Direct naar artikelinhoud
InterviewMirjam Rotenstreich

‘Als een therapie me de pijn en het verdriet om Tonio zou ontnemen, wat blijft er dan nog over? Niks’

Schrijfster Mirjam Rotenstreich bij haar thuis in Amsterdam. ‘Er is geen specifiek woord voor een ouder die een kind heeft verloren. Dat maakt sociaal contact heel lastig.’Beeld Simon Lenskens

Na Tonio, de requiemroman van A.F.Th. van der Heijden over zijn in 2010 overleden zoon, is er nu Jij ontbreekt aan mij, een boek van ­Tonio’s moeder, Mirjam Rotenstreich (63). ‘We hebben geen toekomst meer. Dus werken we met het verleden.’

Je drukt op de bel en die drukt je met je neus op de feiten. Te weten dat twee agenten hier op 23 mei 2010 aanbelden, en in het grote, gewichtige pand ­nabij het Vondelpark in Amsterdam de aan­kondiging van nieuws weerklonk, vader en moeder opkeken en het leven in huis bevroor. Nog altijd staat zijn naam op het bewonerskaartje naast de drukknop, en in alles adem je het verleden.

Mirjam Rotenstreich leidt me haar kantoor in, een bibliotheek met metershoge kasten en een grote foto van haar man, A.F.Th., de kathedralenbouwer met een oeuvre dat bijna een halve eeuw overspant. Ook zij schrijft, al jaren. Op de houten tafel liggen vers gedrukte promo­plaatjes van de uitgeverij: ‘Kon ik mij, nu Tonio niet meer leefde, dus niet meer bestond, nog steeds moeder noemen?’ Een citaat uit het nieuwe boek van Rotenstreich, Jij ontbreekt aan mij, een verzameling dagboek­aantekeningen over het naleven van Tonio, haar enige kind die op de fiets werd aangereden door een auto. De automobilist reed te snel, maar had niet gedronken. Tonio gaf geen voorrang. Het boek wordt beheerst door een zelf bedacht acroniem VGLT: Verdriet, Gemis en Leed om Tonio. Na Van der Heijdens requiemroman Tonio uit 2011, schuift Rotenstreich nu haar verhaal naar ­voren.

“Zal ik koffie voor je halen?”

Mirjam Rotenstreich is hartelijk en zal ondanks het rauwe karakter van het gesprek altijd rustig praten, in volzinnen, op een warme en evenwichtige toon. Anders dan het voorafgaande vermoeden dat ik als leeftijdsgenoot van ­Tonio ongewild het verlies zou symboliseren, verdampt de generatiekloof vanaf het begin en stelt de moeder van Tonio zich open en complexloos op: “Vraag maar raak. Ik ben er klaar voor.”

Mirjam Rotenstreich: ‘Ik kom alleen buiten om boodschappen te doen. Adri komt al helemaal niet meer buiten. Dat is het. Dag na dag.’Beeld Simon Lenskens

Gaan wij elkaar kunnen begrijpen?

“Hoe bedoelt u?”

Ik lees even een stuk voor uit de openingspagina van het boek: ‘De gemoedsaandoening is veel complexer dan de eendimensionale gevoelens die wij allen kennen. De veelkantige verschijningsvorm is niet over te brengen aan degene die in de gelukzalige toestand verkeert een buitenstaander te zijn. Deze ­ongewilde uitsluiting van de gewone ouders zorgt voor een extra sterke verbintenis ­tussen ouders die wel een kind zijn verloren, maar in plaats van dat ze daarmee geholpen zijn, maakt het hen extra eenzaam.’

“Toch wel. Wij kunnen elkaar begrijpen. Ik kan je vertellen hoe dit leven eruitziet, maar het echt voelen is voor jou onmogelijk. Ik verwacht dat ook niet.”

Voor de buitenwereld is de dood van uw zoon op een bepaalde manier tot cultuur verworden. Er is Tonio, de requiemroman van uw man, een boek dat verfilmd werd en ook is omgezet in een theaterstuk. In 2018 bracht u een boek uit met kattenfoto’s van uw zoon, Tonio’s blik, in eerdere romans van uw hand speelt het gemis ook een grote rol, en nu is er een nieuwe verzameling teksten. Wat is de precieze bedoeling van Jij ontbreekt aan mij?

