Direct naar artikelinhoud
AchtergrondDe Oorzaak

Op een nacht telde ze 5.000 scheepshoorns, toen had Julia Barnett Rice er genoeg van: de eeuwenlange strijd tegen geluid

The Isolator, oftewel een geluidswerende ‘thinking cap’ van Hugo Gernsback, zeg maar de voorloper van noisecancelling headphones.Beeld rv

Stiltedagen, stiltekringen, een stiltebrigade zelfs: de geschiedenis van de ‘antilawaaibeweging’ gaat terug tot de negentiende eeuw en reikt ons enkele boeiende concepten aan om met lawaaivervuiling om te gaan. ‘Lawaai is altijd een teken van slechte machines of van slechte manieren.’

Het is overal maar we staan er nauwelijks bij stil: geluid. Of het nu irritant of heerlijk ontspannend is, decibels hebben een veel grotere impact op lijf en leven dan de meeste mensen vermoeden. Daarom start De Morgen samen met wetenschappers van de UAntwerpen een groot geluidsonderzoek. Iedereen die in Vlaanderen woont, kan deelnemen. 

Hij zou raar opkijken, Hugo Gernsback, mocht hij vandaag de trein nemen of een open kantoorlandschap bezoeken. Toen de Luxemburgs-Amerikaanse schrijver, die net als Jules Verne en H.G. Wells weleens ‘de vader van de sciencefiction’ wordt genoemd, in juli 1925 zijn nieuwste uitvinding aan de wereld voorstelde, vond hij weerklank over de hele Verenigde Staten. “Zet deze thinking cap op als je je wilt concentreren”, schreef bijvoorbeeld Times Signal, een krant uit Ohio. “Want je langdurig concentreren is tegenwoordig een van de moeilijkste dingen om te doen.”

De thinking cap in kwestie, door Gernsback The Isolator gedoopt, was een soort duikershelm van hout en vilt, waaraan een zuurstoffles was gekoppeld en waarmee schrijvers aan hun werktafel alle omgevingsgeluiden – toeterende auto’s, rinkelende telefoons of deurbellen – konden afweren.

Veel verder dan een prototype kwam Gernsback nooit en meer dan een dozijn exemplaren werden er van The Isolator niet gemaakt. Maar zoals dat gaat met technologische vooruitgang is wat vroeger nog sciencefiction was vandaag doodgewoon: geluidswerende oordopjes, AirPods en noisecancelling koptelefoons zijn volop ingeburgerd; jezelf afsluiten voor omgevingsgeluiden is nu een fluitje van een cent. In alle kleuren en vormen duiken moderne versies van The Isolator op, weliswaar zonder zuurstoffles.

Maar wie kent Hugo Gernsback nog? Of andere pioniers in de lawaaibestrijding zoals Theodor Lessing, Adriaan Fokker en Julia Barnett Rice?

Plotselinge schreeuw

Verzet tegen lawaai is van alle tijden. In het oude Rome klaagde Seneca al over het lawaai van het badhuis onder het appartement waar hij woonde en mocht een kopersmid, zo schrijft de Nederlandse historica Karin Bijsterveld in haar standaardwerk Mechanical Sound, geen nieuw atelier opzetten in een straat waar al een professor woonde. In het Londen van koningin Elisabeth I, in de zestiende eeuw, stonden dan weer gevangenisstraffen op nachtelijk hoorngeschal en ‘een plotselinge schreeuw in de stilte van de nacht’. Turijn op zijn beurt weerde in het begin van de achttiende eeuw de ateliers van alle handwerkers uit zijn binnenstad. En Amsterdam voerde al in 1804 regels in om het maken van muziek op straat aan banden te leggen.

Adriaan Fokker, oprichter van het Nederlands Akoestisch Genootschap, wilde de aandacht vestigen op de risico's van lawaai.Beeld rv

Maar pas op het einde van de negentiende eeuw ontstonden op verschillende plekken in de wereld georganiseerde ‘antilawaaibewegingen’, als reactie op de almaar toenemende industrialisering en verstedelijking. Mensen leefden steeds dichter bij elkaar en hielden er steeds vaker een verschillende dagindeling op na: door de komst van gas- en elektrische verlichting werden de dagen verlengd, in fabrieken werd een systeem van ploegendiensten ingevoerd, er bloeide een nachtelijk uitgaansleven op en de huizen werden steeds meer in hoogbouw op elkaar gestapeld. Vooral in de grote steden leidde dit alles tot steeds meer protest tegen het lawaai.

Gedachtemoordenaar

Getuige bijvoorbeeld het pamflet Arm België van Charles Baudelaire, waarin de Franse schrijver na een bezoek aan Brussel zijn voornaamste bronnen van ergernis opsomde: “De onregelmatige bestrating; de slecht gebouwde en gehorige huizen; de nauwe straten; de ruwe en onbeholpen tongval van de mensen; de algemene onhandigheid; het nationale fluiten (het is echt waar!) en het geblaf van de honden.”

