Blog

Uit het hart | ‘Felle wind? Blijf binnen, eet taart, bedrijf de liefde’ (zeggen ze dan)

© Trui Chielens

De dingen waarover we babbelen op een terras, bij een koffie of een glas wijn. Het leven en wat ons bezighoudt. In deze blog wil ik er een plaats aan geven.

Lieve Van de Velde

Gastvrouw van deze blog


2 november 2023

'Felle wind? Blijf binnen, eet taart, bedrijf de liefde' (zeggen ze dan)

Anderhalf jaar geleden. Het was een winderige week. Met dagen zoals vandaag. Ik kreeg het op mijn heupen. Want ik haat wind. Toen schreef ik er dit stuk over. Ik heb het weer opgediept voor deze windy tweede november. Wild is the wind, oké Bowie, maar ook: irritant is de wind!

Een koel briesje op een warme zomerdag. Een kordate wind op een strandwandeling. Een stevige wind in de rug tijdens een bergwandeling. Het kan. Het mag. Het is zelfs fijn. Maar meer moet het niet zijn, als ik even voor mezelf mag spreken. Echt. Maar als het meer wordt, haak ik af. Dat bonken, beuken, fluiten, sissen, gieren maakt me even onrustig als een kat die een aardbeving voelt aankomen. Ik voel me gegijzeld in mijn eigen huis. Joggen, wandelen, rustig door de stad lopen, niets van dat alles kan. En als ik dan toch per se buiten moet, is het voorover gebogen, worstelend, vloekend, haren overal, wapperende kleren, tranende ogen. Slapeloze nachten en dus nurkige dagen. De zenuwachtigheid en ergernis die zich van mij meester maken, zijn op winderige dagen irrationeel en niet in verhouding, vind ik zelf, maar oncontroleerbaar. Zit er meer achter? Doet wind iets met ons?

Ik ben niet de enige. Hannah Vermaut: ‘Een dagje uitwaaien kan heerlijk zijn, een zuurstofkuur. Maar als de wind gewoon in mijn dagelijks leven binnendringt, word ik daar zot van. Die storm die tegen de muren slaat, de geluiden, kaders die van de muren vallen, kranten die door de kamer vliegen. Ik vind het om te beginnen vreselijk ongezellig, maar het maakt me ook serieus onrustig. Ik denk dat het te maken heeft met verlies van controle. Als ik eerlijk ben, ben ik een beetje een controlefreak. Wind voelt voor mij ook extreem vermoeiend. Al wat je doet in de wind vraagt extra energie. Alle zintuigen staan op scherp. Je huid, je neus, je ogen, je oren.’

Joris Van Damme (36) woont op de 34ste verdieping van een woontoren. Wind is zijn dagelijkse gezel. Het is de keerzijde van een leven met een prachtig zicht op de stad. ‘We voelen de wind altijd, en we leven ermee, maar ik geef toe dat we toch al zeiden: nu mag het stoppen: het lawaai, het geruis, het gefluit. We hadden het even gehad.’

‘Hoe vaak zeggen wij op school na een toezicht bij winderig weer niet zuchtend: “Amai, de wind zit er weer goed in!?” Pascale Van Parijs (56) werkt al bijna dertig jaar als kleuterleidster. ‘Het is veel vermoeiender werken. Kinderen zijn onstuimiger en drukker dan anders. Ze luisteren minder goed, roepen en tieren. Tegelijkertijd is de wind ook heel afmattend, wat de spanning nog vergroot en hun mentale weerstand vermindert. Een gevolg daarvan is dan weer dat er kleine conflicten op de speelplaats ontstaan en dat je zeurderig gedrag in de klas krijgt.’

Gevoel van vrijheid

Jaren geleden bracht ik een paar weken door in Tarifa, in het zuiden van Spanje, het tochtgat van Europa, waar een oosten- en westenwind elkaar kruisen. Ik ging er een vriend bezoeken die er overwinterde. Hij had iets met wind. Het maakte hem vrolijk en gaf hem een ultiem gevoel van vrijheid. Het stadje zat vol met mensen zoals hij. Wind- en kitesurfers. De wind was hun ticketje naar een leven waarin ze alles konden loslaten: zowel metaforisch – het burgerlijke leven – als letterlijk – op de golven­, speelbal van de wind.

Ik haat wind. Dat heb ik daar beseft. Ik werd er niet vrolijk van, maar chagrijnig. Het voelde alsof ik me door het leven moest vechten. El Levante te vuelve loco, zeggen de locals, De levant, de oostenwind, maakt je zot. Het enige wat je op dat soort dagen te doen staat, zo klinkt het daar, is binnen blijven, taart eten en de liefde bedrijven. Het verhaal gaat dat de winden er ooit veertig dagen na elkaar tekeergingen, en de bevolking tot waanzin dreef.

Dat Andalusië de Spaanse regio is met de hoogste zelfdodingscijfers wordt in dezelfde verhalenmodus toegeschreven aan de winden van Tarifa, maar een beetje statistische geest zal meteen opwerpen dat de sociaal-economische groep die in een havenstad als Tarifa het geluk komt zoeken misschien iets vatbaarder is voor suïcide, en dat de link met de wind dus niet per se oorza­kelijk is.

Voltaire dacht er tijdens zijn leven in Londen het zijne van, los van statistiek. Zo blijkt uit een citaat dat de Zuid-Afrikaanse natuurschrijver Lyall Watson aanhaalt in een essay over de wind: ‘Deze oostenwind is verantwoordelijk voor verschillende zelfdodingen. Zwarte melancholie verspreidt zich over het land. Zelfs de dieren lijden eronde­r en ogen neerslachtig. Mannen die sterk genoeg zijn om gezond te blijven in deze vervloekte wind kunnen niet meer lachen­. Iedereen heeft een grimmige blik in de ogen en is geneigd om foute beslissingen te nemen.’

Nog meer drama bij schrijver Raymond Chandler. In zijn verhaal Red wind schrijft hij: ‘Er waaide die nacht een woestijnwind. Het was een van die hete, droge Santa Ana’s die door de bergpassen naar beneden komen, je haar doen krullen, je zenuwen op springen zetten en je huid doen jeuken. Op zulke avonden eindigt elk drankfeest in een gevecht. Brave vrouwtjes strelen de rand van het vleesmes en bestuderen de nek van hun echtgenoten. Alles kan gebeuren. Je kunt zelfs een vol glas bier krijgen in een cocktaillounge.’

Stressreacties

Maar wat is er nu van? ‘Er is verbazend weinig onderzoek gedaan naar wat wind met een mens doet. ‘Dat is verwonderlijk aangezien dat voor andere weerfenomenen en sea­sonal disorders of seizoenseffecten wel gebeurd is’, zegt klinisch psycholoog Patrick Luyten (KU Leuven). Winterdepressies kennen we. Zomerdepressies ook. Maar winddepressies? Luyten: ‘We zien natuurlijk wel dat wind een impact heeft: je krijgt een claustrofobisch gevoel, een gevoel van inperking. Alleen al daardoor worden kinderen onrustig, maar volwassenen dus ook. Ik zat zelf op extreem winderige dagen al eens als een gestraft kind uit mijn raam te staren omdat ik niet naar buiten kon.’ (lacht)

‘We zijn allemaal wel wat controlefreaks geworden. Wind haalt, net als ander slecht weer, onze agenda overhoop en dat staat dwars op de controleerbaarheid die we voor ons zelf gecreëerd hebben. Maar wind is ook een stressfactor, een trigger van ons fight flight-systeem. Het is een onzichtbare kracht die zich manifesteert in kracht en lawaai. Het is een teken van gevaar, en creëert­ een alertheid. We gaan in hyper­vigilantie omdat we een bedreiging voelen, en ons stresssysteem – hypothalamus, hypofyse, bijnierschors – wordt geactiveerd. Kijk naar katten en honden. Die kruipen ook weg als het hard waait. Veel dieren worden sowieso minder dan mensen visueel­ geprikkeld voor gevaar, maar meer door geluiden en luchtverplaatsingen. En de mens is tenslotte ook gewoon een dier.’

Als je het evolutionair bekijkt vanuit ons jager-verzamelaarverleden, heeft die stressreactie wel degelijk haar nut. Door het lawaai van de wind was de oermens kwetsbaar voor de vijand, die hij niet hoorde­ aankomen.

Fluiten en suizen

Wind is agressie, maar wind is vooral lawaai. Veel lawaai, en het is lawaai dat ons verontrust en strest. Windwetenschapper Woutijn Baars (Technische Universiteit Delft) heeft er beroepshalve al heel intens naar geluisterd. ‘Bij wind onderscheid je twee geluiden. Het eerste is een ruis, een breedbandgeluid in lage frequentie, een soort van zzzzzzzzzzhhhhh. De intensiteit hangt af van de snelheid van de wind. Bij windvlagen, waarbij de snelheid van de wind in een paar seconden kan schommelen tussen 30 en 90 km per uur, verandert de intensiteit van dat geluid elke 1 à 2 seconden. Dat is het irritante, het onvoorspelbare en het onrustwekkende.’ Je zou het geluid van wind kunnen vergelijken met het ruisen van de golven op zee. Maar dat van de zee is meestal regelmatig, voorspelbaar en voor veel mensen net rust­gevend.

Baars: ‘Een tweede geluid dat je hoort in de wind is gefluit. Vergelijk het met een springtouw dat je heel snel ronddraait. Hoe sneller, hoe hoger die toon. Dat is vanuit de fysica bekeken hetzelfde wanneer de wind langs een lantaarnpaal of een brugpijler raast. Hoe sneller de wind, hoe harder die fluittoon.’

Die geluiden zijn op zich al enerverend, maar naargelang je ze bewust of onbewust interpreteert, kunnen het ook trauma­triggers zijn, en in die zin kan windstress wortelen in je eigen verleden. Patrick Luyten­: ‘Het geluid en het geweld van wind kan bewuste of onbewuste herinneringen oproepen aan een ongeval bijvoorbeeld, aan een bomaanslag of aan familiegeweld in je kindertijd. Door associatie kunnen die gevoelens van toen zich weer vastzetten op het geluid van de wind.’

Het was weinig traumatiserend, maar zelf moet ik bij hevige wind altijd denken aan het sprookje van De drie biggetjes, een oud fabeltje dat ik als kind wel eens voorgelezen kreeg. Het ging over drie biggetjes en de wolf die hen op de hielen zit. Het eerste biggetje bouwt een huis in stro, maar de wolf blaast het in nog geen nanoseconde omver, het tweede bouwt er een met stokken en ondergaat hetzelfde lot. Het derde gaat voor de bakstenen versie en zit veilig beschut. Als je iets doet, doe het dan goed, bleek de moraal van het verhaal (en dus geen verdoken baksteencampagne), maar meer dan die moraal bleven me de beelden bij van de wegvliegende muren en daken, samen met de bibber die ik er als kind bij voelde. Wat wind al niet terug brengt.

Wat u, beste lezer, bent u een kind van de wind? Of bent u medeplichtige in de irritatie? Mail ons!


30 oktober 2023

Rouw ik nu om Chandler Bing of om Matthew Perry?

© Johan Dockx

De dood van Matthew Perry is triest, heel triest. Maar rouwen we niet vooral omdat we hem verwarren met zijn personage? Rouwen we, kortom, om Matthew Perry of om Chandler Bing? Ik gok op de laatste.

Ai toch. Shit. Oh neen. Matthew Perry. 54. Zo jong. Hij was echt keigrappig toch. Zo erg. Allez zeg. Hier ben ik even niet goed van. Het zijn woorden die letterlijk vielen het voorbije weekend. Overal. Wellicht ook in uw omgeving. Sociale media stroomden vol met hartjes, tranen en foto’s van de man. Collectieve rouw, zoals wel vaker bij de dood van een beroemdheid. Ook ik schrok. En ja, er stak zelfs een soort van tristesse de kop op. Tristesse om het verlies van iemand die ik goed gekend had. Of beter: iemand waarvan ik dacht dat ik hem goed gekend had. Iemand van mijn generatie. GenX, in een paar letters. De generatie die graag koketteert met haar cynische kijk op het leven, die niet meteen in haar ziel liet kijken, die van bindingsangst iets maakte om fier op te zijn, die de existentiële kwesties van het leven liever weglachte dan vast te pakken. Ja, wij begrepen elkaar, Chandler Bing en ik. Het was altijd moeilijk kiezen tussen hem en Monica Geller wanneer de vraag viel naar de favorietjes. Dus ja, tristesse. Een zweem van rouw zelfs. Maar tegelijk kwam daar ook de vraag: rouw ik nu om Matthew Perry? Of rouw ik om Chandler Bing? Het antwoord kwam snel: Chandler. Want tja, wat wist ik nu van Matthew? Wie was Matthew Perry uberhaupt? Een man die het gros van de tijd eenzaam en ongelukkig was, verslaafd aan pijnstillers, drugs en alcohol, leerde zijn biografie. Een man uit Hollywood die op geen enkele manier connecteerde met mijn eigen leven en zijn. Behalve dat hij op een heel fijne manier gestalte gaf aan iemand met wie ik die connectie wel had. Dat snelle antwoord leidde al meteen tot een tweede kwestie: hoe kan ik nu rouwen om Chandler wanneer die op zich al een constructie was? Gekneed door het schrijfwerk van een scenarist en het weliswaar puike acteerwerk van Matthew Perry? Het waren zij die Chandler tot leven wekten. Die hem de oneliners gaven die mij raakten, de knullige lichaamstaal die me charmeerde. Dus ja, om wie of wat rouw ik dan?

