Overlevenden van de aanval op kibboets Be’eri worden opgevangen in een luxeresort aan de Rode Zee.

Bij de overlevenden van de Hamas-aanvallen: "Ik denk niet dat de wereld begrijpt wat hier is gebeurd"

Aan de grenzen van Gaza zijn de kibboetsen en steden spookachtig leeg. De overlevenden zijn gevlucht naar een hotel aan de Dode Zee. Daar rouwen ze om de grootste slachtpartij op Joden sinds de Tweede Wereldoorlog. "Eerst moet Hamas onze mensen terugbrengen, dan pas mogen de bommen op Gaza stoppen."

Kasper Goethals (tekst)en Gert Jochems (foto’s)Vanuit Sderot en Ein Bokek

Vanaf de heuvels van Sderot kun je de bommen op Gaza zien vallen. Tijdens de vorige oorlog, in 2014, kwamen de bewoners van het Israëlische grensstadje ’s avonds naar het spektakel kijken. Ze sleepten hun oude zetels, tuinstoelen en wijnkistjes naar boven en juichten bij elke explosie. Iemand maakte zelfs een schommel vast tussen de bomen, met uitstekend zicht op het inferno in de verte. Een reporter van The Guardian zag de bewoners aperitieven met chips, biertjes en waterpijpen. "Wat een schoonheid", riep iemand, terwijl in de verte een koolzwarte rookpluim opsteeg.

Hoe anders is het vandaag. De heuvels van Sderot zijn afgesloten door het leger. Vanaf het enige uitkijkpunt dat nog open is, berichten fotografen en filmploegen over de hel aan de horizon. Beneden zijn de straten uitgestorven, alsof iemand met een vingerknip iedereen heeft weggetoverd. De bouwwerven liggen stil. De bloemen op de vensterbanken verwelken. In de verte klinken doffe dreunen van bommen en ergens blaft een soldaat dat hij een paspoort wil zien. Het contrast met de dodelijke chaos vijf kilometer verderop in de dichtbevolkte Gazastrook kan niet groter zijn.

Waar het politiekantoor stond, is nu een gapend gat. Een handvol Hamas-strijders dat op 7 oktober Israël binnenviel, verschanste zich in het kantoor. Het gebouw werd daarna zo zwaar bestookt met bommen en raketten dat er niets van overblijft. "De zeven Israëlische agenten die nog binnen waren, werden ook gedood", zegt ­Shlevet Ademola (49). Ze woont tegenover het kantoor. Op de ochtend van 7 oktober hoorde ze het geluid van automatische ­wapens nog voor het luchtalarm afging. "Terroristen in de stad, hoe kan dat? We hebben muisstil binnen gewacht. Het was als een nare droom, waarbij je niet helemaal weet of je al wakker bent of niet."

Verschrikkelijke verhalen

Voor Ademola, die met haar twee kinderen, man en hondje Cookie, de aanval op Sderot heeft overleefd, is vertrekken geen optie. "Waar moet ik naartoe? Een hotel is goed voor een paar dagen, maar daarna wil je gewoon thuis zijn. Ik wil nu vooral dat er vrede komt, ik herinner mij de tijd vóór de muur rond Gaza. We konden er naar de markt om fruit te kopen, nu zouden ze me vermoorden omdat ik Jood ben. Ik hoop dat Hamas de gijzelaars en de lichamen van de doden snel vrijgeeft zodat hun ziel rust krijgt. Eerst onze mensen terugbrengen, dan pas kunnen de bommen stoppen." Ze kijkt naar het plein. De loofhutten van het joodse Soekot staan er nog. Tijdens dat zevendaagse feest vieren de Joden dat God hen uit Egypte bevrijdde en hen veertig jaar door de woestijn leidde naar het ­beloofde land Kanaän, in het huidige ­Israël. "Bijna iedereen hier is vertrokken", zegt Ademola.

Hamas-strijders en andere terroristen doodden op 7 oktober zeker 1.300 Israëli’s, onder wie vele honderden burgers. Ze ­namen ook minstens 229 gijzelaars mee naar de Gazastrook. Het was de grootste pogrom tegen Joden sinds de Tweede ­Wereldoorlog. Voor de overlevers is er na drie weken geen uitzicht op een terugkeer naar een vorm van normaliteit. In de kibboets Be’eri werden zo 130 mensen van alle leeftijden vermoord, ruim 10 procent van de bevolking. Talloze huizen werden afgebrand. Het dorp is nu militair gebied. De overlevenden kunnen niet naar huis en ­weten niet wat ze daar zouden aantreffen. Ze verblijven nu in een luxehotel aan de Dode Zee. Daarvoor moesten ze de Judeawoestijn oversteken naar het diepste punt op aarde, 430 meter onder het water­niveau.