Klaarblijkelijk waren schrijvers de spreekwoordelijke kanaries in de koolmijn, want min of meer in dezelfde periode beplakte Marcel Proust de muren van zijn slaapkamer met kurk, ten einde raad door de verbouwingswerken bij de buren, en drukte Franz Kafka de wens uit om eindelijk, eindelijk, eindelijk een hotelkamer te vinden die hem zou toestaan “zich af te zonderen, niets te zeggen, plezier te scheppen in stilte en ’s nachts te schrijven”, terwijl mopperkont Arthur Schopenhauer het geschreeuw van kinderen hekelde. Al was dat nog niets in vergelijking met dé ‘gedachtemoordenaar’ bij uitstek: het zinloze knallen van de zweep door de paardenmenners op straat.

Toch was het nog wachten tot eind negentiende, begin twintigste eeuw voor de allereerste antilawaaibewegingen formeel werden opgericht. In Londen kantte de Association for the Suppression of Street Noises zich vanaf 1895 tegen het oprukkende straatlawaai en in New York zag in 1907 de Society for the Suppression of Unnecessary Noise het levenslicht. De drijvende kracht achter de vereniging was een vrouw met een voorliefde voor klassieke muziek: Julia Barnett Rice.

Stiltekringen

Zevenenveertig was Rice toen ze de antilawaaibeweging opzette. Ze had een medisch diploma op zak, maar had nooit als arts gewerkt. Samen met haar man Isaac, een succesvol zakenman en schaakspeler, woonde ze in Villa Julia, een klassiek herenhuis met geluidsdichte kelder bij de Hudson-rivier. Omdat ze elke nacht werd gewekt door het getoeter van de schepen, besloot Rice op een koude decembernacht samen met enkele studenten de maritieme geluidsseinen te turven: vijfduizend telde ze er.

Toen Rice de scheepskapiteins op hun overvloedig nachtelijk getoeter aansprak, kwam ze te weten dat die niet claxonneerden om elkaar te waarschuwen voor mogelijke gevaren, maar eenvoudigweg om elkaar te begroeten. Ze klopte aan bij de bevoegde instanties en bij het stadsbestuur, en slaagde erin de schippers het zwijgen op te leggen.

De oprichting van de Society for the Suppression of Unnecessary Noise was een logische volgende stap, naar eigen zeggen “niet zozeer een vereniging tegen lawaai, want veel lawaai is onvermijdbaar, maar wel tegen onnodige geluiden”. Rice slaagde erin politici en fabriekseigenaren te overtuigen van het medische en economische nut van stilte. Op haar aandringen werden in de buurt van scholen en ziekenhuizen ‘stiltekringen’ ingevoerd: ruimtes waarbinnen je als autochauffeur niet mocht toeteren, waar spelende kinderen stil moesten zijn en waar straatmuzikanten niet welkom waren. Ze ijverde ook voor stillere fabriekssirenes, het verplicht gebruik van rubberbanden op melkkarren en een verbod op vuurwerk.

Almaar meer artsen en psychiaters stonden Rice bij. Lawaai had een negatief effect op zowel het leervermogen van kinderen als de genezing van patiënten, betoogden zij, een stiller New York zou kortom een gezonder New York zijn. “Patiënten denken dat er demonen achter hen aan zitten”, getuigde een medewerker van het Bellevue Hospital over het getoeter van de sleepboten op de Hudson. “En in veel gevallen blijkt de schok fataal te zijn.”

Ook schrijver Mark Twain steunde Rice in haar campagnes tegen het overbodige lawaai. Maar na de eerste successen verloor de Society for the Suppression of Unnecessary Noise zich in interne twisten en taande het enthousiasme. Bovendien was de opmars van de auto zo sterk dat elk weerwerk tevergeefs bleek.

Wraak

Met haar strijd voor een stillere samenleving inspireerde Rice wel gelijkgezinden over de hele wereld. In Duitsland richtte filosoof Theodor Lessing in 1908 de Deutscher Lärmschutzverband op, met het toepasselijk getitelde ledenblad Das Recht auf Stille, het recht op stilte.

Voor de uit Hannover afkomstige Lessing, die in 1933 door nazisympathisanten zou worden vermoord, was lawaai een teken van onvolwassenheid. Als individu, maar ook als samenleving. Naar zijn gevoel plaatsten burgers in de jongere westerse samenlevingen hun persoonlijke, biologisch gedrag nog te gemakkelijk boven het belang van het collectief, terwijl in de oudere oosterse beschavingen stilte al wel als een kenmerk van zelfdiscipline en wijsheid werd beschouwd.

In Duitsland richtte filosoof Theodor Lessing in 1908 de Deutscher Lärmschutzverband op, met het toepasselijk getitelde ledenblad ‘Das Recht auf Stille’, het recht op stilte.Beeld rv

In één adem uitte Lessing kritiek op het materialisme, de individualisering en het consumentisme dat hij rondom hem volop op gang zag komen. Mensen raken gemakkelijk verslaafd aan producten en de meeste van die producten maken lawaai, daar kwam het volgens Lessing op neer. Het lawaai van de stad, vond hij, was “de wraak van hen die met hun handen werken op hen die met hun hoofd werken en hen wetten opleggen”.