Frank en Bill Cosby

Het brengt ons bij de oeroude kwestie, intussen al genoegzaam bekend als de Frank-en-Simonnekeskwestie. De verwarring tussen personage en acteur, zeg maar, zeker bij acteurs die lang dezelfde rol spelen, en de relatie die wij als kijkers met zo’n fictief iemand opbouwen. Parasociale relaties, zo heet dat dan. Ruim tien jaar geleden schreef collega Sarah Vankersschaever er al eens een stuk over. Daarin lees ik deze quote van acteur Herbert Flack: ‘Het hoeft niet te verwonderen dat wanneer het personage Frank zich in Thuis laat steriliseren en daardoor in de serie wat mank loopt, de acteur Pol Goossen de volgende dag in de Delhaize de vraag krijgt of zoiets pijn doet. Of dat Janine Bischops bloemen en brieven krijgt met “veel beterschap”, omdat haar personage borstkanker heeft.’ Zelf herinner ik me hoe bij de start van een bluesconcert van Hugh Laurie in het Koninklijk Circus ooit een hele groep vrouwen vooraan aan het podium ‘Doctor House! Doctor House!’ stond te gillen. Want naast muzikant zal Laurie ook altijd de man zijn die seizoenenlang in de huid van de beroemde en sexy ziekenhuisarts kroop. Het heeft iets schattigs, hoe we in deze tijden van opperste slimmigheid nog altijd zo graag en zo makkelijk meegaan in het leven van fictieve personages en hun eigenschappen, hoe we karaktertrekken en persoonlijkheidstrekjes moeiteloos overhevelen naar de acteur die erachter zit. Het is trouwens ook dat mechanisme dat maakte dat we met zijn allen raar stonden te kijken toen acteur Bill Cosby door meerdere vrouwen beschuldigd werd van aanranding en verkrachting. Want hey, hoe kon dat nu, zoiets deed die aimabele huisvader uit The Cosby show toch niet? Of toen acteur Chris Noth, achter de charmante Mr. Big in Sex and the city, zich moest verantwoorden voor grensoverschrijdend gedrag op de set.

Menselijk, zo menselijk

Het is een fenomeen, een heel erg menselijk fenomeen bovendien. Een waar zelfs behoorlijk wat onderzoek naar gebeurd is. Sociaal psychologen hebben het in dat verband over ‘de fundamentele attributiefout’. Die komt erop neer dat wij, mensen, geneigd zijn om conclusies te trekken over iemands karakter op basis van het gedrag dat we van die persoon zien. De hele situatie errond negeren we. Net als de externe factoren die gedrag zouden kunnen verklaren. (Tussen haakjes: raar genoeg doen we net het omgekeerde wanneer het over onszelf gaat. Dan zijn we geneigd om ons gedrag te verklaren door de externe factoren. Als we te laat komen, is dat niet omdat we een nonchalante persoonlijkheid hebben, wel omdat de trein te laat was.)

Het mechanisme speelt in het gewone leven, in onze gewone relaties, maar ook in onze relaties met acteurs. We zien een acteur een personage spelen en leiden daaruit af dat dit een weerspiegeling is van wie hij is. We negeren het feit dat iemand iets doet of zegt dat door iemand anders geschreven en geboetseerd is. Als een acteur verschillende rollen speelt, is het de laatste rol waarin we hem gezien hebben die beklijft, zo blijkt nog uit die onderzoeken. En als een acteur jarenlang dezelfde rol speelt, is het effect dubbel zo sterk. Waarmee we weer uitkomen bij Matthew Perry als Chandler Bing en de vraag van hierboven: om wie rouw ik? Om de tragiek van Perry misschien. Maar om Chandler, echt wel. Want hij zat in mijn hart, ergens. Tegelijk kan ik ook alleen maar knikken bij het argument van een collega die nuchter stelt dat Chandler helemaal niet dood is. De reeks is afgesloten, jarenlang al. En toen ze stopte, leefde Chandler nog. En zo zal hij blijven leven.


30 oktober 2023

Over het leven naast de rollator

© Lieven Geuns

Een beklijvend mooi interview is het, dat van Charlotte De Somviele met Maj Vandergeten, die op haar 77ste debuteerde met een dichtbundel. Geschreven in het woonzorgcentrum.

We konden Maj Vandergeten al een paar keer lezen in deze krant: haar stukjes over hoe zij en haar man Charlie hun huis verkochten en verhuisden naar het woonzorgcentrum gingen recht naar het hart. Je voelde als lezer hoe ze worstelde met het afscheid van het leven dat ze had gekend voor hun gezondheid hen verplichtte om huis en inboedel te verkopen en een nieuwe levensfase binnen te stappen. In het interview vertelt ze er meer over, en dan voel je dat het verder gaat dan pijn en spijt. Wat mij vooral raakt, is hoe ze het leven vastpakt, zich niet laat doen door de clichés van de triestige oude dag. ‘Ik heb helemaal niet het gevoel dat ik geen stem heb als oudere,’ zegt ze strijdlustig.

In het gesprek slaagt ze erin om ook mijn angst voor het ouder worden te temperen. Ze koestert de liefde met haar Charlie, en bekent: ‘Ouder worden heeft ook mooie kanten. Ik mag nu eindelijk lui zijn, zowel fysiek als mentaal (lacht).’ Hoe ze deze levensfase nu zou noemen? ‘Doe maar de mildheid van de eerste herfst, zeker nog niet de duisternis van de winter. Ondanks alles heb ik nog veel mooie dagen.’


27 oktober 2023

Plus est en vous: push ik mijn kind om het beste uit zichzelf te halen?

© Johan Dockx

Zelf werd ze voortdurend uitgedaagd om hoog genoeg te mikken, onder het jezuïetenmotto ‘plus est en vous’. Nu Marjan Justaert zelf kinderen heeft, vraagt ze zich af hoe hard ze moet pushen, en in welke richting.

Marjan Justaert

Hoe hard moet je je kinderen pushen om hun talent ten volle te ontwikkelen? Die vraag houdt me bezig sinds ik las dat de Noorse atletiekbroers Henrik, Filip en Jakob Ingebrigtsen gebroken hebben met hun vader/coach Gjert Ingebrigsten wegens – dat zeggen ze nu voor het eerst – zijn fysieke straffen en agressie. ‘Groot gelijk’, dacht ik toen ik het las.

Toch bekroop me haast tegelijkertijd een ander gevoel: twijfel. Want ik had óók net de docureeks over ex-voetballer David Beckham bekeken op Netflix en daarin linkt Beckham zijn magistrale corners en vrije trappen aan de drill van zijn door voetbal en Manchester United bezeten vader. Ted Beckham liet zijn zoon uren en uren, in weer en wind, trappen in de tuin zodat hij later met zijn ogen dicht op een voetbalveld de weg zou vinden naar het doel. Van fysieke straffen is geen sprake, maar de relatie tussen vader en zoon is duidelijk niet altijd optimaal geweest – moeder Sandra noemt haar man openlijk ‘te streng’. Vandaag is David Beckham hem dankbaar. Het doet denken aan het verhaal van die andere gewezen voetballer, Luc Nilis, die als kleine Luc elke dag overstapjes en kapbewegingen moest oefenen van wijlen zijn vader Roger. Ook hij is zijn pa altijd dankbaar geweest voor die figuurlijke trap onder zijn kont.

Niet ieder kind wordt ooit een topsporter natuurlijk, maar ieder kind heeft wel een talent. Als je dat talent ziet als ouder, misschien op een moment dat je kind het zelf nog niet ziet, wat doe je er dan mee? Hoe ver push je je kind om het beste uit zichzelf te halen? Dat vroeg ik me af tussen de Beckhams en de Ingebrigtsen door. En ik bedacht dat die vragen, over wat het beste is dat je in je hebt en hoe hard je daarmee aan de slag moet, evengoed van toepassing zijn op een schoolcarrière.

Toen ik op school zat, gold Latijn als het summum van een schoolcarrière. Wie gezegend was met een goed stel hersenen, deed Latijn. In veel gevallen stond dat gelijk aan: moest Latijn doen. Ook ik ben door mijn ouders altijd met zachte dwang aangespoord om in ‘de Latijnse’ te blijven, want dat was beter als voorbereiding op de universiteit. Ik werd voortdurend uitgedaagd om hoog genoeg te mikken, het motto van de Jezuïeten indachtig: plus est en vous.

Acteertalent

Toen ik op mijn achttiende droomde van een acteeropleiding, zeiden mijn ouders: ‘Goed, doe maar, maar eerst een universitair diploma halen.’ Tegen dat ik mijn diploma rechten had, was de goesting om nog een tweede opleiding te volgen weg. En zag ik in dat ik misschien toch niet genoeg talent heb om professioneel te acteren.

Ben ik daarover gefrustreerd? Eigenlijk niet. Achteraf gezien ben ik best blij dat mijn ouders de lat hoog legden, want misschien was ik anders wel wat te lui geweest om mij in te spannen. Maar ik besef ook wel dat ik me gelukkig mag prijzen omdat ik erover geraakte zonder al te veel bloed, zweet en tranen. Voor wie niet zo gemakkelijk leert, onthoudt, of graag boven de boeken hangt is gepusht worden in een veeleer ‘theoretische’ richting een dagelijkse kwelling. Zo’n kinderen moet je vooral iets laten doen wat ze graag doen, denk ik dan. Iets met hun handen, als zij daar gelukkig van worden.

Boer

Nu ik zelf ouder ben – in de twee betekenissen van het woord – merk ik dat ik ook vind dat mijn kinderen hun talenten niet zomaar mogen vergooien. Een van mijn kinderen wil boer worden, en droomt van de tuinbouwschool. Waar ik dan toch bij denk: ‘Hij zal het al moeilijk genoeg hebben als boer, hij volgt beter een brede richting met veel wetenschappen in de middelbare school, en dan kan hij landbouwingenieur worden.’ Alsof ik het idee dat het altijd beter is om een zo hoog mogelijk diploma te hebben rechtstreeks van mijn ouders heb overgenomen en niet eens in vraag stel. Misschien ook omdat ik een paar mensen ken die spijt hebben dat ze vroeger niet meer zijn uitgedaagd. Of omdat ik weet hoe sommigen bij sollicitaties worden afgerekend op het diploma dat ze om een of andere reden níet gehaald hebben.

Ik hoop dat ik niet vastloop in dat cliché idee over het belang van een hoogaangeschreven theoretisch diploma. Dat ik met een open geest met mijn kinderen zal praten over hun toekomst, en hen stimuleren om iets te vinden wat ze graag doen. Ik weet hoe tof het is om een job te doen die je graag doet. We hebben gelukkig nog wat jaren te gaan voor we moeten beslissen. Ach, wie weet wordt hij wel voetballer. Ook helemaal goed.

Wat u, beste lezer, laat u uw kinderen vrij om te kiezen? Mail ons! Mail ons!


24/10/23

‘Ik heb rijangst, niet voor anderen, maar voor wat ik zelf kan aanrichten’

© Johan Dockx

De Schotse ex-premier Nicola Sturgeon haalde pas haar rijbewijs, op haar 53ste, met knikkende knieën. Ik (29) begrijp haar angst volledig. Waarom ben ik zo bang om zelfs maar een rijles te nemen?

Daphne de Roo

Het schaamrood staat me altijd al op de wangen voordat de vraag goed en wel is gesteld. ‘Nee, sorry, ik heb geen rijbewijs.’ Ik heb er een resem verklaringen voor: op mijn achttiende had ik geen geld voor rijlessen, in Brussel heb je geen wagen nodig, een auto is duur en slecht voor het klimaat. De belangrijkste reden laat ik meestal onvermeld: ik ben bang.

En dat terwijl ik een bijzonder roekeloze fietser ben. Niets leukers dan zonder helm door de fietspadloze Brusselse straten crossen. Heuveltjes af bollen, een paar goeie scherpe bochten nemen, heerlijk. Al meermaals ben ik aangesproken op mijn gedrag. ‘Heb je een doodswens? Je bent zeker goed verzekerd?’ Dat laatste is waar, het eerste niet. Nee, ik wil gewoon een beetje vaart maken en ben niet bang voor het verkeer. Nu ja, op de fiets dan. Zet mij achter het stuur van een auto en mijn liefde voor snelheid is weg.

Nicola Sturgeon bij haar ontslag als premier, toen ze nog geen rijbewijs had.© ap

Toen ik zag dat de voormalige Schotse premier Nicola Sturgeon op haar 53ste eindelijk haar rijbewijs had gehaald, was ik dus opgelucht. Er is nog hoop voor mensen zoals ik. De apetrotse Sturgeon gaf op sociale media toe dat ze ‘heel ver buiten haar comfortzone was getreden’ om het papiertje te halen, en dat het haar niet zou zijn gelukt zonder haar uitstekende en rustgevende instructeur Andy MacFarlane (met zo’n naam moet je wel een rijschool beginnen).

Lotgenotengroep

Ook in België vind je zulke ‘MacFarlanes’: wie ‘rijangst’ googelt, treft een wildgroei aan instructeur-coaches. Sommigen beloven je in één dag van je angst af te helpen, anderen houden het op 6 uur praktijkles en gesprekken met een lotgenotengroep. Zelfs dat schrikt me eerlijk gezegd af: wat als daar alleen mensen zitten met een trauma en ik de enige schijterd zonder goede reden ben?

Daar moet ik me geen zorgen over maken, vindt hoogleraar psychologie Dirk Hermans (KU Leuven). ‘Autorijden is nooit helemaal zonder risico. In die zin is rijangst een rationelere angst dan een fobie voor spinnen.’ En een trauma is slechts een van de vele redenen waarom mensen met klamme handjes aan het stuur kleven. ‘De bron van angst kan enorm verschillen’, zegt Hermans. ‘Bij sommigen schuilt er claustrofobie achter. Ze zijn bang dat ze niet weg kunnen uit de auto, zeker als ze over een brug of door een tunnel moeten rijden. Bij anderen is het eerder sociale angst: ze zijn als de dood om hun medemens te hinderen. Nog anderen zijn bang om overvallen te worden door een paniekaanval.’

