Direct naar artikelinhoud
InterviewDelphine Lecompte

Delphine Lecompte brengt haar tweede boek dit jaar uit: ‘De poëziewereld bulkt van de hypocrieten en hufters’

Delphine Lecompte: ‘Wordt een gekwelde ­mannelijke schrijver als dorpsidioot weggezet? Nee, dat noemen ze een enfant terrible.’Beeld Joris Casaer

In haar nieuwe boek Wilde brieven aan woestelingen trekt Delphine Lecompte een schrijn op voor tientallen helden, bij voorkeur ‘liederlijk en weerbarstig’, van Francis Bacon tot Syd Barrett, van Lou Reed tot Man Ray. ‘Ik kijk gewoon kritischer naar vrouwelijke artiesten. Of ben ik misschien gewoon jaloers?’

“Ze werd al erg ongeduldig!”, roept de moeder van Delphine Lecompte (45) me toe als ik in het Brugse straatje opduik, een kwartier later dan voorzien, opgehouden door samengedreven Spaanse voetbalsupporters in een nabij steegje. Lecompte neemt aan het deurportaal afscheid van haar verguisde maar ook vaak geprezen moeder. Zij ontfermt zich tijdens het interview over Delphines hondje Bernard, dat behoedzaam in een buggy wordt weggereden.

Altijd is het een licht ontregelende ervaring om het universum van Lecompte te betreden en de werkelijkheid de fictie te zien voeden en bekampen. Het gesprek vindt plaats in de ornamentrijke woning van de 91 jaar oude kruisboogschutter, die me plechtig de hand komt schudden. “We grappen wel eens dat Omer een mantelzorgpremie voor mij verdient omdat hij een psychische zorgdrager ondersteunt. Terwijl het natuurlijk omgekeerd zou moeten zijn.”

“Ik heb nog een primeurtje”, zegt Lecompte samenzweerderig. “Mijn moeder (Sarah Desplenter, red.) debuteert binnen afzienbare tijd met een verhalenbundel. Ik heb het daar moeilijk mee. ‘Ga je dit nu ook nog van me afpakken?’, vroeg ik haar. Maar uitgever Sam De Graeve bezweert me dat ik het enige genie ben én blijf.” (lacht)

BIO

 geboren in Gent op 22 januari 1978 • debuteerde in 2004 met een Engelstalige roman, uitge­geven in de VS • bracht in 2009 haar eerste poëziebundel uit, De dieren in mij • is auteur van o.a. Blinde gedichten (2012), De baldadige walvis (2018), Wie heeft Delphine Lecompte vermoord (2023) en nu ook Wilde brieven aan woestelingen • schrijft columns voor Humo

Literaire concurrentie in de familie, dat wordt nog wat. Maar Lecompte, die twee uur lang een paperclip tussen haar vingers molesteert, laat zich niet uit het lood slaan. Ze heeft alweer vers leesvoer geprepareerd. In Wilde brieven aan woestelingen bijt ze zich vast in een keur aan figuren die ze verafgoodt en vereert. Zesenvijftig epistels, van rocksterren tot schilders, van fotografen tot dichters (al komen schrijvers er bekaaid van af).

‘Haast vanzelf ging ik houden van kunstenaars van wie ik vermoedde dat ze niet zouden neerkijken op mijn levenswijze, aangezien ze een nog veel smeriger en liederlijker pad bewandelden’, klinkt het in de inleiding. Met Francis Bacon met stip op nummer 1, en ook Syd Barrett en Klaus Kinski hoog in de ranking.

Delphine, je hebt je schrijftempo precies nog opgedreven? Herman Brusselmans kondigde aan dat hij door zijn vaderschap minder zal publiceren en nog slechts één boek per jaar zal uitbrengen. Maar jij komt nu al met je tweede forse boek van 2023.

“Ach, als een boek dan toch klaar is, waarom het niet de wijde wereld insturen? En mijn volgende twee zijn ook al bijna af. Of het commercieel interessant is? Zorgen voor de uitgeverij. Wie heeft Delphine Lecompte vermoord? heeft voor geen meter verkocht. Vergeefse hoop dat mijn baldadige autofictie zich in spectaculaire verkoopcijfers zou vertalen. Maar het is nobel van mijn uitgever dat hij hoogstaande literatuur blijft uitgeven. (schaterlach) En Brusselmans mag dan wel beweren dat de literatuur dood is, ik geloof daar niets van.”

‘De brieven zijn in de eerste plaats mijn manier om de zogenaamd monsterlijke grimmige compromisloze verdorven kunstenaars die mijn leven hebben verrijkt en die mij soelaas hebben gebracht, te bedanken’, schrijf je.