Lawaai-etiquette

Wat er ook van zij, ook elders in Europa kreeg Julia Barnett Rice navolging. Steden als Parijs, Rome en Boedapest voerden een verbod op toeteren in. En in Antwerpen, Brussel, Milaan, Stockholm en Praag werden ‘stiltedagen’ en ‘stilteweken’ gehouden, om het publiek de kracht van stilte – langzamerhand een zeldzaam goed – aan den lijve te laten ondervinden en een soort ‘lawaai-etiquette’ bij te brengen.

“Motorrijders, bedenkt dat uw machine een vervoermiddel is en geen apparaat om de trommelvliezen van anderen op sterkte te testen”, schreef het Nederlands Akoestisch Genootschap, opgericht door natuurkundige Adriaan Fokker, op een van zijn affiches. “Zorgt derhalve voor een doelmatigen knaldemper.”

Met zijn vereniging wilde Fokker, een neef van de bekende vliegtuigbouwer Anthony Fokker, de wetenschappelijke kennis over de schadelijke gevolgen van lawaai mee helpen verspreiden. Hij pleitte voor een betere regelgeving rond het maximale volume van huishoudelijke apparaten zoals stofzuigers, en voor het ontwikkelen van een nieuwe manier van claxonneren: tot dan waren automobilisten niet alleen verplicht om te toeteren als ze gevaar zagen, maar ook als ze gewoon een kruispunt naderden.

De ‘demon van het geraas’ moest worden bestreden met een nieuw beschavingsoffensief, vond Fokker. “Lawaai is altijd een teken van slechte machines of van slechte manieren”, zei hij. “Bewijs uw naasten en vooral uzelf een dienst van zonder lawaai door het leven te gaan.”

In New York richtte Julia Barnett Rice de Society for the Suppression of Unneccesary Noise op.Beeld rv

Met zijn acties bereikte het Nederlands Akoestisch Genootschap een groot publiek, en ook de politiek bleef niet onverschillig. In de jaren 1930 richtte de Amsterdamse Stadspolitie zelfs een Stiltebrigade op. Gewapend met geluidsmeters in zakformaat, Silenta’s genaamd, jaagden de agenten op herriemakers.

“Het Lawaai komt tegenwoordig in aanmerking voor de positie van ‘Staatsvijand Nr. 1’”, schreef de IJmuider Courant bij de voorstelling van de Silenta. Lawaaibestrijding was volgens de krant noodzakelijk, maar er was wel een grens en die lag op het punt “waar pure levensvreugde erdoor gedoofd zou worden”.

Maar de publieke opinie keerde zich tegen de geluidsmeters en de jacht op de herriemakers werd snel na de ingebruikname van de Silenta alweer stopgezet.

IJsbeer

In dit klimaat van antilawaaibewegingen en creatieve oplossingen ontwierp Hugo Gernsback zijn thinking cap, de verre voorloper van onze noisecancelling koptelefoon. En ook al werd The Isolator nooit een commercieel succes, het idee van de geluidswerende ‘denkhoed’ bleef ook nadien inspireren.

“Soms droom ik ervan in een tijdperk te leven waarin er geen luidruchtige motoren zijn”, schreef de Poolse componist Witold Lutoslawski jaren later. “Maar waar integendeel uitvindingen zullen bestaan om een persoon in staat te stellen om om zich heen – wanneer hij of zij dat ook maar wenst – een vacuümbarrière te creëren waardoor geen enkel geluid zich een weg zou kunnen banen.”

Het meer dan veertig jaar oude citaat werd door de Poolse pianiste Hania Rani opgenomen in het cd-boekje bij haar debuutalbum Esja, uit 2019. Niet zomaar, want sinds ze bij de explosie van een luidspreker gehoorschade opliep, had Rani het gevoel gevangen te zitten in een kooi van geluid. Winkels, treinstations, restaurants: overal waar ze kwam, werd ze gedwongen om naar muziek te luisteren.

“Er zou dringend meer bewustwording rond lawaaivervuiling moeten komen”, vertelde Rani in mei 2019 na een concert in Oostende. “Want ook de stilte kan verdwijnen, net zoals de ijsbeer.”

Wat voor Hugo Gernsback of Witold Lutoslawski nog een verre droom was, is voor Hania Rani dagelijkse praktijk: wil ze langdurige concentratie, hoe moeilijk die soms ook te vinden is, dan kan ze dankzij haar koptelefoon in elk geval alle storende omgevingsgeluiden buitensluiten.

Al is het naar ‘antilawaai-ambassadeurs’ van het kaliber Julia Barnett Rice, Theodor Lessing of Adriaan Fokker vooralsnog ver zoeken.