Zo’n 80 procent van de mensen heeft een minimale vorm van rijangst, zegt Hermans nog. Bij een rondvraag onder mijn collega’s en vrienden blijkt inderdaad dat velen af en toe een beetje schrik hebben. Soms is dat vanwege een onbekende route of slipgevaar. Een goede vriendin is vooral bang om in het donker de weg op te gaan. Eén collega heeft het zwaarder te pakken: ze heeft haar rijbewijs gehaald zonder ooit op de snelweg te rijden en neemt daarom alleen binnenwegen. En velen zijn niet te spreken over het gedrag van anderen (‘Het aantal wegpiraten is enorm!’).

Zelf ben ik niet zozeer bang voor de andere weggebruikers, maar vooral voor wat ik zelf kan aanrichten. Om die reden rijdt ook dichter Ester Naomi Perquin niet, bekende ze eerder dit jaar in een interview. ‘Dichters kunnen niet kiezen tussen het verkeerslicht en een schoentje in de berm’, zei ze daarover. ‘Een automobilist weet waaraan hij voorrang moet geven, een dichter twijfelt.’

Een bijrijder, alsjeblieft!

Die dichters zien alles tenminste. Ik ben bang dat veel me gewoon ontgaat. Wat stress over het werk, gedachten aan mijn familie, een droevig nieuwsbericht op de radio en hop … een fietser onder de wielen. Je moet maar eventjes afgeleid zijn om een groot ongeluk te veroorzaken. Het is ook daarom, denk ik, dat fietsen in een drukke straat me geen schrik aanjaagt: ik ben een pak wendbaarder en als ik toch ergens tegenaan bots, valt de impact mee.

‘Als je onzeker bent over je oplettendheid, helpt een bijrijder enorm’, zegt de vriendin die liefst niet in het donker rijdt. ‘Gewoon weten dat er iemand naast me zit die ook kijkt en me op gevaren kan wijzen, is genoeg om mijn stressniveau met 90 procent te verlagen.’ Een kleine kanttekening: dat moet wel een rustige bijrijder zijn. Er zijn ook mensen met, jawel, bijrijdersangst. Mensen die zich met grote ogen vastklampen aan de handgreep boven de deur en continu ‘remmen!’ roepen. Die kun je beter laten rijden in jouw plaats.

Als je gewoon wat vertrouwen en bevestiging nodig hebt, kan het zeker geen kwaad om een tijdje met een coach of een kalme vriend te rijden, zegt Hermans. ‘Maar bij paniekaanvallen, sociale angst of een trauma is dat niet voldoende, dan moet je toch de hulp zoeken van een erkende psycholoog of psychiater.’ Gelukkig draait het bij de meesten om ervaring. Met andere woorden: gewoon de weg op en rijden.

Of in mijn geval … beginnen te rijden en dat papiertje halen. Want er is nog één ding dat ik niet vermeld heb: de angst om te zakken voor mijn rijexamen. ‘First time!!!’ schreef Sturgeon in haar post, ze had maar één poging nodig. De drie uitroeptekens zeggen genoeg. Maar daaraan voegde ze het volgende toe: ‘Dit bewijst hopelijk dat het nooit te laat is om iets nieuws te doen.’ Oké, Nicola, ik ga bij deze op zoek naar een fijne instructeur à la Andy MacFarlane.

Wat u, beste lezer, zijn uw handen ook te klam om het stuur stevig vast te houden? Of zoeft u met gemak over de snelweg, in de sneeuw, in het donker? Mail ons!


23 oktober 2023

Een broek voor binnen, en een broek voor buiten?

© Johan Dockx

Ploft u in uw eigen sofa met de broek waarmee u op kantoor, metro, bus, caféstoel, trein en cinemapluche gezeten hebt? Of vindt u dat maar vies en trekt u binnenhuiskleding aan? Het is een vraag die opduikt in de slipstream van de hysterie rond bedwantsen.

Lieve Van de Velde

‘Vergeet persoonlijkheidstests, vergeet horoscopen, als je wil weten wat voor iemand je voor je hebt, moet je slechts één vraag stellen, en die luidt: heb je aparte kleren voor binnen en voor buiten?’ Met die openingszin had de Britse krant The Guardian direct mijn aandacht. De krant legt daarmee de vinger op iets wat iedereen – excusez le mot – onderhuids weet: er zijn twee kampen in deze wereld, en het ene kamp begrijpt niets, maar echt niets van het andere. Laten we ze de omkleders en de aanhouders noemen. De eerste hebben een hele collectie leggings, palazzobroeken, hoody’s en kimono’s in een aparte kleerkast liggen, en het zijn de eerste spullen waar ze induiken wanneer ze thuiskomen. Jeans uit, schoenen uit, trui uit en binnenhuiskleding aan. Loungewear, heet dat officieel in de rekken van pakweg winkelketen Muji. De aanhouders vinden dit allemaal te belachelijk voor woorden en gaan doodgemoedereerd in de sofa liggen in de kleren waarin ze kantoor, metro, tram, trein en café hebben getrotseerd, terwijl er vanuit het kamp van de omkleders een welgemeend ‘Oh my god, bah! hoe kan je?!’ klinkt.

Het water tussen de twee is diep, heel diep. Zelf had ik ooit iets met een omkleder, en hij gooide me net niet het huis uit toen ik nietsvermoedend in mijn jeans op zijn bed ging zitten: ‘Waar heeft die jeans allemaal gezeten?’, klonk het woest. Doe zelf eens de test en gooi de kwestie op tafel tijdens een familiefeestje of op restaurant, en ik beloof u nu al: u heeft een sleutel in handen om de gemoederen even hoog te doen oplopen als een discussie over de richting waarin de wc-rol moet hangen. U zult verschillende argumenten horen, over comfort, over hoe je in een jeans nooit in een sofa kunt hangen zonder dat er wel ergens een naad of knoop pijnlijk in de weg zit en hoe het thuiswerken ertoe bijgedragen heeft dat we een bepaald soort thuiskleding – lees: joggings – zijn gaan koesteren. Maar ook over hygiëne, en over hoe je alle denkbare beestjes van buiten mee in je huis brengt. Van covid tot bedwantsen.

Als het over onze schoenen gaat, is die horrorgedachte al iets meer algemeen ingeburgerd. Die laten we al makkelijker aan de voordeur staan. De gedachte dat je met je schoenen pakweg in een openbaar toilet hebt gestaan, met bevlekte vloeren, om er daarna mee over je eigen salontapijt te schuifelen, zal ook de hardnekkige aanhouder op den duur doen zwichten voor huispantoffels of kattensokken.

Krioelen op het tapijt

Onlangs is er in die hele discussie dus een factor bijgekomen, en die heet: bedwants. Nu je op Tiktok het ene na het andere filmpje ziet passeren waarop een insect dat op een bedwants lijkt, over en tussen de zetels van de metro in Londen en Parijs kruipt, is de kloof tussen de twee kampen dieper dan ooit. Want hey, er moest maar eens een bedwants in de zoom van je jeans zitten, overgesprongen uit een metrostoel en klaar om zich massaal voort te planten in je matras. Horror!

Het doet me denken aan de routines op drukbezochte wandelwegen, zoals de weg naar Compostella. Toen ik er een paar jaar geleden een week of twee over een Frans stuk stapte, kwam ik geen gite of chambre d’hôtes in zonder dat ik me half moest uitkleden. Buitenkleren en rugzakken kwamen niet binnen, maar bleven verplicht ergens in een tussenruimte. Zo diep zat de angst voor bedwantsen die van reiziger naar pensionbed zouden overspringen.

Gevaar buiten!

Bij The Guardian vroegen ze het aan Jason Tetro, een microbioloog die zich had verdiept in bacteriën en consorten. Hij is een zware fan van het omkleedritueel en loungewear, zo blijkt: ‘Ik zal altijd binnen- en buitenkleding aanraden. Ik weet gewoon dat mijn kleren buitenshuis in contact komen met microben. Wanneer ik meteen na thuiskomst andere kleren aantrek waarmee ik nooit buiten kom, weet ik dat het risico kleiner is dat ik potentiële ziekmakers een kans geef. En hetzelfde geldt voor bedwantsen.’ Een argument, oké. Al zegt mijn gezond verstand dan ook dat je de Compostella-piste moet volgen en die buitenkleren ergens moet dumpen waar ze niet in contact komen met tapijten, sofa’s en beddengoed. Een omkleedsas of zo?

Maar wacht even. Waar eindigt het dan? Zijn we de buitenwereld niet steeds meer gaan beschouwen als een bron van gevaar, ziekte en besmetting? Van covid tot bedwantsen. Tussen onze vier muren voelen we ons veilig voor alles, in een sponzen loungepak of een zijden kimono, alle kwaad dat van buiten naar binnen zou kunnen komen, bezworen. Het is een interessante illusie. Cocooning, heette dat ooit in trendtaal vorige eeuw.

De hygiënemanie

En ook: zijn we niet aan het doorslaan in hygiënemanie? Het is iets wat ik onlangs hoorde van allergoloog Philippe Gevaert (U Gent) toen ik hem belde over zin en onzin van de grote schoonmaak. Hij verwees toen naar de zogenoemde ­hygiënehypothese, hetidee dat hoe hygiënischer we in de loop van de geschiedenis zijn geworden, hoe vatbaarder we zijn voor allergieën bijvoorbeeld. Ook al heeft hygiëne ons ook veel goeds gebracht, allicht.

Het fascineert me, die hele discussie. Zelf ben ik van aanhouder steeds meer geëvolueerd naar omkleder. Niet omdat ik bezig ben met de vuiligheid die ik mee naar binnen breng, wel omgekeerd: ik heb geen zin om mijn buitenkleren vuil te maken met kookspatten of theevlekken, noch om de knieën van mijn buitenbroek uit te lebberen in zithouding op de sofa. Dus ja, ik koester mijn indoorjoggingbroek. En droom van een kimono.

Wat u, beste lezer, bent u een omkleder of een aanhouder. Waarom? Mail ons!


19 oktober 2023

Wil generatie Z echt niet meer werken?

© Johan Dockx

Restaurants die nog met moeite jonge medewerkers vinden, werkgevers die klagen dat jongeren naar hun uren kijken, gen Z’ers die zich profileren als jobhopper, we horen het allemaal. Over naar de andere kant. Collega en gen Z’er Lamiae Ben Ayad nuanceert en bekent: ‘Weglopen is de makkelijkste optie, en een deel van mijn identiteit.’

Lamiae Ben Ayad

Boomers en millennials zien generatie Z (geboren vanaf 1997) vaak als ‘jongeren die niets gewoon zijn’, ‘ziek, zwak en zielig’, of ‘de generatie zonder ruggengraat’. Waarom? We laten ons leiden door onze emoties, trappen het af als iets ons niet aanstaat en geven te veel aandacht aan onze mentale gezondheid.

Hoewel we opgroeiden met communicatieplatformen zoals Facebook, Instagram en Snapchat, zijn we niet zo goed in communicatie. Dat zou voor problemen zorgen op de werkvloer, waardoor we vaak ‘die vervelende collega’ zijn. 74 procent van de werkgevers vindt gen Z’ers de moeilijkste generatie om mee te werken. Zijn we echt zo moeilijk? Of verschillen we gewoon te hard van andere generaties?

Weet ik wat ik wil?

Uit onderzoek blijkt dat 83 procent van de gen Z’ers zich een jobhopper noemt. 78 procent wil twee tot vijf jaar werken bij eenzelfde bedrijf. 34 procent had al twee verschillende jobs, 23 procent had er zelfs drie. Ik behoor tot die laatste groep. Het afgelopen jaar was ik al maatschappelijk werker in een psychiatrische instelling, productiemedewerker in een cultuurcentrum en nu journalist bij De Standaard. Ik weet het, veel verschillende jobs op korte tijd. Weet ik misschien niet wat ik wil? Om eerlijk te zijn, dat is zo. Ik, een jobhopper? Ja, helaas.

Met mijn vorige jobs stopte ik om verschillende redenen: te weinig uitdaging of net te weinig vrije tijd, minder leuke collega’s en een toxische bedrijfscultuur die me het gevoel gaf mijn ziel te verkopen. Sorry, ik ben geen people pleaser en ik heb een leven naast mijn job. Als ik me niet geapprecieerd of gerespecteerd voel, ben ik weg. Dat geldt ook voor vrienden, dates en familie.

Jobhoppen is weglopen

Volgens Jobat zijn gen Z’ers niet snel tevreden: als een bedrijf niet strookt met de verwachtingen, zoeken we verder. We zeggen af, komen zelfs niet opdagen. Hoe vaak ik verdween na een slecht sollicitatiegesprek of een saaie proefdag... Professioneel is dat niet, ik weet het. En ik ben er niet trots op. Aan alle werkgevers die ik heb teleurgesteld, sorry. Weglopen was makkelijker dan zeggen waarom ik de job niet wilde. Om boze berichtjes of vervelende telefoontjes te vermijden, blokkeerde ik zelfs de gsm-nummers van (ex-)werkgevers. Zomaar, alsof er nooit iets is gebeurd.