“Ik hoop de buitenstaander duidelijk te maken dat de dood van een kind een levenslange straf is. Iedere dag weer. Die is er dag en nacht, voor de rest van je leven. Door er over te schrijven krijg ik meer grip op het verdriet. Het schrijven dwingt me de VGLT te analyseren. Die analyse deel ik nu met de lezer.

“Er is veel waar je als buitenstaander niet aan denkt, of gewoon niet weet. Zoals het ontbreken van een geschikte Nederlandse term, wat pijnlijk is. Er is geen specifiek woord voor een ouder die een kind heeft verloren. Dat maakt sociaal contact heel lastig. Soms kun je simpelweg niet antwoorden op de vraag ‘Heb je kinderen?’, omdat het verdriet te groot is. Als een vrouw een partner is verloren, zeg je: ik ben weduwe, en weet iedereen wat dat betekent. Voor onze situatie zijn er maar drie talen in de wereld die een gepast woord hebben. In het ­Hebreeuws, de taal van mijn Joodse familie, is dat אם שכולה, ‘em sjakula’.

“Na de wrede actie van Hamas op dat festival zijn er plots een hele hoop ouders op wie de term rust. In het Nederlands klinkt ‘sterrenmoeder’ me veel te zoetsappig, veel te positief. En bijna niemand kent die term. Als je die in een gesprek nog moet uitleggen ook, ben je nog verder weg.

“Seks, nog zoiets. ‘Seks na de dood van je kind’ tikte ik in Google, maar vond niks. Hoe vind je je intimiteit terug? Gelukkig zit intimiteit in zoveel meer dan alleen de seksuele daad. Als ik ’s avonds een slok wodka in Adri’s mond spriets, kan daar weinig tegenop.

“Er overviel me ook een diep verdriet toen ik op Google Street View plots op Tonio stootte. Ook dat verwacht je niet. Ik zag hem staan voor Dixons, de mediawinkel waar hij een bijbaantje had. Idioot om hem zo te treffen, totaal idioot.”

U schrijft ook over het graf van Tonio: ‘De eerste teleurstelling vond plaats op de dag van de begrafenis. Wat ik zag was een gesloten kist die niets met Tonio te maken had. Wat had ik dan verwacht? De tweede teleurstelling was de ontdekking dat het graf van Tonio mij niets zei.’

“Adri en ik zijn al een paar jaar niet meer naar zijn graf geweest. Altijd denk ik: wat sta ik hier te doen? Tonio is niet gecremeerd. De hele familie van mijn vader is vermoord in de Holocaust, dus crematie zou heel onwennig hebben aangevoeld. Het graf? Ik kan het moeilijk verklaren. Ik voel ook niks op de plek waar Tonio is aangereden. Niks. Je verwacht dat de VGLT toeslaat op zo’n plek, net als op zijn verjaardag of sterfdag, maar het diepe verdriet schuilt niet in het verwachte, maar in het onverwachte, zoals een liedje of een foto. De zwaarste pijn is die van alledag, tot aan mijn dood.

“Adri en ik leiden een parallel leven, hier thuis, onttrokken aan het openbare leven. Er schuilt een soort doorzichtige wand tussen mij en de buitenwereld. Het onttrekken begon al het jaar voor Tonio’s dood, alsof we het lot voorvoelden. We gingen niet meer naar al die oppervlakkige boekvoorstellingen en presentaties en bleven voortaan thuis om te schrijven.”

Hoe ziet een dag er nu uit?

“Ik sta op, zet koffie en breng Adri ontbijt op bed. Daarna gaat hij naar de bovenste ver­dieping, de zolder, om te schrijven. Ik ga helemaal naar beneden, ook om te schrijven. En ’s avonds zien we elkaar op de bank en drinken in het weekend wodka. Soms ook in de week. We eten niet meer samen aan tafel, dat is te kaal met twee mensen. Dat doen we op de bank en kijken naar een film of serie. Ik kom alleen buiten om boodschappen te doen. Adri komt al helemaal niet meer buiten. Dat is het. Dag na dag.”

U houdt een blog bij. ‘Contact met de buitenwereld’ heet die.

