Philippe Noens

‘Van zindelijkheid tot seksuele opvoeding: hoe moeten leerkrachten omgaan met de lichamelijke functies van al die kinderlijfjes?’

Philippe Noens Docent Gezinswetenschappen aan Hogeschool Odisee

‘Er lijkt op school hoe langer hoe minder ruimte te zijn te zijn voor het lichaam van kinderen op school’, schrijft pedagoog Philippe Noens naar aanleiding van het protest in Wallonië tegen lessen seksuele opvoeding. Hij ziet parallellen met de discussie over zindelijkheid bij kleuters.

Op het eerste zicht hebben de recente brandstichting in vier kleuterscholen in Charleroi en de zindelijkheidsdiscussie – is potjestraining een taak van de ouders of (ook) een taak van de kleuterleerkracht? – niks met elkaar gemeen. Bij het ene incident gaat het vermoedelijk om een protestactie tegen een lesaanbod seksuele opvoeding. Bij het andere gaat het om een wederkerend debat of we van ouders mogen verwachten dat ze hun kinderen ‘zindelijk’ maken voor ze starten in de kleuterklas.

Toch illustreren beide voorbeelden waar precies het pedagogisch schoentje knelt: het (niet goed kunnen) omgaan met het lichaam van kinderen. Los van het criminele gedrag van de brandstichters, lijkt een onderliggende boodschap van criticasters van seks- en relationele vorming te zijn dat de lichamelijke ontluiking een privéaangelegenheid is. Een soortgelijke vraag brengt ook de zindelijkheidsdiscussie met zich mee. Hoe moeten leerkrachten eigenlijk omgaan met al die lichamelijke functies van al die kinderlijfjes?

Als men zich aansluit bij het welgekend standpunt van minister van onderwijs Ben Weyts dat ouders het qua zindelijkheid wat laten afweten, waardoor leerkrachten onnodig veel onderwijstijd kwijtspelen aan het verzorgen van kinderen, dan duwt men het lichaam van de leerling evengoed uit de schoolpoort. Om kort uit de bocht te gaan: dan is (leren) plassen of snuiten, net als (leren) masturberen of jouw fysieke grenzen aangeven, blijkbaar iets voor thuis. Te bespreken en ervaren achter gesloten deuren. Niet voor op school.

De lessen van Plato

Moeten er fietslessen op school doorgaan? Is het nog haalbaar en zinvol om kinderen te leren zwemmen tijdens schooltijd? Mag er naar het toilet gegaan worden tijdens de les, of moet er gewacht worden tot aan de pauze? Ons stiefmoederlijk denken over het (kinder)lichaam op school, over hoe weinig dat lichaam eigenlijk maar ‘vrij’ in beweging mag zijn, is in hoge mate beïnvloed door de ideeën van Plato.

Voor Plato was het lichaam niet meer dan een gevangenis. Een omhulsel waaruit onze geest zich moest bevrijden. Daarom ook had de elite tijdens de oudheid slaven in dienst. Slaven hielden zich bezig met allerlei klusjes zodat men ‘vrij’ was om zich te wijden aan denken en debatteren.

Menig leerkracht lichamelijke opvoeding ervaart die hiërarchie tussen geest en lichaam tot op de dag van vandaag. Doorgaans draagt hun mening tijdens een klassenraad minder soortelijk gewicht, net als het gescoorde cijfer op hun vak. In die zin wordt lichamelijke opvoeding nog steeds gezien als ‘voorafgaand’ op de ‘echte’ opvoeding. Er mag weliswaar geturnd worden, maar in heel wat scholen krijgen leerlingen nadien te weinig tijd om zich fatsoenlijk op te frissen.

(Lees verder onder de preview.)

Niet toevallig spreekt men tegenwoordig over lichamelijke inspanningen als iets dat (mentale) stress kan tegengaan en ‘de batterijen weer oplaadt’. De schoolpauzes, met alle krioelende lichamen op de speelplaats, zorgen ervoor dat de leerling nadien weer ‘bij de les’ is. De speeltijd krijgt dan een zeer letterlijke betekenis: een tijd van spelen. Niet zozeer van leren dus. Dat laatste is dan blijkbaar iets anders (tenzij er misschien Nederlands wordt geoefend). 

Ook de filosoof John Locke besteedde veel aandacht aan het ‘harden van het lichaam’. Koud water en disciplinerende oefeningen: daar kreeg je karakter van. Bekend is zijn pleidooi tegen schoenen voor kinderen. Het welgekende motto ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’ bouwt hierop verder. Het gaat er finaal om blijkbaar de geest gezond te houden. En het lichaam is niet meer dan het instrument daartoe. De tempel waarin de geest schuilt.

Okselhaar bij meisjes

Uiteraard is het ook, en vooral, aan ouders om hun kind(eren) ‘goede manieren’ bij te brengen  (wat we daaronder ook verstaan). Een kind dat zich weet te gedragen op straat of op een familiefeestje, zorgt ervoor dat het sociaal samenzijn tijdens die momenten aangenamer verloopt. Dat is het punt hier niet.

Maar de ambigue relatie met het (kinder)lichaam, vooral dan op school, stoort. We lijken er te ver in doorgeschoten, met (jonge) leerkrachten die zich hoe langer hoe meer ongemakkelijk voelen als ze toevallig een leerling aanraken of zich alleen met een leerling in een klaslokaal bevinden. Een onderzoek vergeleek hoe Franse en Engelse leerkrachten omgingen met leerlingen die winden laten of luidop hun neus optrekken. Er zijn culturele verschillen, maar in de grond kwamen de reacties van leerkrachten neer op negeren of bestraffen. En dus niet: contextualiseren, relativeren, of het winderig moment gebruiken als pedagogisch hulpmiddeltje om het pakweg te hebben over de werking van de spijsvertering, gezonde voeding, of etiquette.

Terwijl we net in relatie staan met de wereld om ons heen door en via ons lichaam. Zo is de verwevenheid van mijn vierjarig zoontje met de wereld intrinsiek lichamelijk. Waar kleine man zich ook bevindt, hij raakt zichzelf of de omgeving rondom hem voortdurend aan. Dat zintuiglijke staat niet los van zijn educatie, het is net een zinvolle manier om de wereld te beleven. Vandaar ook dat zoveel kinderdagverblijven en kleuterscholen nadenken over de aanleg van de (kinder)tuin – omdat bezig zjin met het lichaam en bijleren twee zijden van dezelfde medialle zijn.

(Lees verder onder de preview.)

Om er een ander onderzoek bij te betrekken: veel leerkrachten meenden dat meisjes met een islamitische achtergrond zich aan de zwemles onttrokken omwille van religieuze redenen. Maar uit gesprekken met de meisjes bleek dat ze zich veeleer schaamden voor de zichtbaarheid van hun schaam- en okselhaar (omdat scheren en epileren soms uit den boze waren).

Reden te meer dus om de lichaamscultuur van jongeren net wél te thematiseren in het onderwijs. Anders blijven we steken in veronderstellingen, en duwen we het lichamelijke karakter van ons schools (samen)zijn nog verder in de taboesfeer. In die zin hebben de brandstichters ook gewoon ongelijk – het lichamelijke en relationele hoort evenzeer op school dan rekenen en taal. Toch in zoverre we de school begrijpen als een plaats waar ‘every-body’, iedereen met zijn of haar (eigen)aardig lichaam, welkom is.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content