Weglopen is de makkelijkste optie, en een deel geworden van mijn identiteit. Confrontatie is mijn grootste angst. Vaak denk ik dat ik overdrijf, en het ‘saaie, werkende leven’ moet accepteren. Dan vind ik me weer te soft, dat ik te veel sorry zeg en te weinig voor mezelf opkom. Jobhoppen is weglopen en weglopen is laf, toch? Arrogant maar niet assertief. Misschien moet ik niet zeuren over toxische werkomgevingen, want ik weet hoe toxisch ik soms kan zijn. Al ben ik niet de enige die stopt als de werkomgeving toxisch is, 72 procent van de gen Z’ers doet hetzelfde.

Facturen stoppen niet

Gen Z’ers zeggen hun job ook om andere redenen op: weinig ontwikkelingsmogelijkheden, een slechte balans tussen werk en privé, een werkplek die ongelukkig maakt of collega’s met wie ze niet opschieten. Zie je, zo abnormaal ben ik niet.

75 procent stopt zelfs zonder nieuwe job op zak. Jawel, ik ook. Na iedere job zat ik een paar maanden thuis. Zalig om even niets te doen, maar stresserend wanneer de facturen zich opstapelen en je niet weet of je de huur volgende maand kan betalen. Want als je minder dan een jaar werkt, heb je geen recht op een uitkering.

We stoppen sneller met een job, maar het leven stopt niet. Verantwoordelijkheden moeten we dragen. De oplossing? Lenen bij mama en papa, al stapelen ook die leningen zich op. Ik wil niet eens denken aan hoeveel ik hun moet terugbetalen.

Tevreden twijfelaar

Er is altijd een plan B: zelfstandige worden. Ook dat heb ik al gedaan in mijn korte professionele carrière. In bijberoep, want voltijds is dat veel te duur. Ik had een extra uitdaging nodig toen ik in de cultuursector werkte, dus freelancete ik soms als journalist. Nu ben ik voltijds journalist. En ik moet zeggen, momenteel tevreden. Dat zeg ik niet om te slijmen bij de chef. Gewoon tevreden met mijn leven, niet meer, niet minder. Hoe dat zal zijn over een week, maand of jaar, weet ik niet.

Soms twijfel ik nog. Dan denk ik: is dit echt wat ik wil? Gedachten komen en gaan en op dit moment kan ik mijn twijfelnegeren. Want ik weet wat mijn motivatie is: persoonlijke ontwikkeling, goed worden in wat ik doe, en zorgen voor ‘verandering’.

Ook dat zijn typische eigenschappen van werkende gen Z’ers. 97 procent vindt dat een job deel is van je identiteit. Misschien moeten we realistischer zijn en onze gebrekkige ervaring accepteren. Want wil niet iedereen zorgen voor verandering? Wil niet iedereen zich persoonlijk ontwikkelen en goed zijn in wat die doet, jong en oud?

Wat u, beste lezer, bent u een twintiger en herkent u zich hierin? Of net niet? Mail ons!


19 oktober 2023

De frustratie van de Lottowinnaar

© Getty Images

Juichen omdat je geld hebt gewonnen of treuren omdat je een kans hebt laten liggen om nog meer geld te winnen. Wat zou u doen?

‘”Schat, zal ik ook een lotje voor jou kopen?”, vroeg Jacob. Tess, nog kwaad van de ruzie in de auto, fronste naar Jacob. Zo gemakkelijk ga je er niet van afkomen, dacht ze, en ze bedankte haar man onvriendelijk voor het goedmakertje.’ Het is een haast filmische scène in een verhaal over de Euromillions-winnaars uit Olmen. Jacob en Tess speelden uiteindelijk met één lotje in de groepspot van de lokale krantenwinkel, en toen de groep won, was daar natuurlijk de gedachte aan dat andere lotje, het lotje dat ze uiteindelijk niet kochten. De film gaat verder: ‘Ik ben er zeven dagen ziek van geweest’, zegt Tess. ‘Echt ziek. Ik kon mijn bed niet uit en voelde me ellendig. Als ik toen niet zo koppig was geweest, dan waren we nu geen 860.000 euro, maar tweemaal 860.000 euro rijker.’

Het is een scène die blijft hangen. Ze is herkenbaar, op zijn minst. Wat als? Had ik maar? Dat soort gedachten. Counterfactual thinking of tegenfeitelijk denken, zo noemen ze dat. Het is nefast voor het nu-geluk, net omdat het dat geluk laat vergallen door dingen die uiteindelijk niet gebeurd zijn. Maar het is ook scène die tot de verbeelding spreekt: wat zou ik doen? Ziek zijn om wat niet is, of juichen om wat wél is? Ik denk dat iedereen in een abstracte situatie zegt: ik doe het tweede: blij zijn met de centen die ik heb. Maar zou er, als het er echt op aankomt, toch niet een stukje Tess in ons zitten? Ik vermoed het wel. In de psychologie is er zoiets als de negativity bias, en die zou hier wel eens kunnen spelen. Die komt erop neer dat we de neiging hebben om veel meer waarde te hechten aan wat negatief is dan aan wat positief is. Genre: je krijgt negen complimenten voor een speech, maar één persoon geeft kritiek. Wat houdt ons uit onze slaap? Juist: dat ene puntje van kritiek. De Tess in onszelf.


18 oktober 2023

Opruimen voor je doodgaat, waarom zou je (niet)?

© Johan Dockx

Het idee dat nabestaanden na je dood je dierbaarste bezit en grootste rommel moeten sorteren maakt sommige mensen zo ongemakkelijk dat ze zelf al opruimen. In Zweden hebben ze er, hoe kan het ook anders, een woord voor: döstädning, in het Engelsdeath cleaning. Zegt het u iets?

Het zijn soms kleine stukjes in de krant die op deze vloer tot grote discussies leiden. Zo was er vorige week de column van Maj Vandergeten, waarover ik het hier al eens eerder had.

Even recappen: samen met haar man verhuist ze van een groot huis naar een serviceflat. Er kan dus maar een fractie van hun spullen mee. Ze hoopte om kringwinkels, buren en kinderen gelukkig te maken met haar inboedel, maar ving bot.

Het maakte heel wat los aan de spreekwoordelijke koffieautomaat. Over wat er overblijft wanneer we er zelf niet meer zijn, en wat we onze nabestaanden daarmee aandoen. Hoe zij uren, dagen, weken, maanden door onze verzamelde spullen moeten om er datgene uit te filteren wat nog een tweede leven verdient. Omdat het nog bruikbaar of draagbaar is. Of omdat het een emotionele herinnering is aan wat we betekend hebben. Of omdat het hen helpt om ons vergane leven te kaderen of beter te begrijpen wie we waren.

Oh. Dat laatste bleek ineens ook een andere heikele kwestie: want wat zegt die hele inboedel over onszelf, en over wie we waren bij leven en welzijn? En wat willen we dat onze bezittingen vertellen over ons? Wat willen we dat er gelezen wordt in onze inboedel? We zagen scenario’s voor ons waarbij nabestaanden door onze kasten en laden gaan en niet kunnen verbloemen wat ze denken.

We dachten aan plakkerige badkamerlades vol rommel. Aan kleerkasten met bergen textiel waarin we niet (meer) in het daglicht willen gezien worden. Aan notaboekjes met levensimpressies, aan de zeven spuitbussen om schoenen waterbestendig te maken die ook wij ons bij elke schoenenaankoop steeds opnieuw lieten aansmeren. Aan alles wat we een leven lang allemaal naar ons hok sleuren. Spullen die op het moment van binnen sleuren broodnodig bleken of leken, die tijdens hun leven bewaard werden ‘omdat ze nog van pas kunnen komen’ en die na onze dood vertellen wie of wat voor iemand we waren. Het was alsof we plots beseften dat we, net als in zo van die archetypische dromen, in onze blote kont door onze oude school liepen. Gezien werden in wat we niet willen tonen.

Dat ze nu anders naar haar spullen keek, bekende een collega: iets vastnemen en zich afvragen: ‘Wat zegt dat over mij? En is dat wat ik wil dat er over mij geweten is?’ Het is iets om bij stil te staan. Het heeft iets van verregaande controledwang. Zelfmarketing in tijden waarin zelfmarketing overal is en daardoor misschien sterker dan onszelf.

Marie Kondo, maar dan anders

Toen ik online naar zielsgenoten zocht, kwam ik in Zweden terecht. En zoals wel vaker hebben ze daar wel een woord of concept dat hierop van toepassing is. Entering het woord döstädning. betekent dood, städningopruimen of poetsen. Grote doodschoonmaak, zoiets dus. Zoals wel vaker klinkt het beter in het Engels: Swedish death cleaning. Het begrip komt uit het brein van de Zweedse schrijfster Margareta Magnusson, die er in 2017 al een boek over schreef.

Swedish death cleaning komt eigenlijk neer op het cureren en opruimen van je spullen, zodat je nabestaanden dat niet hoeven te doen. Je kunt het zowel letterlijk als metaforisch bekijken. Letterlijk: aan de opruim beginnen wanneer je vermoedt dat je niet lang meer te leven hebt. Metaforisch: de idee van een nakende maar ook onvermijdelijke dood aangrijpen als leidraad voor je opruimwerken: wat wil ik nog bij leven en welzijn bewaren? Opruimen alsof het de laatste dag van je leven is dus. Een beetje Marie Kondo, maar dan anders.

Het deed denken aan wat een collega vertelde: hoe haar grootmoeder de cadeaus die ze de laatste tien jaar van haar leven kreeg, ongebruikt in een kast bewaarde. Als cadeaus voor wie achterbleef, maar vooral als een manier om niet nog meer spullen in huis te brengen die dan weer uitgesorteerd moesten worden na haar dood.

Niet zo gek, die Zweden

Het is fascinerend: de gedachte dat je je nabestaanden een lastig proces bespaart door al meteen zelf met de grove borstel door je spullen te gaan. Magnussen bekijkt het niet alleen door de bril van efficiëntie. Voor haar is het een manier om herinneringen een plaats te geven. Maar ook om de realiteit van je eigen dood te aanvaarden en je ermee te verzoenen.

Uus Knops, die als psychiater en therapeut veel met rouw bezig is, ziet er wel iets in: ‘Het kan zinvol zijn om bewust door het materiële deel van je leven te gaan, bijvoorbeeld je scoutsspullen door je handen te laten glijden, de stof van zo’n scoutsdas vast te pakken, eraan te ruiken, misschien komen er vervlogen geurherinneringen boven aan een kampvuur of zo? Dingen die je misschien helemaal vergeten was en die je jeugd en je leven toch mee hebben bepaald.’

Maar of je het per se moet doen om je nabestaanden te ontlasten, daarop heeft Knops geen eensluidend antwoord: ‘Het hangt ervan af wat en hoeveel je op te ruimen hebt natuurlijk. De nalatenschap van een dierbare door je handen laten gaan is ook altijd een emotioneel moment, net omdat je leest en voelt wat de eigenaar ongefilterd heeft nagelaten. Ik zag dat ook bij mijn moeder, na de dood van mijn broer. Door zijn lades uit te rommelen kwam ze tot het besef dat hij een heel mooi leven had gehad. Maar er zijn ook verhalen van mensen die zo dingen ontdekken die het beeld net complexer maken. Over een buitenechtelijke relatie bijvoorbeeld.’

‘Door alles vooraf al op te ruimen en te sorteren kun je denken dat je je nabestaanden heel wat ellende bespaart, maar dan vergeet je ook, net als wanneer je je uitvaart al helemaal vooraf regisseert, dat dit ook rituelen zijn die deel uitmaken van het afscheid nemen, die de nabestaanden dichter bij elkaar brengen. Ze hebben daadwerkelijk iets aan dat samenzitten, aan samen herinneringen ophalen, stilstaan bij de ziel van de overledene. Zo’n inboedel sorteren kan diepgang, meer kleur geven aan de dode.’

Wat u, beste lezer, zou u stilstaan bij wat u nalaat na uw overlijden? Of denkt u: laat ze maar doen? Mail ons!


18 oktober 2023

Mooigedacht (64): Bloemkool is bloemkool, nah!

© Getty Images/PhotoAlto

In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.

De aanslag deze week in Brussel blijft bij veel mensen in lijf en ziel hangen. Ook bij Collega Hans Cottyn. Hij schreef er op zijn eigen manier een cursiefje over. In metaforen heeft hij het over de vraag wat waarheid is en wat niet, wat feitelijkheid is en wat geruchten en hoe standvastig je daarin moet of kan zijn tegenover je kinderen: ‘Ik nam het streng op voor de feiten. Bloemkool is bloemkool en geen gerucht.’ En iets verder lees ik: ‘Het is soms een onmogelijke act, balanceren tussen weten en niet willen weten, tussen kijken en wegkijken, tussen afschermen en open zijn. Tussen katers bij het ontbijt en gewoon op de trein stappen. Je moet je vertwijfeling opschorten als je kinderen grootbrengt.’

Niet alleen als je kinderen grootbrengt, denk ik dan. Maar het is een mooi stukje, erg mooi.


17/10/23

Echte ouders roepen hun kinderen naar huis

© Joha Dockx

Niet weer. Niet weer Brussel, niet weer het leven van mijn tieners, dacht Eva Berghmans toen ze doorkreeg dat het een terroristische aanslag was die twee doden maakte in Brussel-Centrum.

Eva Berghmans

‘Al mijn vrienden kregen telefoon van hun ouders dat ze naar huis moesten komen.’ Omdat het wat eenzaam werd in het café, is ze ook naar huis gekomen. Ze mompelt nog iets over ‘kinderen die echte ouders hebben’. Ik had haar na rijp beraad met mezelf niet gebeld. Kort na het bericht over de schietpartij had de vriendenclub zich van het centrum van Brussel naar een café in Jette verplaatst, we wisten dat ze oké was, en mijn eerste idee was dat ze al genoeg tijd van haar tienerleven binnen heeft doorgebracht.