“Ik streef een heel intiem contact na met mijn idolen. Persoonlijk, direct, eerlijk en beetje kinderlijk. Omdat het mensen zijn voor wie ik verwantschap voel en bij wie ik als puber al bevestiging vond. The Beatles en Jezus waren de allereersten. Maar mijn vriendinnen vinden het lachwekkend. ‘Jij, met je idolen, hoe ontgoochelend dat je zo dweepziek bent!’, zeggen ze.

“Ik wilde met dit boek ook weg van het wroeten in mijn trauma’s, er een dimensie aan toevoegen, met de stemmen die mij beïnvloeden, van Iggy Pop tot Francis Bacon, van Serge Gainsbourg tot Leonard Bernstein of van Diana Ross tot de dichter Vladimir Majakovski, die zelfs tweemaal aan bod komt.”

Toch is het weer een nieuwe manier om naar je autobiografie te kijken?

“Ja, ik kon hier zowel mijn tomeloze geestdrift voor die schaamteloze, ongebreidelde kunstenaars kwijt als mijn megalomane, egocentrische confessiedrang. Maar ook mijn fobieën en mijn onrust. Het heeft allemaal weer zijn plek gevonden: mijn kindertijd in De Panne, het seksueel geweld dat ik onderging, de onverantwoorde wandaden die ik zelf pleegde of het gekkenhuis van Knokke waar ik als jonge twintiger terechtkwam, enzovoort. En natuurlijk duiken mijn overheersende theatrale, manipulatieve moeder, mijn kille afwezige vader, de oude paternalistische kruisboogschutter of de tedere, versleten ex-trucker op.”

'Een psychose kan ook een verrijking zijn. Met die helse beeldenstroom kon ik literair aan de slag.'Beeld Joris Casaer

En passant stop je er veel anekdotes en soms morbide weetjes in. Dat Tennessee Williams stikte in een dopje van zijn flesje oogdruppels, wist ik bijvoorbeeld niet.

“Ik heb Wikipedia werkelijk geplunderd. (schatert) Nee, serieus, ik ben heb best veel opgezocht. En mijn vader stelde ooit gretig quizvragen samen. Dat is lukrake kennis die ik heb opgeslagen, ik ben een vat vol triviale weetjes. Ik weet nog precies wat ik deed toen Lou Reed overleed: ik was in een arbeidsbemiddelingsbureau en verloor daarna mijn werkloosheidsuitkering.”

Eerder al gaf je aan een groot bewonderaar te zijn van Roman Polanski. Je voert graag helden op die tegenwoordig enigszins omstreden zijn.

“Ik ben opgegroeid met cinefiele grootouders die mij Polanski leerden kennen en daar geen punt van maakten. Overigens was dat toen allemaal niet echt aan de orde. Een feestje bij Jack Nicholson dat uit de hand liep? Ach ja. (lacht) Hij is pas later in het vizier gekomen. De hetze tegen Pablo Picasso vind ik helemaal belachelijk. En Serge Gainsbourg ligt de laatste jaren ook onder vuur. Natuurlijk had hij een neus voor schandaal, maar hij heeft zijn mooiste liedjes aan vrouwen geschonken. Eerlijk gezegd denk ik dat je eerder lieden als Jimmy Page van Led Zeppelin of Steven Tyler van Aerosmith zou moeten aanpakken.”

Even opvallend is dat zelfs Herman Brusselmans met een brief wordt vereerd ?

“Als verlegen dertienjarige dweepte ik al met hem. Ik heb hem toen effectief gebeld of ik mocht langskomen. Hij wimpelde me af, ‘omdat hij een andere afspraak had’. Wellicht omdat ik geen dertienjarige was die op Nastassja Kinski (actrice, bekend van o.a. ‘Paris, Texas’, red.) leek. Maar ik vind hem nog steeds erg vriendelijk, onlangs ben ik zelfs op kraambezoek geweest bij zijn zoon Roman. Herman is – ondanks zijn dwarsigheid – fatsoenlijk en hoffelijk. Hij hecht belang aan monogamie, trouw en loyaliteit.”

Mannen voeren uitdrukkelijk de boventoon in je idolengalerij, al passeren wel onder meer Nan Goldin, Sinéad O’Connor en Jeanne d’Arc de revue.

“Ik ben opgevoed door een hele sterke, gecultiveerde moeder die een aversie had tegen vrouwelijke kunstenaars. Dat heeft me beïnvloed. Ik kijk gewoon kritischer naar vrouwelijke artiesten. Of ben ik misschien gewoon jaloers? Maar ik geloof niet in een groot complot om alle vrouwelijke kunstenaars klein te houden. We ontdekken veel onbekende namen. Maar ze halen toch niet allemaal het niveau van pakweg een Picasso of Rembrandt, daar moeten we eerlijk over durven te zijn. Soms zijn er kneusjes die worden bevorderd tot grote kunstenaressen.”

