Direct naar artikelinhoud
OpinieRamsey Nasr

Een vraag over Gaza: kennen we de naam van elk Palestijns slachtoffer?

Ramsey Nasr: ‘Ook ik denk ‘Houdt het dan nooit op’’Beeld ANP/ AFP

Bijna twee weken later. Alle gijzelaars, alle doden, Israëlisch en Europees, hebben hun namen gekregen. Hun familieleden en vrienden zijn gehoord op tv, in de krant. Hun levens, dromen, idealen zijn ons bekend, voor altijd. Ik vind dat terecht.

Ramsey Nasr is schrijver, dichter en acteur. Hij groeide op in Rotterdam als zoon van een Palestijnse vader en Nederlandse moeder.

Wel heb ik een vraag. Hebben Palestijnse levens eenzelfde waarde voor ons? Kennen wij ook de namen van hún dode baby’s, hún vernederde grootouders en vermoorde kinderen? Kennen wij hún individuele dromen, vrienden, schoolrapporten?

Palestijnse levens worden doorgaans per aantal genoemd: 48 doden, 1200 gewonden. Geen namen maar nummers.

Dit geeft aan hoe wij ons mededogen verdelen. Want ook Palestijnen worden levend verbrand, ook Palestijnse dorpen kennen pogroms – uitgevoerd door Israëli’s. Palestijnse kinderen worden gemarteld, zitten jaren gevangen zonder aanklacht of hulp.

Dit gebeurt generatie op generatie, al meer dan 75 jaar. En misschien zijn we daardoor immuun geworden. Het zijn voor ons geen mensen, het is verzameld leed: ‘Houdt het dan nooit op?’

Maar voor mij is het familie. En ook ik denk ‘Houdt het dan nooit op’, alleen heb ik het over de blinde steun aan een overduidelijk systeem van apartheid en etnische zuivering. Israëlische mensenrechtenorganisaties noemen hun eigen regering racistisch, soms zelfs fascistisch. Extreemrechtse Knessetleden en ministers deden reeds vóór de Hamas-aanval openlijk voorstellen tot genocide.

Premier Rutte illustreerde zijn vooringenomenheid toen hij direct na de aanslagen verklaarde: “We hebben niet zo heel vaak meegemaakt dat dit conflict zich richt op heel gewone mensen.”

Kennelijk ziet hij Palestijnen niet als gewone mensen. Alleen al in de afgelopen maanden werden er in Palestina honderden burgers vermoord door Israël. Met onze steun en ons stilzwijgen.

Soms vraag ik me af of Palestijnen überhaupt bestaan. De Israëlische premier Golda Meïr vond alvast van niet. Berucht is Meïrs uitspraak uit 1969 dat er niet zoiets is als een Palestijns volk. ‘They did not exist.’

Heel gek, maar we zijn er dus toch. En wat gaan we daaraan doen?

Neem Gaza. Het is een van de dichtstbevolkte plekken ter wereld, afgesloten van de rest van die wereld: 2,2 miljoen inwoners. Bijna de helft van hen is nog een kind. Van alle kinderen in Gaza is 80% gediagnosticeerd als depressief. Vragen wij ons ooit af wat zij dromen?

Palestijnen in Gaza kunnen nergens naartoe. En er kan ook niets naar hen toe: geen water, geen brandstof, elektriciteit, hulpgoederen, medicijnen.

Enkel via de lucht komen goederen binnen: volgens Human Rights Watch heeft Israël vorige week Gaza gebombardeerd met witte fosfor – een wapen dat je vlees doet wegschroeien tot op het bot en dat strikt verboden is in dichtbevolkte gebieden.

Voor Israëli’s gelden andere wetten. Israëli’s kennen we bij naam.

Daarom mogen ze met Palestijnen doen wat ze willen. En omdat niemand Israël tot de orde roept, wil Israël steeds meer. Israël zegt tegen 2 miljoen wanhopige burgers dat ze in één dag allemaal naar het zuiden moeten gaan. Zogezegd voor hun veiligheid. Daarna bombardeert Israël deze vluchtelingen – in het zuiden. En het noorden zal binnenkort niet meer bestaan.

Zo zijn er nu binnen Gaza 1 miljoen vluchtelingen die geen kant op kunnen, zonder eten of water. Nu bestond Gaza sowieso al voor 80% uit Palestijnse vluchtelingen en hun nazaten. De meesten zijn hier beland in 1948: toen werden 750.000 Palestijnen verdreven uit hun huizen in wat nu Israël heet. Veel inwoners van Gaza bezitten nog steeds de sleutel van dat huis. En nu mogen ze weer op de vlucht.

Ook ziekenhuizen krijgen van Israël de tip te verkassen. Maar hoe? Hoe kunnen zieken en gewonden, gekluisterd aan medische apparatuur, weg uit de ziekenhuizen? Bejaarden, zieken, gehandicapten, de zwaksten – zij blijven achter en gaan hun lot tegemoet.

Onlangs aanschouwde de wereld zo’n lot. Een ziekenhuis in Gaza-Stad, volledig in puin. Het bood onderdak aan duizenden radeloze vluchtelingen. Ik bekeek de beelden. Ik zag een man, rondlopend met een doorschijnend plastic tasje. Hij hield het voor zich uit boven de menigte, alsof het een kostbaar brood bevatte. Het tasje was roodgekleurd. Geen brood. In de tas zaten de restjes vlees en botten van zijn kinderen.

Ik ben gaan zitten, heb gejankt als een dier.

Je krijgt 24 uur of een mensenleven, maar vernietiging is het doel. Vernietiging van een identiteit.

Voor zoiets is meer nodig dan ons negeren. Anonimisering in de media, het ontzeggen van politieke steun door de internationale gemeenschap – dat helpt, maar vormt niet de motor. Voor ontmenselijking moet je werkelijk moeite doen. Het is iets van lange adem. Legerleiders en politici in Israël hebben decennialang Palestijnse burgers vergeleken met – ik citeer – ‘kakkerlakken’, ‘slangen’, ‘beesten op twee benen’, zelfs met kanker waarop chemotherapie moet worden toegepast. Vergeleken daarbij is een leven als getal nog een geste.

Wat vandaag in Palestina gebeurt, is de logische uitkomst van deze behandeling. Wie niet langer erkent dat zijn vijand een mens is, gaat net iets sneller over tot, ik noem maar wat, volkerenmoord.

Vooral als niemand STOP zegt.

Ik heb een vuistregel voor humaan gedrag: waar woonwijken worden weggevaagd en dit ‘het maaien van het gras’ wordt genoemd, waar duizenden vrouwen en kinderen sterven en alsnog tot terrorist worden verklaard, daar is iets mis met de menselijkheid.

Met die van ons, en van eenieder die niet ingrijpt.

Dus grijp in. Nu.

Doen we dit niet, dan heb ik één wens, want dromen bestaan niet in deze hel. Dat iemand van de honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen, doden en gewonden de namen zal noteren, en dan avond na avond hun familieleden zal interviewen op nationale televisie.

Dit komt neer op talloze tv-uitzendingen.

Het zou absurd zijn – maar wel eerlijk.