‘Ik ben blij dat we niet alleen thuis zijn vanavond’, zei ze vijf minuten na thuiskomst. Ja, dacht ik, ik ben ook blij dat ik vanavond thuis ben. Haar broer en ik zaten nog te kijken naar de beelden van het stadion waar niet meer gespeeld werd. ‘Ik heb een idee’, zei hij. ‘We kunnen naar de eerste aflevering van De slimste mens kijken, Joost Klein doet mee.’ Ik slik alles wat ik denk over De slimste mens in, en zeg: ‘goed idee, ideale afleiding’.

Terwijl ik van alles bijleerde over Joost Klein, die een rapper met een droog gevoel voor humor blijkt te zijn, dacht ik na over dat alleen thuis zijn. Ze zijn dertien en zestien, ze zitten niet in met een avond alleen thuis zijn, zolang er eten is, en het geen twee of drie avonden op een rij zijn. Maar dit is geen avond zoals alle andere. Het is een avond van ‘fuck, zo dichtbij’ – zij was hooguit een kilometer van de plek van de aanslag toen het gebeurde, we kennen mensen die in het stadion zitten. Het is ook een avond van ‘Niet weer’. Niet weer Brussel, niet weer ons leven. Het zou de derde keer in hun leven zijn dat mijn tieners niet naar school kunnen vanwege griezelige gebeurtenissen in de buitenwereld. In het licht van wat er in die buitenwereld gebeurt, stelt het niet veel voor, I know, maar toch.

Of ze nog iets van die vorige lockdown weten, vroeg ik. Niet die van corona, maar die van de terreur. Toen het schoolfeest niet doorging na de aanslag op de Bataclan in Parijs, en we met de kern van het oudercomité beslisten om thuis een alternatief feest aan te richten – met de spaghettisaus, de tiramisu, de wijn, de kleurplaten, de kartonnen dozen die we hadden verzameld om kastelen mee te bouwen.

Het was een van de betere feesten. We konden niets doen, en toch deden we iets: ons leven voortzetten, zo goed en zo kwaad als het ging, worstelend met die dozen, drinkend tegen de terreur. We waren nog nooit zo hard een groep geweest als die avond, wij trokken aan hetzelfde zeel, wij hielden samen het hoofd en het moreel hoog, samen met onze kinderen ook. Ze weten het nog, vaag. ‘Ah ja, met die dozen.’ ‘En was dat toen ook met die polonaise?’

Op momenten van grote emotie wil je niet alleen thuis zijn. Rationeel maakt het niets uit – het is niet omdat je niet alleen thuis bent dat je veiliger bent. En toch voelt het zo, alsof je elkaars onrust en onmacht en boosheid en verdriet hanteerbaarder maakt. Je wil wie je lief is in de buurt hebben, alsof je ze alleen al daardoor kan beschermen. Als het erom spant, moet de kudde samen gehouden worden.

‘Tijd om te gaan slapen’, zeg ik halfweg De slimste mens. ‘T’inquiète,’ zegt mijn zoon, ‘ze doen de school morgen wel dicht.’ Ik hoop dat hij ongelijk heeft en stuur hem naar boven. Dinsdag om zes uur meldt Smartschool dat de school dicht blijft.

Een uur later fiets ik door de stad, blij dat ze er niet bij ligt zoals in die onwezenlijke eerste dagen van de pandemie. Op het kruispunt van Sainctelette neemt een koppel afscheid. Ik sta voor het rood licht en kan mijn ogen niet van hen afhouden. Zij heeft een beker koffie in de hand. Ze kussen, ze omhelzen, ze kussen nog een keer. Stappen van elkaar weg, kussen toch nog een keer. Zijn het minnaars die clandestien samen de nacht doorgebracht hebben? Een pril stel? Of mensen die al decennialang elke ochtend samen de deur uitstappen en nu iets meer werk maken van hun afscheid, omdat het besef indaalde dat er altijd meer op het spel staat dan routine laat zien?

De stad wordt wakker, er is een straat afgezet, mensen gaan naar hun werk. Koffie drinken, je geliefde kussen, gaan werken: welk antwoord wil je anders bieden de ochtend na een aanslag?

Een paar uur later laat de school weten dat het met afstandsonderwijs is vandaag. Iedereen thuis achter zijn computer. Zonde*.

(* mijn zoon distantieert zich van deze mening)

Hoe loopt u vandaag over straat? Vindt u het ook overdreven om de scholen te sluiten? Of heeft u net de neiging om uzelf op te sluiten? En hoe houdt u het moreel hoog? Mail ons!


17 oktober 2023

Mooigedacht (63): een achtjarige over stenen en vrienden

In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.

© Alexia Leysen

‘Het doet deugd om een steen die zacht voelt tegen je hart te houden.’ Dat zegt stenenverzamelaar Rocco (8) in de rubriek De zin van het magazine deze week. Het is een simpele maar hartveroverend uitspraak. Net als iets anders wat hij vertelt, al even onbevangen en eerlijk: ‘Soms vind ik het spijtig dat ik maar één vriend heb. Maar beter één vriend dan geen vriend.’ Mooi, toch?


16 oktober 2023

Glitters doen iets met het kind in ons

© Getty Images

Dat microplastics een plaag zijn die we dringend moeten indijken, was voor Eva Berghmans al een hele tijd zonneklaar. Tot bleek dat ze een briefing gemist moet hebben. Want hoezo, glitter wordt afgeschaft?

Eva Berghmans

‘Ik ben in shock’, vertelde make-upartiest Heidi Daems in het VRT-journaal. ‘Glitter is mijn hele leven.’ Al zowat haar hele leven schminkt ze, en niets maakt kinderen zo blij als glitter, legde ze uit, met een blinkende vlinder op haar wang. Echte glitter, niet de biologisch afbreekbare alternatieven, want die zijn lang niet zo sprankelend.

Ik had het zelf niet durven te zeggen, maar ik begrijp Heidi wel. Hé, dacht ik, toen ik las dat de Europese Commissie een ban op glitters heeft afgekondigd – om te beginnen verdwijnen losse glitters uit het aanbod, en de komende jaren volgen ook glitters die onderdeel zijn van make-up. Dat we de microplastics een halt moeten toeroepen, jazeker, maar glitter? Ik had geen idee dat die flinterdunne stukjes sterrenpracht een milieuramp in vermomming zijn. En eerlijk: ik wil het eigenlijk ook niet weten. Ik betrapte mijzelf op een gedachte die me op de kast jaagt als ik anderen ze hoor uitspreken: laat me gerust, moei u met uw eigen zaken. En ook, nog erger: het onredelijk antipolitieke: ‘Jezus, moet Europa zich daarmee bezighouden? Hebben die niets anders te doen? Een oorlog oplossen of zo?’

Het was pas toen ik een collega van de buitenlandredactie dat laatste luidop hoorde zeggen dat ik mezelf toestond het te denken. Plastic zakken, plastic rietjes, wegwerpbekers, fleece truien, shampoo: ik geef het allemaal met de glimlach op als het beter is voor het milieu, ik doe al sinds mijn tienerjaren mijn best om de wereld niet onnodig veel te belasten met mijn bestaan. Maar een probleem maken van glitter? Dat wringt.

Klein wonder met vrolijke sporen

De smaadcampagne rond glitter is al enkele jaren aan de gang. Een groep Britse crèches schafte vanwege de milieu-impact de glitter bij het knutselen al af in 2017, tot grote opluchting van glitterhatende ouders. Enkele winkelketens beloofden in de jaren nadien ook om hun glittergebruik te matigen: geen echt blinkende sterren meer op inpakpapier, geen extra laag pretlicht in de kerstkaarten, geen uitzinnig omzoomde kerstverpakkingen. Stemmen over regelgeving gaan intussen ook al bijna tien jaar op, en het VK had al in 2018 een eerste verbod op microbeads in cosmetica en verzorgingsproducten.

Dat begin van de glitterban heb ik genegeerd omdat ik in die tijd zelf nog volop in de glitter zat, met volle overtuiging ook. Ah, hoe knutselen toveren wordt zodra je een potje glitter bij de hand hebt. Lijm spuiten, glitter strooien, en hop, een klein wonder is geschied. Met gezichten en nagels werkt het ook, strooi er wat sterren over, en het is feest. Eigenlijk werkt het voor het hele leven – een beetje zoals een servies met een gouden rand de makkelijkste manier is om simpel eten te upgraden tot een feestelijk moment.

Met glitter krijg je niet zomaar een feest, het is een feest dat niet ophoudt. Op de tafel, op de vloer, in de zetel, in de badkamer, tussen je kleren: nog dagen en weken na het knutselen of schminken duiken er vrolijke sporen op. Zit je ineens in een vergadering met een regenboogje op je slaap, alsof je recht van een rave naar het werk gekomen bent. Ik heb nooit goed begrepen waarom mensen het een irritante eigenschap van glitter vinden dat hij een volstrekt eigen en ongrijpbaar leven leidt zodra je hem uit een potje bevrijdt. Heerlijk vind ik dat, hoe zo’n vleug feestelijkheid plots opduikt in het alledaagse leven, als een sprankelende reminder aan de knutselsessie van drie dagen daarvoor, of het dansoptreden in de woonkamer van twee weken eerder.

Sluier van mysterie

Ik houd van glitter, altijd al gedaan. Glitter is des mensen, zo leer ik uit een schitterend stuk in The New York Times, waarin de journalist uitzoekt waar glitter vandaan komt. Na veel vijven en zessen mag ze op bezoek bij Glitterex, een fabriek van sterrenstof die de sluier van mysterie rond haar product met grote ernst in stand houdt. Waarom al wat blinkt ons zo aantrekt, is psychologisch een beetje duister. Het zou een hedendaagse variatie kunnen zijn op het oog dat onze verre voorouders voor honing hadden. Het zou ook kunnen dat glitter voor onze hersenen lijkt op het fonkelen van water, dat we zo hard nodig hebben om te overleven.

© Getty Images

Als onze nood aan water effectief de verklaring is, wordt het een wrange parabel: dan is het onze liefde voor water die mee de oceanen vervuilt. Want natuurlijk is er geen ontkennen aan dat glitter bestaat uit minuscule dingetjes die nog duizend jaar in ons al zwaar beproefde milieu rondzwerven. Maar toch, het is maar één procent van de totale hoeveelheid microplastics, volgens professor Robert Hale van het Virginia Institute of Marine Science, geciteerd in de New York Times. Moet dat dan zo streng, denkt het kind in mij, valt er niet ergens anders te beginnen, minstens tot we een goed alternatief hebben? Of tot alle grote problemen met microplastics aangepakt zijn? Mogen we niet een heel klein beetje blinken tot dan?

Ik heb nog een paar potjes, overgehouden uit de glitterjaren. Het is de paradox van het knutselmateriaal: met de mooie dingen wordt spaarzaam omgegaan, waardoor ze overblijven tot na de knutseljaren, en uiteindelijk een beetje zielig worden. Ik denk dat ik ze mondjesmaat ga vrij laten nu de dagen donkerder worden.


16 oktober 2023

'Ik kan de trein niet tot stiltezone uitroepen omdat ik toevallig van stilte houd'

© Johan Dockx

Vorige week stond in deze blog een stukje over stiltesnobs, en over de vraag of je een snob bent als je van mensen verwacht dat ze niet luid bellen op - bijvoorbeeld - het openbaar vervoer of oortjes gebruiken bij het kijken naar een filmpje op de telefoon. Mijn mailbox ontplofte: massa’s lezers bekenden zich tot het kamp van de stiltesnob. Geen enkele mail kwam van een lawaaimaker. Maar er was er wel één met een iets andere visie. Freelance reisjournalist Gert Corremans heeft geen auto en zit dus vaak op het openbaar vervoer. Hij maakt zich zorgen over onze onverdraagzaamheid: ‘vergeet het stiltesnobisme en bekeer je tot het lawaairelativisme’

Beste Lieve,

Van mij zul je zelden last hebben op de trein. (Of in het park, maar ik ga het hier bij het openbaar vervoer houden). Meestal zit ik muisstil een boek of de krant te lezen. De omgevingsgeluiden kunnen me weinig deren. Ik sluit ze gewoon buiten. Vijf uur geconcentreerd werken op een tgv met een constant huilende baby in de buurt? Het vergde een inspanning, maar het is me gelukt. Misschien hebben andere mensen zich toen geërgerd aan mijn getokkel op de laptop.

De enige die me ooit echt geïrriteerd heeft, was een zakenman die op een Duitse trein luid in zijn telefoon stond te praten achter de glazen deur van de stiltecoupé. Strikt genomen hield hij zich aan de regels, de stiltecoupé begon pas voorbij de deur. Ik ergerde me blauw omdat ik het lawaai niet had verwacht. En omdat hij erg gewichtig deed, dat ook.

Dat is alvast een punt dat ik wil maken: stilte en lawaai zijn subjectief. Ze hangen niet alleen van decibels af. De pittige vrouw in jouw stukje klinkt even luid als ze haar verhalen vertelt aan een vriendin tegenover haar op de trein. Dus meteen ook een verbod op geanimeerde gesprekken op de trein? Byebye sociaal karakter van de trein.

Het luid telefoneren stoort omdat men dat onbeleefd vindt. Muziek beluisteren zonder oortjes irriteert omdat men dat egoïstisch vindt. Maar een vrolijk gezelschap dat elkaar grappen vertelt op de trein, kan evenveel lawaai maken. Een taterend schoolklasje op uitstap naar zee eveneens. Een ‘stiltesnob’ die dan om rust vraagt, zal op weinig sympathie kunnen rekenen.