Lecompte nuanceert wel: “Ik ben blij dat er veel veranderd is. Het fenomeen slutshaming heeft gelukkig zijn beste tijd gehad. Vroeger werd iemand als Courtney Love weggezet als een opportunistische talentloze junkie en parasiet. Maar ik zag in haar vooral een dappere blonde brulboei. Als je in de nineties nare seksuele ervaringen had, was dat toen in de eerste plaats jouw eigen schuld. Had je gedronken? Had je drugs genomen? Wat deed je ’s nachts nog zo laat op die plek? De schuld werd altijd bij het meisje gelegd. Dat is gelukkig niet meer het geval.”

Ze vindt trouwens dat ze zelf ook wel eens onheus is bejegend. En dat heeft, suggereert ze, niet alleen met haar tegendraadsheid te maken. “Journalisten zijn niet altijd even integer omgegaan met mijn openhartigheid. Jij wel, hoor, Dirk. (knipoogt) Maar het is altijd weer de reden waarom ze blijven komen, om me opnieuw te horen over het gekkenhuis en mijn demonen. Ik heb soms het idee dat ze me graag als dorpsgekkin wegzetten en mijn woorden als geraaskal beschouwen. En dat ik mezelf daarmee in de voet schiet. Is het mijn eigen schuld, door mijn exhibitionisme en bekentenisdrang, dat de mensen me intellectueel niet voor vol aanzien?”

Er is groeiende openheid over psychische ­problematieken. Maar misschien is het de ­aparte literaire verwerking die jij eraan geeft, die zo fascineert?

“Dat vertelde ik gisteren ook aan die enigszins kleurloze professor psychologie die mij voor een podcast kwam ondervragen. In die zin is een psychose ook een verrijking. Met die helse beeldenstroom kon ik literair aan de slag. Maar tussen mijn mijn twintigste en dertigste was het allemaal isolement en zelfdestructie wat de klok sloeg. Voor jongeren met soms uitzichtloze psychische problemen, is zo’n getuigenis belangrijk. Maar ik wil niet alleen het zonderlinge vrouwtje zijn. Ik denk – en nu klink ik misschien als mijn collega Heleen Debruyne (lacht) – dat misogynie daarin een zekere rol speelt. Wordt een gekwelde mannelijke schrijver als een dorpsidioot weggezet? Nee, dat noemen ze een enfant terrible.”

“Kleinzielig van mij, misschien, maar ik was onlangs mijn naam aan het googelen en stuitte op een recensie van pezewever Carl De Strycker (tot voor kort directeur van het Poëziecentrum, red.), over Godface van Asha Karami. Ik lees daar: ‘Ze is een slimmere versie van Delphine Lecompte.’ Nou ja, zeg. Ik ben toch niet dom? Wel, dat krenkte me.”

Meermaals benadruk je in Wilde brieven aan woestelingen dat je het oeuvre of werk van een muzikant, schrijver of kunstenaar los moet zien van zijn persoonlijkheid?

“Tuurlijk. Nu wordt er bijna automatisch gepraat over het geslacht of de migratieachtergrond van een kunstenaar, of over het privilege van de witte man. Ik denk dat het vooral universitair opgeleide vrouwen zijn die daarover hun punt maken, over universitair opgeleide mannen, uiteraard. Tegelijk is er ook een blindheid voor het aspect kansarmoede. Ik zie veel kansarme, begaafde mannen in mijn omgeving. Hoe weinig mensen uit gemarginaliseerde klassen stoten door naar de artistieke sector? Die discussie wordt bijna niet gevoerd.”

Je bent een opvallende einzelgänger in de ­vaderlandse poëzie, die meer en meer naar het proza hengelt. Het genre poëzie krijgt het moeilijker, toch?

“Ik moet bekennen dat ik in de poëziewereld wel grote ontgoochelingen heb beleefd. Ik dacht dat ik in een warm bad vol gelijkgestemde misfits zou terechtkomen. Maar het waren allemaal netwerkende hypocrieten, hufters die me het licht in de ogen niet gunden. Ik was een curiosum dat met nijd werd bejegend, zeker toen ik na zo’n dichtersavond toch de langste signeerrijen optekende.”

'Wanneer ik me smaakvol en normaal probeer te gedragen, nemen mijn opvliegendheid en irrationaliteit het toch weer over.'Beeld Joris Casaer

Wellicht ben je ook de Vlaamse dichter die het breedste publiek bereikt, al is dat relatief?