“Zo is Jij ontbreekt aan mij ontstaan, met de korte teksten die ik daar postte, waarna vrienden me aanraadden het als boek uit te brengen. Via de blog en het boek heb ik controle over de dood van mijn zoon. Ik bepaal zelf wat ik schrijf. Dat eendimensionale is veel eenvoudiger dan een fysiek gesprek met vriendinnen. Altijd draag ik dat gemis met me mee. Zij niet. Zij hebben een ander leven. Dus is het comfortabeler om binnen te blijven met Adri. Wij ­hebben geen woorden nodig.

“Ik schrijf wel brieven met Anna Enquist, die een dochter verloor, maar voorts heb ik niet veel contact met andere mensen, ook niet met lotgenoten. Sommigen halen er kracht uit, maar ik kan er niet zoveel mee. Toch komt de buitenwereld hier deels ook binnen. Ik weet wat er gebeurt in Oekraïne en Gaza. Die oorlogen raken me, te weten dat mijn vader geboren is in Oekraïne en dat ik nog familie heb in Israël, maar als ik beelden zie van een aardbeving in Turkije of Syrië, beelden van schreeuwende moeders, voel ik veel afstand. Dat klinkt egocentrisch, maar het is niet anders.”

Rik Van Puymbroeck, een Vlaamse journalist en schrijver, bracht onlangs het boek Treurwil uit, over het willen vasthouden van verdriet. Herkent u dat gevoel?

“Absoluut. Het is heel dubbel: op de momenten dat ik het meeste pijn voel, is Tonio het dichtst bij me. ‘Waarom probeer je geen EMDR-therapie?’, vragen mensen me. Maar waarom zou ik dat doen? Het lukt me om verder te leven, door vast te houden aan het schrijven, dus waarom heb ik therapie nodig? Ik ben geen vaatdoek. En als zo’n therapie me de pijn en het verdriet om Tonio zou ontnemen, wat blijft er dan nog over? Niks.”

Op de rouwadvertentie van schrijver Frans Kellendonk stond een citaat uit de opera Dido en Aeneas van Henry Purcell: ‘Remember me but forget my fate.’ Dat werd ook gespeeld op de begrafenis van Hugo Claus. Kan u aan Tonio denken zonder pijn te voelen?

“Neen. Misschien breekt die dag ooit aan. Ik kan wel met meer afstand over Tonio praten. Zoals nu, met u. Maar als ik écht aan hem denk, en er herinneringen bijhaal, ga ik kapot. Die super­intense momenten nemen wel af in de tijd, maar toch.

“Aanvankelijk kon ik niet praten en nam ik een soort valium om tot rust te komen. Na de dood van Tonio was alles één grote waas. Dan stond ik in de supermarkt een uur naar de vriezer te staren en kon ik niet bewegen. Wat moet ik doen? Nu, als ik aan hem denk en het rauwe verdriet me steeds weer overvalt, kan ik me niet inbeelden hoe verder te leven. Maar ’s anderendaags sta ik weer op. Om te schrijven. Dan voel ik Tonio minder, maar zodra ik het ­bureau verlaat, is hij daar weer.”

Wordt Tonio in uw gedachten ­ouder?

“Neen. Soms probeer ik me zijn leven als dertiger te verbeelden. Ik had graag geweten wat hij van de opvoeding vond.”

Tonio werd net geen 22 jaar en had een volgroeid privéleven. Hij bewoonde al anderhalf jaar een etage samen met een vriend, ging uit, blowde... Is het moeilijk omgaan met dat deel van zijn leven dat vreemd voor u was?

“Op de lagere school weet je veel van je kind, op de middelbare school al iets minder en eens het huis uit kun je het hele leven niet meer kennen. Het is niet zo dat ik Tonio niet wil delen met zijn ­vrienden, die ik niet ken, maar het is confronterend. Toen ik onbekende vrienden kort na zijn dood aan het graf zag, viel ik bijna flauw: te weten dat zij er nog zijn, en hij niet. Ik aanvaard het deel dat ik niet ken en ga er ook niet achteraan. Ik houd het bij de herinneringen die ik zelf heb aan de prachtige jongen die hij was.”

In Jij ontbreekt aan mij speelt u open kaart. Uw man ging niet op de rem staan bij sommige passages?

“Adri heeft het boek niet gelezen. Net zoals ik zijn Tonio ook niet gelezen heb.”