Stilte en lawaai zijn dus meer een kwestie van sociale conventies dan van decibels. Niet in absolute zin natuurlijk, maar anderen ongevraagd op je muziek trakteren, dat hoort nu eenmaal niet. Als de muziekfan dan ook nog zijn voeten op de bank heeft liggen, ga je hem helemaal irritant vinden.

De cruciale vraag is welke trend de meest verontrustende is: meer lawaai omdat men minder rekening houdt met anderen of hogere eisen qua comfort omdat men minder verdraagt van anderen. Een vliegreis verloopt minder comfortabel als je naast een zwaarlijvige persoon of een gezin met een huilende baby zit. Bij een Facebookbericht hierover verkondigden behoorlijk veel mensen schaamteloos dat ze een andere plaats op het vliegtuig zouden vragen als ze naast een te zware en dus te brede persoon zouden belanden. Zij hadden hun stoel betaald, ze wilden niet aan comfort inboeten. Redelijk toch? En empathieloos, want je zet iemand compleet voor schut.

Daarom schaar ik me, als meestal muisstille treinreiziger, in het anti-stiltekamp. In een drukke wereld met veel mensen moet je je eigen comfort kunnen relativeren. Dat is niet hetzelfde als om het even welk gedrag accepteren. Maar als een luid telefoongesprek of muziek zonder koptelefoon je al boos maken voordat je de persoon hebt aangesproken, dan zit je op het verkeerde spoor (haha) en is het tijd om je attitude eens in vraag te stellen. Nee, die persoon bedoelt dat niet per se slecht, het probleem ligt bij jou. Jij tilt te zwaar aan zijn onachtzaamheid. Misschien heb je zelf ook al eens te veel lawaai gemaakt?

Ik vind stiltecoupés een dubieus, vrij asociaal idee omdat ze de ruimte in de trein beperken waar je kan telefoneren of gezellige gesprekken kan voeren. Ik vind dat ik als stille reiziger moet accepteren dat andere mensen luider zijn. Ze hoeven niet te overdrijven, maar ik kan de trein niet tot stiltezone uitroepen omdat ik toevallig van stilte houd. Met alle begrip voor mensen die zeer slecht lawaai verdragen, maar voor mij is het een ongemak dat ik probeer te accepteren. Ik ben al tevreden als de trein me op tijd en veilig op mijn bestemming brengt.

Extra, moeilijk controleerbare regels over telefoongebruik op het openbaar vervoer drijven conflicten die nu al bestaan onnodig op de spits en zullen iedereen nog onverdraagzamer maken. Het is al vastgesteld dat mensen zich meer aan verkeerslawaai gingen storen nadat er een geluidswering geplaatst was. Het aantal decibels was gedaald, maar minder dan de omwonenden verwacht hadden, waardoor ze zich meer aan de resterende geluiden stoorden.

Kortom, vergeet het stiltesnobisme en bekeer je tot het lawaairelativisme. Sta niet op stilte, maar accepteer het rumoer, lawaai of ongemak dat je medereizigers veroorzaken. Als iemand overdrijft, kan je vriendelijk vragen om wat stiller te zijn. Maar niet vanuit de houding dat je recht hebt op stilte en dat je medereiziger dat recht met de voeten treedt. Dan creëer je zelf een conflict dat er niet hoeft te zijn. Snobisme versterkt je ergernis, dingen relativeren brengt altijd rust. En stilte bestaat niet zonder rust.


16 oktober 2023

Studeren doe je in een krot, niet in een luxekot

© Frank Abbeloos

Studenten willen een luxekot, eentje met badkamer en keuken. ‘Enfin nu’, briest Wouter Deprez, hoe kan je dat nu willen als student?

Het was nieuws vorige week. Hoe uit cijfers bleek dat ruim de helft van de studentenkoten in Leuven luxekantjes hebben. Kamers met badkamer en keuken. ‘Ik steigerde verontwaardigd’, reageerde Wouter Deprez in een column. Hij schrijft hoe hij drie jaar lang in het Gentse Home Astrid vier douches op het einde van de gang deelde met 35 andere studenten, hoe er grapjesgewijs handdoeken werden weggehaald en met knuistjes boven de piemel weer richting krot werd gehold, hoe ze elkaars kooksels bekeken en afkeurden, hoe ze hun krotburen zagen verdikken door te veel javaanse schijven met paprikachips. Hij mijmert over het gedwongen sociaal contact en de ijskoude winters. Het lijkt bijna een ‘in mijnen tijd’ verhaal, maar hij is ook oprecht bezorgd over de studentengeneratie van vandaag.


13 oktober 2023

Een leven zonder make-up, is dat dan een heldendaad?

© Johan Dockx

Sterren à la Alicia Keys en Pamela Anderson die na jaren mét plots zonder make-up het echte leven in stappen, krijgen applaus. Welke boodschap geven ze daarmee aan de vrouw die zich feministisch vindt en toch verslingerd blijft aan haar rouges, poeders en bronzers, vraagt collega Cathérine De Kock zich af.

Cathérine De Kock

We zijn haar gewend als de seksbom met zwaar aangezette ninetiesmake-up. Maar nu was ze naakt – of toch haar gezicht. Pamela Anderson daagde op zonder make-up tijdens de modeweek in Parijs en dat is niemand ontgaan. Sinds het overlijden van haar visagist in 2019 draagt de 56-jarige actrice geen make-up meer. Ongeschminkt verscheen ze ook al in haar Netflixdocumentaire Pamela, a love story. Ze was prachtig.

Pamela Anderson op de modeweek in Parijs, zonder make-up.© Vianney Le Caer/Invision/ap

Op sociale media werd Anderson uitgebreid geprezen voor haar durf. Haar collega Jamie Lee Curtis had het op Instagram over ‘een daad van moed en rebellie’. Hollywoodactrice Scarlett Johansson, die nota bene zelf een make-uplijn heeft, noemde Andersons ongeschminkte gezicht in Popsugar‘een krachtige boodschap’. Hun uitspraken sluiten aan bij wat Julie Bindel eerder schreef in The Independent: ‘Je make-uptas weggooien is als feministe een radicaler statement dan je beha in brand steken.’

Een bekende vrouw die in het openbaar geen make-up draagt, is de uitzondering. Ook muzikante Alicia Keys was groot nieuws toen ze in 2016 aankondigde dat ze geen make-up meer wou dragen. ‘Ik wil niks meer verbergen’, schreef ze in een essay in de Lenny Letter, de nieuwsbrief van Lena Dunham. ‘Niet mijn gezicht, niet mijn geest, niet mijn ziel, niet mijn gedachten, niet mijn dromen, niet mijn worstelingen, niet mijn emotionele groei.’

Feministe met make-up

Zelf wil ik wel mijn ziel, dromen en worstelingen ontbloten, enfin, toch als we elkaar wat beter leren kennen, maar het idee dat ik zonder make-up de deur zou uitgaan? Ondenkbaar. Ik draag make-up als ik me goed voel én om me beter te doen voelen. Als ik ’s ochtends geen make-up heb aangebracht, dan is het omdat ik schielijk in mijn slaap ben overleden.

Maar ben ik wel een echte feministe als ik zo vasthang aan mijn make-upproducten, aan een industrie die de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen nog wil verdiepen door vrouwen geld uit de zakken te slaan en vaak genderrolbevestigend is?

In tegenstelling tot vrouwen worden mannen net als moedig of rebels gezien als ze wél make-up dragen – het emanciperende gejoel tijdens dragqueenwedstrijden zegt genoeg. Onze samenleving mag dan meer openstaan voor wie genderfluïde is, de meerderheid van de Vlaamse mannen draagt vooralsnog geen make-up. Hoewel luxemerken als Chanel en Tom Ford intussen ook collecties voor mannenmake-up hebben, wordt mannelijkheid nog altijd geassocieerd met make-uploos.

Vrouwen die zich, zoals ik, zo goed als iedere dag maquilleren, zijn daarmee gemiddeld negen dagen per jaar bezig. Negen! Dat is tijd die ik kan gebruiken voor écht belangrijke dingen zoals een essaybundel van Rebecca Solnit lezen, vrijwilligerswerk doen, spelen met mijn kinderen of flirten met geestige ongeschminkte mannen.

Waarom kan ik dus niet zoals Pamela Anderson zijn? Naakter? Vrij zoals Isabella Rossellini, die als gezicht van Lancôme op Instagram nu eens wel en dan weer geen make-up draagt en daar ook geen applaus voor verwacht?

Simpel, omdat ik Pamela Anderson en Isabella Rossellini niet ben.

Ach, het is ook spelen

Bovendien heb ik iets wat zij niet hebben: een probleemhuid. Mensen die ook een huidprobleem hebben, of het nu gaat over psoriasis, vitiligo of, in mijn geval, acne, snappen wat ik bedoel. Self love en je imperfecties aanvaarden, allemaal goed en wel, ik vind mezelf gewoon mooier zonder pukkels of rode vlekken.

En kijk nog eens goed naar die make-uploze Pamela Anderson: beroemdheden die geprezen worden omdat ze geen schmink dragen, zijn allemaal mooie vrouwen met een prachtige huid. Hoe moedig en kwetsbaar ben je om au naturel te gaan als je van nature bloedmooi bent? Als ik het stralende velletje en de reeënogen van Alicia Keys had, dan zou ik zoals zij ook fluitend make-uploos door het leven gaan.

Mja. Dat is nu ook niet helemaal waar. Want was ik alleen maar geïnteresseerd in make-up om de imperfecties in mijn gezicht te maskeren (en geloof me, ik ben wel even bezig), dan ging ik elke dag voor een minimale make-up of, als ik mijn omgeving echt eens goed een rad voor de ogen wil draaien, voor een no-make-uplook.

Maar make-up is een vorm van zelfexpressie, die kleurrijk en over the top kan zijn. Dinsdag is een smokey eyes-day, woensdag denk ik: laat die lippen maar knallen en rustig aan met de eyeliner. Het is experimenteren, mindful en liefdevol kliederen op je huid, genieten van de ervaring van een penseel dat je wangen streelt en goedgezind worden van de viooltjesgeur van je favoriete bronzer. Make-up kan zelfs sisterhood stimuleren: hoeveel tienermeisjes smeden geen banden door elkaar te maquilleren? En als je klaar bent, is je gezicht niet per se mooier maar vaak interessanter: er is gewoon iets extra om naar te kijken.

Ik schmink mezelf dus voor mezelf, kan ik wel stoer stellen. Want hé, Julie Bindel, soms ga ik de deur niet uit en heb ik voor niemand anders dan mezelf en mijn kat gouden oogschaduw op. Maar ik verf mijn snoet ook voor anderen natuurlijk – mensen moeten hoe dan ook vaker op mijn gezicht kijken dan ik mezelf in de spiegel zie. Zucht. Het is ingewikkeld. Zoals Stella Bergsma in deze krant schreef toen ze tot haar verbazing als overtuigd feministe verjongingsbehandelingen aan haar buik en nek onderging: ‘Het is als vrouw soms zo moeilijk om nog echt te weten wat je wordt opgedrongen en wat je in vrijheid kiest.’

Blik wederom blik

En dan moeten we het uiteraard ook hebben over de mannelijke (heteroseksuele) blik. De druk die op vrouwen ligt om zich als een seksueel aantrekkelijk object voor mannen te presenteren. Daar hoort make-up bij. Betrapt. Bezweken.

Maar het is nog ingewikkelder dan dat: de vrouwelijke blik houdt evengoed van felle lippenstift en zwaar aangezette kohl. Je hoeft maar één blik (mannelijk, vrouwelijk en alles daartussenin) te werpen op de zelfportretten van Cindy Sherman om te zien dat je met make-up ook kan morrelen aan de grenzen tussen verschillende genders, tussen fake en echt en tussen mooi en afstotelijk. Of kijk naar de Belgische avant-gardistische visagiste Inge Grognard, die al sinds eind jaren 80 met haar ‘anti-make-up’ voor onder meer Martin Margiela de grenzen verlegt van wat we verstaan onder make-up en schoonheid. Een deel van het kijkplezier van de HBO-reeks Euphoria? De originele make-up die de (trans) tienermeisjes er dragen.

Make-up draait dus, en daar zit de bevrijdende kracht, niet alleen om schoonheid, maar om creativiteit en transformatie.

En die essays van Rebecca Solnit? Die lees ik wel met smokey eyes. Trouwens, flatterende tint lippenstift draagt ze daar op de achterflap.

Wat u, beste lezer, vindt u het een ding, zo zonder make-up? Mail ons!


13 oktober 2023

Hoe vrouwen werk en privé vaker zien botsen dan mannen

© Getty Images

Eén op de acht mensen zegt dat het geregeld botst tussen hun werk en hun privéleven. Dat blijkt uit cijfers van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (Serv). Bij vrouwen ligt dat cijfer nog hoger. De tweede shift is de boosdoener, alle zorgtaken die in een moederhoofd zitten en die ondanks alle goede bedoelingen nog altijd vasthangen aan klassieke rolpatronen.

Charlotte De Roey (33) is hr-manager bij een software­bedrijf. Dat noemt ze haar ‘eerste shift’. Daarnaast is ze moeder van een zoontje van ­anderhalf jaar oud. ‘De tweede shift bestaat uit dagelijkse zorgtaken: hem ophalen, in bad steken, naar de crèche brengen. Die taken verdeel ik met mijn vriend,’ vertelt ze. En dan is er de derde shift: ‘alle tabbladen die openstaan in mijn hoofd. Wie weet dat de pampers bijna op zijn? Wie schrijft een kaartje als dankjewel voor de kinderverzorgsters tijdens de Week van de Kinder­opvang? Wie maakt zich toch zorgen over die aanhoudende hoest en probeert een ­afspraak te krijgen bij de pediater?’