“Na De slimste mens kwamen er meer volkse – ik zal niet zeggen vulgaire (schatert) – lieden naar mijn voordrachten. Die kwamen ‘aapjes kijken’, zoals mijn vriend Tom America het noemde. Mensen die van me alleen van tv kenden. Ik dacht: ‘Moet ik nu dwangmatig flauwe grappen uit mijn mouw beginnen schudden?’ Ik dreigde een karikatuur van mezelf te worden. Daarom heb ik een tijdje niet meer voorgedragen, en annuleerde ik een heleboel afspraken. Maar het viel me op dat je je publiek nooit mag onderschatten. Ook mensen die minder vertrouwd zijn met poëzie, voelen subtiel aan wat goed en waardevol is. Vervolgens heb ik mijn succes zelf gesaboteerd met pinnige opiniestukken. Ik kon het niet verdragen, het was te lastig om zo populair en geliefd te zijn.”

Vanwaar dat tegendraadse trekje om jezelf steeds in de wielen te rijden?

“Ik geniet daarvan. Maar ik besef wel dat ik moet opletten met de consequenties van dat gedrag. Neem nu die uitspraak: ‘Er huist een pedofiel in elk van ons.’ Die frase zou ik graag wissen en terugnemen. Ik sta er ook niet achter. Ik wilde gewoon het fenomeen van de pedojagers aanklagen en de zuivere bedoelingen van de onderzoeksjournalisten in vraag stellen. En het verschil uitleggen tussen actieve pedofilie en mensen met pedofilie die er niets mee aanvangen. Dat was blijkbaar te complex. En de zaak-Pichal? Ingewikkeld. Zeker voor de rebound naar lgbtq+-mensen is dit heel wrang. Het wordt ongetwijfeld moeilijker voor homoseksuele koppels om pleegouders te worden.”

Je lijkt me voorzichtiger geworden. Zou je nu nog de verdediging van Bart De Pauw op jou nemen?

“Ik twijfel soms. Heb ik de hele tijd aan de verkeerde kant gestaan? Ik denk het niet, ik wil niet laf zijn. Ik blijf er wel bij dat mensen zich te rap gebruuskeerd tonen en in kampen denken. Er zijn ‘grenzen overschreden’, wordt er geschreeuwd. Maar iedereen heeft een andere grens. Te snel wordt er een schandvlek gebrand.

“En of ik meer op mijn tellen pas? Mijn moeder bezweert me vaak, als ze iets pijnlijks vertelt: ‘Er niet over schrijven in je Humo-column, hè!’ Ik hou er soms rekening mee, maar meestal niet. Als een column er beter van wordt, waarom niet? Wanneer ik me smaakvol en normaal probeer te gedragen, nemen mijn opvliegendheid en irrationaliteit het toch weer over. Niet erg, het komt erop aan dat te doseren. En mijn moeder kan wel tegen een stootje, omdat ze ook intelligent is en met literatuur bezig is. De oude kruisboogschutter heeft het daarentegen nog altijd moeilijk als ik in een erotische context over de voormalige vrachtwagenchauffeur schrijf.” (besmuikt lachje)

Heb je soms zin om uit te breken uit je vertrouwde omgeving? Of sta je stabieler in het leven?

“Ik droom wel regelmatig van weglopen of een andere identiteit aannemen, of van schrijven onder een pseudoniem. Maar ik heb nog steeds zelfmoordneigingen of ik wil euthanasie aanvragen. Dan weer heb ik ambitieuze opflakkeringen en een hang naar het kluizenaarschap. Hoe ga ik daarmee om? Pijnlijk dat ik op mijn vijfenveertigste nog zo’n ongeleid projectiel en onbetrouwbaar sujet ben. Mensen kunnen niet op me rekenen. Ze spreken met me af en dan zeg ik af, zoals onlangs met een bewonderaar die met mij naar een film van Werner Herzog wilde gaan. Arme drommel.”

Toch heb je voor jezelf een ruime artistieke en professionele vrijheid bij elkaar getimmerd?

“De Humo-columns doe ik graag. Maar de voordrachten zijn een corvee geworden, zelfs met een chauffeur als Omer. Ik neem er toch zo’n vier à vijf per maand aan. Eens ik ter plekke ben, valt het mee, hoor. Het is een soort avondshift.”

Neem je soms vakantie?

“Nu vraag je me wat… Dat is al erg lang geleden. Maar ik ben wel een zomermens. Je zou denken, zo’n zwartgallige schrijver als ik, die gedijt in de herfst. Maar ik heb hartstochtelijk behoefte aan de zon. Niet dat ik in bikini op het strand van Blankenberge ga liggen, hè, maar ik heb veel licht ­nodig. En ijsjes!”

Delphine Lecompte, Wilde brieven aan woestelingen, Borgerhoff & Lamberigts, 438 p., 27,99 euro.

Delphine Lecompte brengt haar tweede boek dit jaar uit: ‘De poëziewereld bulkt van de hypocrieten en hufters’
Beeld rv