Waarom niet?

“Dat lukt eenvoudigweg niet. Dat ik Tonio niet heb gelezen, maakte mijn eigen boek mogelijk. Dit is mijn product, niet dat van Adri. Zou Adri daar al over geschreven hebben? Die vraag heb ik me niet gesteld. Ik heb neergeschreven wat ík voel. ’s Avonds praat Adri altijd veel over wat hij die dag schreef. Nu doe ik dat ook. Het is meer in evenwicht, al moet hij daar nog aan wennen.” (lacht)

U schreef eerder al over een uitspraak van uw man, in de lift van het ziekenhuis, toen Tonio nog aan de beademing lag. ‘Wat er ook ­gebeurt, we gaan door.’ Wat betekende die uitspraak?

“Adri heeft zich na de dood van Tonio even uitgesproken over zelfmoord. Hij dacht daaraan. Ik niet, dat kwam niet bij me op. Doorgaan betekende dat we ons vertrouwde leven zouden aanhouden. Ik leerde Adri eind jaren 70 kennen – we zijn intussen al vierenveertig jaar samen –, zag hem voor het eerst op mijn verjaardagsfeestje in het kraakpand waar ik woonde. Hij had net zijn debuut uitgebracht (‘De draaideur’, onder het pseudoniem Patrizio Canaponi, red.) en ik viel voor de schrijver. Ik zag en zie in hem nog altijd het ware schrijverschap. Geen hang naar bekendheid, maar de hang naar verhaal. De literatuur was en is altijd onze wereld geworden en gebleven. Het doorgaan slaat op het vasthouden aan de literatuur.

“Schrijven is wat ons in leven houdt, wat nog enige zin geeft aan het leven. Ik moet ook fysiek zo veel mogelijk opschrijven, want mijn geheugen is kapot sinds de dood van Tonio. Het werkgeheugen zit constant vol. Er is geen overdracht meer naar het langetermijngeheugen. Ik noem het een psychische hersenkneuzing. Na Tonio’s dood publiceerde ik nog twee romans (Verloren mensen, 2013, en De stalkster, 2016), nadat ik eerder al over de Joodse identiteit had geschreven (Macho’s en prinsessen: eros en joden, 1996).

“Wij hebben ons overigens nooit een gezin gevoeld, eerder een driemanschap. Alle drie waren we sterk individualistisch. Ieder deed zijn ding. Dat is nog altijd zo.”

Mirjam Rotenstreich: ‘Het is nu genoeg geweest, denk ik vaak, maar bij wie kan ik me beklagen? Ik geloof niet. Ik heb geen andere optie dan door te gaan, zoals Adri in de lift zei.’Beeld Simon Lenskens

U werkt al geruime tijd aan een boek over uw vader, over wie ook wordt geschreven in Jij ontbreekt aan mij. Het persoonlijke verleden is de bron van uw ­schrijven?

“Wat rest er ons anders nog? We begeven ons niet in de wereld, maken geen reizen, hebben geen kinderen, maken niks mee. We hebben geen toekomst meer, dus werk ik met het verleden.

“Door over ­Tonio te schrijven houden we hem op een bepaalde manier in leven. Het verhaal van mijn vader heeft een ander doel: ik wil hem zijn verhaal teruggeven, de context invullen, want veel is bedekt gebleven.”

Een krasse eeuw is de werktitel van dat boek. Die doet denken aan De eeuw van mijn vader, van Geert Mak. Anders dan Maks vader, die als dominee in Nederlands-Indië diende, maakte uw vader deel uit van het Rode Leger dat Berlijn innam. Wie was hij?

“Een Oost-Europese Jood die ­ge­boren is in het westen van Oekraïne, in ­Budzanów. Zonder van plek te veranderen, veranderde hij wel drie keer van nationaliteit. In 1912, bij zijn geboorte, lag het dorp in de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Na de Eerste Wereldoorlog werd dat Pools gebied. Na het pact uit 1939, tussen de nazi’s en de Sovjets, werd Budzanów deel van de Sovjet-Unie.