Het verhaal van Charlotte is typisch voor de stress van de tweede shift. Collega’s Amber Janssens en Jef Poppelmonde praatten erover met een aantal vrouwen en experten. Hun verhaal werd de voorbije dagen druk gelezen. Logisch, want dit is wel heel erg herkenbaar. Maar het is ook een eye-opener, zeker omdat de traditionele rolpatronen toch dieper ingesleten blijken dan we anno 2023 intuïtief aannemen. Niet dat mannen niets doen. Integendeel. Maar, zegt socioloog Ignace Glorieux, ‘mannen zullen vaak opwerpen dat zij niet per se minder, maar vooral andere taken in het huishouden opnemen.’ Hij heeft het dan over taken die minder tijdsgebonden zijn, die wel even kunnen wachten: grasmaaien, een herstelling doen. ‘Doordat zulke taken makkelijker te controleren en uit te stellen zijn, zullen ze niet zo gauw botsen met ­ander werk.’

Lees het stuk hieronder:


12 oktober 2023

Ja, ik ben een stiltesnob, vrees ik

© Johan Dockx

Op bus, tram, trein of in het park heb je mensen die lawaai maken en mensen die het daarvan op hun heupen krijgen. En ja, ik beken, in die strijd ben ik een stiltesnob. Zonder schaamte.

Ik schreef het hier eerder al. Hoe het leuke van deze rubriek hem (ook) zit in de lezersmails die hier binnenlopen. Soms levert het iets op: een nieuw woord bijvoorbeeld. Zoals stiltesnob. Een woord dat tot het moment waarop ik dit schrijf geen enkele hit in Google heeft. Morgen zal dat anders zijn, want dan staat dit stukje online. Het bewuste stiltesnob stond in de mail van Marieke:

‘Dag Lieve, ik zit met een dilemma’, schreef ze. ‘Ik zit momenteel op de trein, in eerste klas. In betaal dit uit eigen zak, omdat ik wil lezen op de trein. Ik wil stilte. Schuin tegenover me zit een pittige West-Vlaamse. Ze werkt voor een bouwpromotor en heeft twee kinderen. De levering vandaag in de toiletten werd niet op de correcte plaats geleverd; de roze vaatdoeken moesten in de keuken. Ik weet meer dan ik wil weten. Naast me zit een man die zonder oortjes naar een serie kijkt. Ik zou zelf de serie niet bekijken. Ik voel de irritatie tot in mijn kleinste teen. Maar ben ik een stiltesnob of zijn de anderen onaangepast? Schrijf er alsjeblieft een stuk over.’

Het woord is gevallen. Stiltesnob. Ik stel me er iets bij voor. Iemand die met uitgestreken gezicht, blakend van afkeuring en intolerantie, de krioelende wereld rondom zich gadeslaat. Al wat onbelangrijk is, zit in die krioelende, lawaaierige massa. Al wat belangrijk is, gebeurt in zijn eigen hoofd, maar wordt gestoord door al wat tettert, kakelt en Youtube kijkt zonder oortjes. Of zie ik het verkeerd en is een stiltesnob iemand die in zijn eigen gedachten leeft, genoeg heeft aan innerlijke prikkels en hoogsensitief reageert op wat erbuiten gebeurt?

Of misschien is het gewoon simpeler dan dat en zit het vervat in de definitie van snob? Zo iemand schat doorgaans hoog in wat zeldzaam is: roze kaviaar, een Birkin-tas en dus ook stilte. Of nog: in een wereld waar je nog zelden kan schuilen voor intrusieve geluiden is stiltesnob een etiket voor iemand die bewust met levenskwaliteit bezig is? Hoe dan ook, het is, als u het mij vraagt, een mooi woord. En ja, ik beken, ik denk dat ik één ben.

Telefoongaatje aan het oor

Over naar de andere kant. Naar de mens die zonder erbij stil te staan lawaai maakt op plekken waar ook stiltesnobs vertoeven. De mens dus die denkt dat niemand hoort wat hij hoort of die het geen bal kan schelen dat anderen horen wat hij hoort. Geen idee van wat er in zijn hoofd echt omgaat, want tja, zo gaat dat als je in het andere kamp zit. Ik vroeg het me onlangs nog af, toen ik zat te lezen in een hotellobby. Aan het tafeltje naast me zat een man naar een nieuwsuitzending te luisteren. Dat ik wist dat het een nieuwsuitzending was, kwam doordat hij de koptelefoon-ingang van zijn telefoon tegen zijn oor hield en leek te denken dat de geluidsstroom op die manier als een geluidloze vloeistof zijn oor zou binnensijpelen. Of hij geen oortjes had, vroeg ik. Geërgerd schudde hij het hoofd. Ik las ‘Trut’ in zijn ogen. Gelijkaardige scène op de trein, ook onlangs. ‘Als ik een koptelefoon had, zou ik hem wel gebruiken’, klonk het, met rollende ogen.

Als empathie niet werkt, zijn strengere middelen nodig, leerde ik een dag of tien geleden. Ik zat op een Amerikaanse Greyhound-bus. De vrouwelijke chauffeur was duidelijk gehard door wat er zoal kon mislopen aan boord. In de kennismakingsbabbel die ze door de microfoon afstak, legde ze een paar – eenzijdige – afspraken vast: fluisteren bij het bellen – ‘use your inner voice’ – maar vooral: ‘Bij video of muziek gebruiken we een koptelefoon. Punt.’ Toen de passagier voor mij het een half uur later toch niet kon laten om een filmpje te delen met de man naast haar, en ik al geërgerd zat te schuifelen in mijn stoel, floepte de micro aan en hoorden we onze redder, streng klonk het: ‘This is a reminder, people, watch out.’ De stiltesnob in mij slaakte een triomfkreet, in stilte.

Verboden

Het is wat ze ook in de Indiase stad Mumbai kennen. Sinds dit voorjaar is het er op de bus verboden om luid te praten aan de telefoon en moeten passagiers oortjes gebruiken. Bij ons stond dat ook in een voorstel van resolutie dat de Brusselse MR-parlementsleden Anne-Charlotte d’Ursel en David Weytsma in september indienden: ze wilden boetes voor wie op het openbaar vervoer in Brussel telefoongesprekken voert met de luidspreker aan of op die manier muziek beluistert.

Nu ja, de vraag is natuurlijk: hoe handhaaf je zo’n verbod? Stuur je iemand met een decibelmeter de metro op? En wie maakt dan zo’n pv op? Onrealistisch lijkt het me. Oké, de nmbs heeft weliswaar stiltewagons, heerlijke uitvinding. Maar die lijken net niet op mijn trajecten te rijden. Ofwel vind ik ze niet. Het blijft vooral raar dat het allemaal niet spontaan kan.

Wat dat niet-stiltekamp dan denkt, blijft me fascineren. Het is een black box waar ik niet door raak. Afgaande op de discussiefora à la Reddit en Quora zijn zij zich zelden van een kwaad bewust. Dat metro, trein en bus toch al zo veel lawaai maken, en dat het niet uitmaakt of daar dan nog wat ander geluid bij komt, lees ik dan. Of: ‘blijf gewoon in je grot als je het geluid van de stad niet kan verdragen.’ ‘Zet een noisecancelling koptelefoon op’. En dan een uitsmijter, die toch al iets meer rancune doet vermoeden: ‘al die mensen die parfum op hebben op de metro, die ergeren mij ook. Ik krijg er koppijn van.’

Voila. Ik beken. Ik ben stiltesnob, maar parfumdrager.

Wat u, beste lezer, bent u een stiltesnob? Hoe laveert u zich door een lawaaierige wereld? Mail ons!


12 oktober 2023

Wat gaat er door je hoofd als je je huis verkoopt om naar een serviceflat te verhuizen?

© Getty Images

Maj Vandergeten (77) houdt ons nu al twee weken in de ban met een gigantische stap in haar leven. Volgt u haar verhalen?

Voor alle duidelijkheid: de foto hierboven is geen foto van het huis van Maj Vandergeten. Het is een foto uit een beeldbank. Maar het is wel het huis dat ik me voorstel op basis van de columns die ze schreef. In die columns heeft ze het over de verhuis naar een serviceflat. Weg van haar huis, het huis waar ze zo gelukkig was. De verhuis is nodig omdat haar man parkinson heeft.

Ze schrijft treffend, ontroerend, herkenbaar. Ze heeft het over de makelaar die nogal harteloos hun droomhuis komt screenen, over de zoektocht naar een serviceflat en over de confronterende gedachte dat ze nu bij ‘de oude menskes’ zit. Een mooie metafoor in haar verhaal is wat er gebeurt met de hele inboedel. Hoe ze droomt dat haar boeken en spullen nog iemand gelukkig kunnen maken, maar dan blijkt dat niemand er iets in ziet. Zelfs de kringwinkel niet.

Verfrissend vind ik het, ondanks de lichte tristesse, die inkijk in het leven van Maj. Nog twee afleveringen te gaan. Fijn.


11 oktober 2023

‘We moeten nog eens afspreken’. Wat voor een bizarre uitspraak is dat eigenlijk

© Johan Dockx

Je agenda of je leven! Zo lijkt het soms wanneer je ons sociale leven observeert. We leven steeds vaker volgens vaste afspraken. Spontaan op café of restaurant gaan lijkt even exotisch als een reis naar de maan. Podcast-collega Niels De Keukelaere droomt van een leven zonder uitspraken als ‘we moeten nog eens afspreken’.

Niels De Keukelaere

Wie ooit Vlaamse grond onder de voeten heeft gevoeld, kent de uitspraak ‘we moeten nog eens afspreken’. Los van het ietwat dwingende moeten in plaats van willen, is het vooral toch een sympathieke slagzin die veelal met enthousiasme onthaald wordt. Stap één is gezet, de intentie is geuit. Dan volgt nu het moeilijkste deel: afspreken.

Als je het mij vraagt, hebt je twee soorten mensen. Zij die spontaan beschikbaar zijn om iets te doen en zij die moeten zoeken naar een gaatje in hun agenda om er – hopelijk – binnen dit en enkele weken samen mee op een terrasje te belanden. Die eerste soort is in ons land behoorlijk zeldzaam.

Je zou kunnen zeggen dat geen van beide agendasituaties ideaal is. Wie zelden plannen heeft na de werkdag, heeft al even zelden iets om naar uit te kijken. En wat is leuker dan dat kriebelende, kinderlijke geluk voor iets simpels en tastbaars in de nabije toekomst? Als tiener kon ik zó uitkijken naar W817 op Ketnet (jazeker, op kabel-tv) en heerlijke spaghetti met nét iets te veel kaas. Oh, die endorfineshotjes. Nu ik volwassen ben, kriebelt het al bij het idee van laatavondcinema en een Aperol Spritz met vrienden.

Deugddoende activiteiten op de planning hebben voelt dus goed. Het zijn bakens van plezier waar we ons aan kunnen optrekken, ook als de rest van de week even tegenzit. Lichtpunten in een zee van praktische afspraken.

Drukdrukdruk

Tegenover dat aangenaam gevulde schema staat dat van de drukbezette Belg. De redenen voor die uitpuilende agenda zijn legio. Gaande van je kinderen in leven houden tot hobby’s en andere – al dan niet maatschappelijke – verantwoordelijkheden. Misschien creëer je net bewust dat strak schema als heldere houvast. Zeker als je verknocht bent aan een vast ritme zit o zoveel rust in die voorspelbaarheid. Een onvoorziene ingreep? Zot! Er moet ook niet veel spontaans geprobeerd worden als je in deze categorie zit. Je planning zit ruim op voorhand volgeboekt.

Een agenda goed beheren gaat hand in hand met je eigen grenzen respecteren. En dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Je moet eerst al weten waar je grenzen liggen, hoeveel activiteiten je op een dag kunt en wilt inplannen zonder dat je welzijn eronder lijdt. Dat is vaak learning by doing en beseffen dat je weer uitgeput in de zetel ligt na een té ambitieuze week. Het eerste dat dan sneuvelt is qualitytime met vrienden en hobby’s.

Dat we allemaal onze tijd nodig hebben om op te laden in een wereld vol prikkels is duidelijk. Hoe zo’n klein herbronmomentje er juist uitziet, zoeken we voor onszelf uit. Een boek lezen met de kat op de schoot of karaoke met tien vrienden? Elk diertje zijn pleziertje, denk ik dan. Of zo’n echte oplaadtijd mooi in je weekschema verwerkt zit, is nog maar de vraag. Veel mensen doen het met de restjes van de dag. Wat overblijft nadat alle moetens gepasseerd zijn. Als je zo’n restjesmens bent, dan zijn spontane last-minuteafspraakjes misschien wel bedreigers van jouw schaarse qualitytime.

Gezien in Spanje

Over gezond agendamanagement is al veel geschreven. Het valt mij wel op hoe anders de agendavoorkeuren zijn van regio tot regio. Hoe vaker ik Zuid-Europa opzoek en hoe langer ik er tegenwoordig verblijf, hoe zeldzamer dat strak op voorhand inplannen wordt.

Het lijkt wel of heel wat mensen rond de Middellandse Zee elkaar gemakkelijker last minute vinden voor een koffie, familiebezoek of shopnamiddag. Dat wordt mij ook keer op keer bevestigd als ik locals erover aanspreek. In Spanje bijvoorbeeld. Velen zien er – naar eigen zeggen – het nut niet van in om de kleine, evidente momenten zoals een terrasje dagenlang op voorhand in te plannen. Pasa lo que pasa, wat gebeurt gebeurt. Ruimte voor activiteiten die mee met het daglicht ontspringen lijkt er de grootste vanzelfsprekendheid. Vallen aanzienlijk meer Spanjaarden dan in die categorie van spontaan beschikbaar, de groep die bij ons zo klein is?