Shlevet Ademola blijft in Sderot. "Waar moet ik naartoe?"

De getroffen kibboetsen in het zuiden zijn progressiever dan stadjes als Sderot. Het zijn landbouwgemeenschappen die gesticht werden door progressieve Joodse kolonisten in de periode voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog. De kibboets Be’eri werd in 1946 doelbewust op die plek opgericht, tegelijk met elf andere nederzettingen in het zuiden, om te maken dat het gebied deel kon worden van Israël. Het plan van de zionistische beweging werkte. Vandaag loopt de weg naar de Dode Zee langs straatarme nederzettingen van be­doeïen en spectaculaire woestijn­bergen integraal door de staat Israël.

De hechte gemeenschapscultuur van de kibboetsen heeft de aanslagen van 7 oktober overleefd. In het David Dead Sea Resort & Spa, een luxehotel aan de kust, heeft iedereen een verschrikkelijk verhaal. Mensen knuffelen elkaar, babbelen gesmoord of proberen te glimlachen. Ze houden ­elkaar vast tijdens een optreden van een ­liveband in de lobby. Ze trekken zich terug in vergaderzaaltjes om de begrafenissen te coördineren. Omdat er zo veel doden zijn gevallen, blijven de begrafenissen al bijna drie weken duren, terwijl begrafenissen in de Joodse cultuur meestal al op de dag van het overlijden of de dag erna plaatsvinden. "Het is alsof je op een schommelend schip zit van verdriet en depressie", zegt Ascher Neve (52). Zijn vader Mordechai Neve (76) werd vermoord tijdens de aanval. Zijn broers overleefden in de safe rooms van hun huis. Een vriendin werd ontvoerd.

Pioniersfamilie

"Ik woon zelf niet meer in Be’eri, maar ik vier er al mijn verjaardagen en onlangs nog die van mijn dochter. Wie in de kibboets is opgegroeid, draagt de gemeenschap een ­leven lang mee." Tijdens zijn verhaal wordt Neve geregeld onderbroken door mensen die hem herkennen. "We zijn één familie. Mijn vader hield van houtbewerking. Hij spendeerde al zijn vrije tijd in een ­atelier voor houten speelgoed om daar te helpen met polijsten en uithakken. De ochtend van de aanvallen was hij thuis, ik had nog contact met hem op whatsapp. Maar zijn vriendin woonde verderop en was ­alleen. Hij wilde haar beschermen en werd gedood." Neve zegt dat de inwoners van Be’eri de meest pacifistische van Israël ­waren. "Mijn vader vertelde altijd dat hij eens de bus had gemist en te voet van ­Gaza-stad helemaal terug naar Be’eri ­wandelde. Dat kon, het was veilig, we leefden vredig ­samen."

De grootouders van Neve waren medestichters van Be’eri. "Mijn grootmoeder kwam als 15-jarige Jodin alleen met de bus van Irak naar Israël. Mijn vader kwam uit Duitsland waar hij goed geïntegreerd was, maar hij moest vluchten." Ze waren pioniers, zegt hij, die het land uitbouwden, boerderijen stichtten en socialistische ­idealen deelden. "We hebben het gevoel dat er een nieuwe golf van antisemitisme over de wereld rolt. Je ziet de betogingen in ­Europa tegen Israël en je denkt: hoeveel leed mogen deze Hamas-mensen aanrichten, voor het doordringt hoe gehaat wij worden als Joden? Misschien wordt het ­gevoed door propaganda of islamitische media, ik weet het niet, maar het is angstaanjagend dat je als Jood opnieuw opgejaagd wild bent."

Eitan brak zijn voet toen hij uit het brandende appartement van zijn ouders moest springen.

