waarom is het salaris van deze banen, die zo gewaardeerd worden, zo bescheiden?

Het nut volgens de medewerker

Sommige loonverschillen tussen jobs kunnen worden verklaard door verschillen in het profiel van de werknemer (opleiding, vaardigheden, ervaring, kennis), die bepalend zijn voor het aantal kandidaten voor bepaalde beroepen, of in het profiel van de job (fysieke inspanning, gevaarlijke, onaangename of oncomfortabele omgeving, asociale werkuren, grote verantwoordelijkheid) en hoe dat de relatieve aantrekkelijkheid van een job beïnvloedt. Samen vertalen deze zich in verschillen in vraag en aanbod.

Maar een andere factor, die in zekere omstandigheden zelfs kan overheersen, is het nut van een baan zoals de werknemer dat zelf ziet. In de meeste gevallen is het primaire bestanddeel van dit nut het loon – iedereen heeft immers rekeningen te betalen – maar een baan kan meer, soms veel meer, inhouden. Sommige mensen zoeken, naast de financiële verloning, naar zin en voldoening in een baan.

Zei ik daar "naast"? Dit suggereert een onafhankelijkheid die niet echt overeenkomt met de werkelijkheid. Voldoening en materiële beloning zijn immers met elkaar verweven, en de meeste mensen maken een afweging tussen beide: als al de rest gelijk blijft (loon en voordelen, arbeidsomstandigheden), nemen ze liever een baan die ook betekenis voor hen heeft. Een job die minder voldoening levert, nemen ze enkel als die een stuk meer betaalt, en bijgevolg zouden ze de meer betekenisvolle baan verkiezen, zelfs als die minder betaalt.

Het minimum waarvoor we bereid zijn het werk te doen combineert dus de materiële beloning én de spirituele vervulling (bij gebrek aan een betere term), en we kunnen de ene soort nut inruilen voor de andere. Wie sterk intrinsiek gemotiveerd wordt door de aard van het werk, zal dus minder extrinsieke motivatie nodig hebben.

halo tradeoff
Een beetje meer van het ene, een beetje minder van het andere. (Mauro Cateb/Flickr CC BY 2.0)

Is hier iets mis mee, of is het moreel twijfelachtig? Velen vinden dat wie maatschappelijk nuttig werk doet (zoals leraren, verpleegkundigen en vuilnismannen) meer loon moet krijgen, en de opmerking die de aanleiding vormde voor dit stukje impliceert dat werkgevers misbruik zouden kunnen maken van diegenen die intrinsiek gemotiveerd zijn om dergelijk werk te doen, en dus bereid zijn om voor een lager loon te werken.

Maar doen ze dat ook echt? Als de werknemer superieure waarde haalt uit een baan die minder betaalt, maar die meer intrinsieke waarde verschaft dan andere banen die meer betalen, dan kun je moeilijk volhouden dat hen tekort wordt gedaan. Of die intrinsieke waarde nu ligt in het feit dat het kantoor zich in een mooi historisch gebouw bevindt en niet in een onopvallende betonnen bunker, dat het werk erg stimulerend is in plaats van geestdodend, of dat het werk goed is voor de maatschappij in plaats van alleen maar om winst gaat, is niet echt relevant: we wegen al deze aspecten tegen elkaar af, naargelang hoe belangrijk ze voor ons zijn.

(Het is interessant dat, zoals Noah Smith opmerkte, als er al sprake zou zijn van uitbuiting, die dan toch vooral zou gebeuren bij non-profitorganisaties, omdat dit de plek is waar mensen naartoe trekken die sterk gemotiveerd zijn door het doen van maatschappelijk nuttig werk).

En er is nog meer: als een organisatie inderdaad als missie heeft werk te doen dat de maatschappij ten goede komt, dan zou hun leiding er goed aan doen daarvoor personeel aan te werven dat zich sterk identificeert met dat doel, en dat vooral gedreven worden door intrinsieke motivatie, eerder dan door hun loon. Door een bescheiden salaris aan te bieden zouden dat nu net die mensen zijn die er echt willen werken.

Met meer geld in het vooruitzicht, vooral als er op de een of andere manier nog eens extra compensatie beschikbaar zou zijn als erkenning voor het maatschappelijk nut van de functie, zouden ook zij die alleen gemotiveerd worden door het salaris – en dus het minst zijn aangewezen voor de baan – massaal solliciteren. Erger nog, zelfs voor de medewerkers die oprecht gedreven zijn door de missie van de organisatie, zou het extra geld uiteindelijk wel eens hun intrinsieke motivatie kunnen verdringen.

Diep in ons eigen denken combineren we moeiteloos intrinsieke en extrinsieke motieven en waarde wanneer we beslissingen nemen. Maar dat betekent niet dat we intrinsieke waarde – voor onszelf of voor de samenleving – kunnen afmeten aan een extrinsieke maatstaf zoals geld