Hebben die dan ook minder om handen waardoor dit zomaar kan? Is er minder werkdruk, hebben ze minder verantwoordelijkheden of heerst er minder prestatiedrang waardoor de agenda voor velen flexibeler is? Of … leggen ze hun prioriteiten elders?

Het sociale leven en familie krijgen er alvast opvallend vaak voorrang. De Spanjaarden – veralgemenend – hebben de reputatie levensgenieters te zijn en zich niet te laten opjagen. Een relativerende kanttekening: de mañana mañana-mentaliteit, waarbij je maar beter aan je geduld werkt als je dingen van anderen wil gedaan krijgen.

Tot straks?

De vraag dan. Stellen wij, in Vlaanderen, spontane momenten met onze vrienden en familie wel voldoende voorop? Of is – voor een meerderheid van ons – het bestaan misschien nét iets te functioneel, bijna louter productief geworden? En als je zo’n volgeplande Belg bent, valt daar dan iets aan te doen of is dat allemaal niet zo eenvoudig?

Zwart-wit hoeft het alvast niet te zijn. De balanceeroefening in onze agenda is niet gemakkelijk, ik weet het. Ieders situatie is uniek. We hebben allemaal andere verantwoordelijkheden, persoonlijke voorkeuren voor onze tijdsbesteding en variabele financiële middelen. Niet iedereen heeft de luxe om tijd vrij te laten voor spontane afspraken.

Maar toch. Tijd lijkt een luxeproduct geworden in onze maatschappij. En dat zou het niet mogen zijn. Het is ons meest kostbare bezit. Het leven gebeurt nu, niet gisteren of morgen. Tijd maken voor spontane momenten met anderen komt ons welzijn én dat van onze naasten ten goede. Niet voor grootste momenten, maar voor de kleine gelukjes in het leven.

Ik denk dat we wat kunnen leren van de spontane Spanjaarden. Tot straks, op een terrasje?

Wat u, beste lezer, bent u een agendamens of heeft u een manier gevonden om de spontane ontmoetingen te laten zegevieren? Mail ons!


11 oktober 2023

Pakt u wel eens iemand vast?

We moeten meer knuffelen. Neen, we moeten niets. Maar misschien kan het geen kwaad om elkaar wat meer vast te pakken? Het is een idee van actrice Janne Desmet. Wat u?

© International Skating Union

Actrice Janne Desmet zei het vorige week in het magazine van deze krant, in de rubriek De zin. ze citeerde dit: ‘We need four hugs a day for survival, eight for maintenance, twelve for growth.’ Ze vertelt daarin hoe ze zelf lange tijd schichtig reageerde wanneer iemand haar vastpakte, na haar miskraam bijvoorbeeld. Ze merkte het ook bij anderen, bijvoorbeeld toen ze zelf haar buur een knuffel gaf toen die in een rolstoel belandde. Nu zegt ze: ‘Door een knuffel te geven kan je een boom zijn voor iemand, en we durven te weinig toe te laten dat we soms echt op anderen moeten leunen.’

Zelf merk ik dat een knuffel, een hug zeg maar, ook mij de laatste tijd minder bevreemdt. Vroeger zou ik zeven kilometer ver gerend hebben als er nog maar een zweem van knuffel in de lucht hing. Het heeft iets spontaner dan een obligate begroetingszoen, het lijkt hartelijker, meer gemeend. Je voelt ook echt lichaamskracht, een letterlijke steun, en misschien is het dat?

Of is het iets dat, Halloween en Black Friday achterna, vanuit Amerika naar hier is overgewaaid? Er zit veel in een knuffel, dus misschien leveren uw reacties hieronder binnenkort wel een knuffelartikel op.

Wat u, beste lezer, knuffelt u (soms) Mail ons!


10 oktober 2023

Help, ik wil geen vrouw zijn op de werkvloer. En al helemaal geen vrouw in de overgang

© Johan Dockx

‘Jij liever dan ik’, dacht collega Eva Berghmans toen ze zag dat Gwendolyn Rutten zich outte als vrouw in de overgang. En ook: moet dat echt?

Eva Berghmans

Een halve minuut nadat ik het aan mijn baas verteld had, had ik er al spijt van. We hadden een journalistiek gesprek, over welke onderwerpen dringend onze aandacht verdienden. ‘De menopauze,’ zei hij, ‘we moeten dringend iets over de menopauze doen’. Hij had er een ijzersterk essay over gelezen in The New York Times, en was verbijsterd. ‘Hoe kan dat?’, sprak hij, even gepassioneerd als wanneer het over een politiek schandaal zou gaan. ‘Zoveel mensen die door zo’n heftig proces gaan, vaak jarenlang, en wij schrijven daar geen grote stukken over?’

Ik voelde iets trekken ter hoogte van mijn schouders, waar ongemak zich laat voelen als ik het probeer te negeren. Zou ik mijn gezicht in de plooi houden, zeggen ‘dat klinkt razend interessant, ik ga meteen dat essay in The New York Times lezen en er met een paar collega’s over praten’? Of ben ik eerlijk en gooi ik mezelf in de strijd, geef ik toe dat ik hier meer vanaf weet dan me lief is?

‘Ja’, zeg ik. ‘Dat is een heel interessant onderwerp. En een heel lastig. Ik kan daar zelf wel iets over zeggen, maar ik weet niet of ik er een stuk over wil schrijven. Ik ben er al door. En ik vind het heel erg nodig dat er meer over gesproken wordt, maar ik heb er zelf amper met iemand over gepraat, en zeker niet op het werk.’

Opeengeklemde kaken en sloten koffie

Ik hoor mezelf babbelen, over hoe ik een kind van de jaren 80 ben, en dat ik – niet per se voor collega’s, maar wel voor mezelf – nog altijd het principe hanteer dat je persoonlijke besognes zoveel mogelijk voor jezelf houdt en desnoods met opeengeklemde kaken en sloten koffie je werk doet, of je nu je maandstonden hebt, of een kater. ‘Oh please, laat hem geen persoonlijke vraag stellen’, denk ik, en ik lul voort, over hoe ik met verwondering naar jongere feministes kijk die openlijk over hun maandstonden praten. Rationeel juich ik het allemaal toe, ik weet voor mezelf ook al lang dat het een illusie is dat ik one of the boys zou zijn, maar het hele idee dat ik mijn vrouwelijke biologie meer zou tonen dan onvermijdelijk is, maakt me misselijk. Het enige nadeel aan zwanger zijn, vond ik, was dat ik het niet kon verstoppen voor collega’s. Oh ja, ik ben een feministe, maar ik wil geen vrouw zijn op de werkvloer. En al helemaal geen vrouw die is overgegaan. (Zeg je dat zo? Hoe lang blijf je eigenlijk in de overgang? Is het niet dramatisch dat ik zelfs niet weet hoe ik dit moet zeggen? Daarbij, naar waar leidt die overgang?)

Ik emmer voort, over werkethiek en brede schouders in maatpakken, en begin als afleidingsmanoeuvre (please nee, vraag niet hoe het mij vergaan is!) te vertellen hoe zelfs mijn literaire voorkeuren lang geleden hebben onder een doorgedreven stoerheid, en dat ik pas tijdens het lezen van het jongste boek van Olivia Laing beseft heb hoe bepalend je lichaam is voor hoe je je door de samenleving beweegt. En dan gebeurt het, ik kan niet op de titel van het boek komen. ‘Iets met Freedom, nee, wacht, fuck’, en ik sla dicht. ‘Daar heb je het,’ denk ik, ‘hij zal nu zeker denken: ha, geheugenverlies, het is wel duidelijk dat ze een vrouw in de overgang is.’

Kijk! Eén van middelbare leeftijd!

Het moment passeert, uiteraard laat hij het moment gracieus passeren. Allicht heeft hij niet eens gedacht wat ik vreesde dat hij dacht, misschien zit hij al lang met zijn gedachten bij een ander artikel in The New York Times. Of, waarschijnlijker nog, zit hij zichzelf te vervloeken omdat hij het hele onderwerp heeft aangesneden, terwijl hij nog een massa werk te doen heeft. Zelf zie ik ineens waarom ik het niet wil, een vrouw zijn op de werkvloer. Het zijn al die stereotiepe gedachten over vrouwen die diep, diep in mij verankerd zijn geraakt, vermoedelijk al ergens in die stoere jaren 80.

Het is niet zozeer mijn fysieke, biologische kwetsbaarheid die me hoog zit (want ja, sla me, ik kan geen veertien uur op een dag meer kloppen zonder daar repercussies van te voelen, en pas toen ik stilaan aan de andere kant van die overgang kwam, besefte ik hoe zwaar slaapgebrek je humeur, volharding en creativiteit beïnvloedt). Het is vooral de angst bekeken te worden als een vrouw van middelbare leeftijd. Ik ben bang dat het tegen me gebruikt wordt, bewust of onbewust. Dat als ik me boos maak op een vergadering, iemand zegt of denkt: ‘Amai, slecht geslapen zeker?’ of ‘Hola, last van vapeurs?’ (het middelbareleeftijdequivalent van het dodelijke ‘Amai, die moet zeker haar regels krijgen.’) Het is de angst dat mijn biologisch geslacht mijn plek op de werkvloer, die plek waar ik decennia hard voor gewerkt heb, weer kleiner maakt. Dat mijn stem, die ik in een vergadering al eens moet verheffen om überhaupt boven de mannen uit te raken, helemaal gesmoord raakt in vooroordelen over vrouwen in de overgang.

Ik kan het niet

Ja, dat zit allemaal voornamelijk in mijn hoofd. Maar ik heb die ideeën ergens vandaan, het kan niet anders of ik heb ze onbewust opgeraapt terwijl ik opgroeide in een samenleving die nog altijd niet uitblinkt in vrouwvriendelijkheid, noch in omgaan met biologische en emotionele kwetsbaarheden. Tot zelfhaat geïnternaliseerde vrouwenhaat, ik zie geen andere manier om te verklaren waarom ik, normaal gezien te vinden op de barricade voor meer openheid over lichamen en emoties, gezwegen heb over mijn overgangsfase. En ik schaam me nog eens dubbel omdat ik het aan anderen (hallo, jongere generatie, welkom!) zal overlaten om deze kwestie op te lossen. Ik kan het niet. Zelfs de twee boeken die ik over de menopauze in huis gehaald heb, heb ik naar de boekenruilkast gebracht nadat ik de inleiding gelezen had. ‘Vrouw van middelbare leeftijd’, ‘vrouw in de overgang’: ik kan mezelf zo niet zien, er hangen te veel lelijke associaties aan vast. Verwelkt, uitgeblust, verdikt, stilgevallen, afgeschreven, breiend en bakkend in een onzichtbare hoek. Ik weet dat er niets van aan is, ik ken massa’s geweldige, aantrekkelijke vrouwen van mijn eigen leeftijd, en toch raak ik er niet van af.

Eerlijk: nog terwijl ik dit stuk aan het tikken ben, heb ik er al spijt van. Dat boek van Olivia Laing heet overigens Everybody, zwaar aanbevolen lectuur.

Wat u, beste lezeres, herkent u zich in de muizenissen van Eva Berghmans? Of denkt u: 'muizenissen'? Mail ons!


10 oktober 2023

Oh neen, waarom heb ik niks gezegd?

Op een trouwreceptie, met een witloofbootje in de ene hand en een sauspot onder de andere, merkt columniste Rebekka de Wit plots hoe ze zichzelf minderwaardig voelt tegenover een gesprekspartner waar ze niet eens echt respect voor heeft. Herkenbaar gevoel.

© Getty Images/Foodcollection

‘Op een bruiloft waar ik vrijwel niemand kende, zat ik naast iemand die werkte ‘in de bagger’. Boorplatformen baggerde hij uit, of de pijpen die verbonden waren aan de boorplatformen, dat weet ik niet meer zo precies. Hij had in ieder geval met zijn activiteiten een lidmaatschap op de Echte Wereld, en omdat het voor hem minder duidelijk was wat ik dan eigenlijk met mijn tijd zat te doen, had ik dat lidmaatschap natuurlijk niet.’

Zo begint Rebekka De Wit haar column deze week. Ze vertelt over hoe ze zichzelf en haar eigen klimaatbezorgdheid compleet de kop indrukt in het gezelschap van een onbekende hufter die op een boorplatform werkt en met een gewichtige armzwaai stelt: ‘95 procent van de wereldeconomie draait op olie en gas. Je kunt wel wíllen dat dat anders is, maar dat is gewoon niet zo.’

En als ik zoiets lees, gaat er - poing - meteen een lichtje branden in mijn hoofd. Een lichtje van herkenning. Je zit ergens, overtuigd van al waar je in gelooft, en dan komt er een of andere zware jongen, zelf zwaar overtuigd van zijn eigen levenskeuzen, met veel bombarie alles onderuithalen. Rebekka: ‘De snelheid waarmee ik mezelf diskwalificeerde, was gewoonweg bespottelijk. Ik weet niet eens wat ik zei, maar ik zat een beetje mee te hummen, terwijl ik saus op die witloofboot deed.’

Die scène. Ik kan daar zo veel bij en over denken, maar betere woorden dan de woorden die zij gebruikt, vind ik niet. Mensen onder elkaar, en wat we elkaar aandoen, het is soms zo schrijnend bizar.


10 oktober 2023

Nog zin in meer?

© Getty Images/iStockphoto