“Mijn vader groeide op in een streng, orthodox gezin, maar viel al gauw van zijn geloof af en sloot zich aan bij de communisten. Hij vloog de cel in om politieke redenen en belandde bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in het Rode Leger van Stalin. Hij behoorde niet tot de infanterie, die bij bosjes werd neergemaaid, maar werkte bij de genietroepen. Hij kreeg vijf medailles voor de overwinning op de nazi’s, specifiek voor de inname van Berlijn.”

Hij werd 101 jaar en stierf vier jaar na Tonio. Kon u rouwen om uw vader?

“Dat lukte niet. Daarvoor was het verdriet om mijn zoon te groot. Binnen het jaar na de dood van mijn vader stierf ook mijn moeder. Ook dat lukte niet. Pas later is het verdriet om mijn vader me in het gezicht gewaaid en zette ik mijn onderzoek verder. ‘Ik heb een goed leven gehad’, zei hij op het laatst.”

Wat een bijzondere uitspraak is voor een man die iedereen verloor tijdens de oorlog.

“Zijn hele familie is uitgemoord door de nazi’s. Zijn ouders en drie zussen: ofwel doodgeschoten ofwel vergast in vernietigingskamp Belzec, in Polen. Na de oorlog eindigde hij in een kamp voor ontheemden in Bensheim. Daar kreeg hij een identiteitskaart en zorgde een administratieve fout ervoor dat hij plots vier jaar ouder was. In Lindenfels gaf mijn vader les aan Joodse weeskinderen, die later naar Israël werden overgebracht. Vader ging uiteindelijk mee met een delegatie naar Nederland, ook om Joodse wezen te onderwijzen.

“Hier leerde hij mijn moeder kennen, Louisa Leezer. Zij leefde ondergedoken voor de Duitsers en verloor twee oudere zussen, ook vermoord door de nazi’s. Haar hele leven had ze een hysterische verlatingsangst. Vader en moeder, van oorsprong onderwijzer en verpleegster, kwamen samen in de confectie terecht, naaiden thuis kleren aan elkaar, tot de grote bedrijven de lageloonlanden opzochten. Nadien werkte vader in het verzekeringswezen. In zijn nalatenschap vond ik een hoop romans, dichtbundels en toneelstukken. Hij las kennelijk veel Oost-Europese klassiekers. Wat een leven lag er op hem te wachten? En wat is het uiteindelijk geworden.

“Het was lastig opgroeien thuis. Twee oorlogsslachtoffers, ik moet het je niet uitleggen. Mijn moeder was ruim 70 en vader 80 jaar toen ze alsnog scheidden. Eén kleinkind hadden ze: Tonio. En die stierf. Toen ik het nieuws vertelde aan vader, die verzorgd werd in het joodse tehuis Beth Shalom, zei hij niks. Hij kreeg geen woord gezegd. Ik vond het bijna erger voor hem dan voor mij.”

Hoe reageerde uw moeder?

“Totaal hysterisch. Ze ondernam zelfmoord­pogingen, weigerde nog te eten of te drinken. Ik heb haar anderhalf jaar niet bezocht. Ik kon dat niet aan.”

U hebt nooit de handen ten hemel gericht en u afgevraagd waarom uw familie – en uzelf – dit allemaal is overkomen?

“Het is nu genoeg geweest, denk ik vaak, maar bij wie kan ik me beklagen? Ik geloof niet. Ik heb geen andere optie dan door te gaan, zoals Adri in de lift zei.”

Na de dood van uw vader vond u een flard tekst in zijn portemonnee. Waarover gaat die tekst?

“Dat is een uitgescheurde pagina uit een boek over de wandaden van het Rode Leger in Duitsland. Die tekst gaat over moord en verkrachting. Natuurlijk heb ik me al afgevraagd wat zijn rol daarin was. Ik kan me niet inbeelden dat mijn vader zoiets ooit heeft gedaan. Maar ik zal het nooit zeker weten.”

Hoe dacht uw vader op het einde van zijn ­leven over Stalin?

“Hij zag al gauw in waartoe het communisme had geleid. Eigenlijk was mijn vader vooral een marxist, geen politieke communist. ‘Alles is oneerlijk verdeeld’, zei hij telkens. Ongelijk kun je hem niet geven.”

‘Ik bén de Tweede Wereldoorlog’ is een bekende uitspraak van Harry Mulisch, met wie u en uw man het goed konden vinden. Dat citaat lijkt me vooral van toepassing op uw vader. Sluit het onderzoek naar zijn leven aan op de dood van Tonio? Bent u op zoek naar verbinding, naar belonging, naar het behoren tot een bepaald verhaal?

“Nee, dat niet. Het is het opvullen van een verhaal. Mijn vader sprak nooit over de oorlog. Het onderzoek helpt me om mijn plaats in dat verhaal beter te begrijpen. ‘Ik ben opgegroeid met de dood, die zat bij ons aan tafel’, laat ik het hoofdpersonage in een van mijn romans zeggen. Dat is letterlijk hoe ik erover denk. Je hebt de mensen die stierven in de oorlog, je hebt zij die het overleefd hebben en verder moeten/moesten, en je hebt de tweedegeneratieslachtoffers, waar ik toe behoor. Ik was zogenaamd altijd het ‘vrolijke meisje’ thuis, maar dat was niet zo. Het was erg beklemmend om op te groeien in die besloten Joodse gemeenschap, vol haat en droefenis, na wat was gebeurd. Heel complex. Er werd niet over gepraat, dus als kind begrijp je het ook niet.

“Halverwege de middelbare school verliet ik die Joodse wereld en ging er een nieuwe wereld voor me open. ‘Ah, mensen kunnen dus ook gewoon vriendelijk zijn’, merkte ik in het Montessori Lyceum, bij de gojims, de niet-Joden. Ik kreeg eindelijk de kans me te ontwikkelen, maar het verleden haalde me in. Toen Adri een tijd na de val van de Muur in Berlijn zat, bezocht ik hem. Ik zag de kogelgaten in de muren en dacht: misschien zijn die van mijn vader. Heel langzaam dacht ik na over mijn Joodse achtergrond. Heel langzaam groeide het inzicht. Het werd opnieuw onderdeel van mijn leven. Maar dat staat los van Tonio’s dood. Het is deel van mijn leven en van mijn schrijverschap.”

Voelt u zich Joods?

“Ja, al kan ik niet zeggen wat dat dan precies inhoudt. Ik heb nog familie in Israël, maar eerlijk: we kennen elkaar amper tot niet. Ik ben ook niet per se pro Israël. Wat Hamas heeft gedaan is gruwelijk, een slachting, met alle kenmerken van een ‘ouderwetse’ pogrom, gericht tegen het Joodse volk. Dat Israël wraak wil en Hamas wil vernietigen is begrijpelijk, maar daarbij moet het zich wel aan het humanitair oorlogsrecht houden en dat gebeurt niet, voor zover ik dat kan beoordelen.

“Joods zijn is gewoon een heel breed begrip. De Tweede Wereld­oorlog heeft bij velen de Joodse identiteit aangewakkerd. Voorheen speelde dat veel minder. De familie van Anne Frank was daar ook niet mee bezig. In 1973, tijdens de Jom Kipoer-oorlog (toen een door Egypte gevormde coalitie de in 1967 door Israël bezette gebieden probeerde te heroveren, red.) zaten we met de familie om de radio en had het iets heroïsch: het was Israël tegen de rest van de wereld! Ook bij het 25-jarige bestaan van de staat zongen we het volkslied op school. Daar ben ik voor een deel mee opgegroeid, maar blijft nu dus weinig van over.

“Tonio kreeg die identiteit niet mee bij de opvoeding. Hij was Joods via mij, meer niet. We hebben ook nooit antisemitisme ervaren. Had Tonio nog geleefd, dan had ik me nu wel zorgen gemaakt.”

Hoe ziet de toekomst er voor u uit?

“Het is niet zo dat ik eeuwig over onze zoon ga schrijven en publiceren. Nu breekt de tijd aan om Een krasse eeuw eindelijk af te werken. Wat er daarna komt, weet ik niet. Maar schrijven ga ik doen. Dat staat vast, en zal altijd zo zijn.”

Wie met vragen zit over zelfdoding, kan terecht bij de Zelfmoordlijn op het gratis nummer 1813 en op de website zelfmoord1813.be.

Mirjam Rotenstreich, Jij ontbreekt aan mij, De Geus, 304 p., 24,99 euro.

‘Als een therapie me de pijn en het verdriet om Tonio zou ontnemen, wat blijft er dan nog over? Niks’
Beeld RV