Iets verderop zijn Lotan (15) en Eitan (15) aan het voetballen in de hal. Eitan heeft krukken, zijn voet zit in het gips. "Hij moest uit het raam springen tijdens de aanval", zegt Lotan. "Ik heb een beetje een black-out", zegt Eitan met een nerveuze glimlach. Hij is een bleke, schriele jongen met de eerste donshaartjes op zijn bovenlip. "Eerst kwam het luchtalarm, dus gingen we in de safe room. Dan hoorden we in de whatsappgroep van de kibboets dat er terroristen in het dorp waren en we binnen moesten blijven." Ze bleven zes uur binnen, terwijl buiten geschoten, gemoord en ­geplunderd werd. "Rond 13 uur staken de ­terroristen de benedenverdieping van ons appartementsgebouw in brand. Ik woon op de tweede verdieping en het vuur en de rook stegen op. We konden nauwelijks ­ademen."

Eitan was met zijn vader, zijn twee zussen en zijn moeder. Ze besloten uit het raam te springen. "Toen we geen terroristen meer zagen, sprongen we. Mijn vader ving mijn zusjes en mijn moeder op, maar ik brak mijn voet bij de val. De buren hadden ons gezien en riepen ons om te komen schuilen. Mijn vader heeft mij dan op zijn rug gedragen en we hebben daar gewacht tot het leger ons kwam bevrijden. Dat was pas om 19 uur." Lotan komt tussen. "Dat duurde zo ziekmakend lang. Ik was niet thuis, maar mijn ouders, mijn opa en mijn zusje wel. De terroristen kwamen aan de deur en ze probeerden binnen te dringen. Uiteindelijk schoten ze op de deur. Mijn moeder werd geraakt in haar heup, maar we hadden geluk. Een andere kogel raakte het slot waardoor de deur geblokkeerd was en niemand er nog in of uit kon."

Ook het huis van Lotan werd in brand gestoken. "Ik werd gek van angst. Mijn zusje stuurde berichten: “We gaan dood. ­Mama is aan het bloeden. We sterven hier.” Ik probeerde iedere IDF-soldaat die ik kende te bellen om te helpen, ik probeerde de Rode Davidster (het Joodse Rode Kruis, red.) te bellen, maar pas ’s avonds laat kon er ­iemand komen. Ik viel bijna flauw van angst en onmacht."

De safe room waar het gezin van Lotan verbleef was toevallig ook zijn slaapkamer. "Mijn ouders hebben mijn kleren gepakt, erop geplast en voor hun mond ­gehouden, zodat ze konden blijven ademen terwijl de rook onder de kieren kwam. Ze hadden geen water. Ik begrijp nog altijd niet hoe het zo lang kon duren om hen te bevrijden."

Alles kapot

De jongens zitten ondertussen op een schommel buiten. Het is broeierig warm, 35 graden, en voor de tienerjongens is er weinig te doen. "Ons huis is kapot, ons hele dorp is vernield. Vroeger was ons leven ­fucking awesome", zegt Lotan. "We konden naar de sportzaal, of de prachtige natuur in. Iedereen kende iedereen en iedereen hielp elkaar. Nu zitten we hier vast en dat voelt als een gevangenis. Wat moeten we hier doen? En hoelang nog? Onze toekomst is volkomen onduidelijk, dus probeer ik gewoon van dag tot dag te leven. Anders word ik gek."

Aan het raam dat uitzicht biedt over de speelplaats met de schommels en de gekartelde woestijntoppen in de verte, zitten ­Dalia en Musa, een ouder koppel dat naar een telefoon staart. Dalia swipet van foto naar foto, allemaal van haar kleinzoon Amid Shanin (16). "Hij werd uit Be’eri ontvoerd naar Gaza en is een gijzelaar. Ik ben zo bang dat die terroristen hem gaan zien als een volwassen man. Hij is onlangs zo veel gegroeid, een stevige jongen, maar een kind", zegt Dalia. "De Hamas-strijders braken het huis open en besloten uiteindelijk alleen Shanin mee te nemen. "Zijn twee zussen hadden ze ook mee, maar er was te weinig plek in de auto en ze hebben hen ­laten gaan. Russische roulette was het. Ons leven is volledig gestopt: we slapen soms een beetje, eten soms een beetje, en schommelen van een beetje hoop naar geen hoop."

Dalia en Musa zijn teleurgesteld in de regering van premier Netanyahu, die niet naar de families komt. Ze eisen dat de gijzelaars worden bevrijd en dat de overheid daar alles voor doet. Maar nog meer zijn ze teleurgesteld in de steunbetuigingen aan de Palestijnen vanuit Europa. "Ik denk niet dat de wereld begrijpt wat hier is gebeurd. Probeer je in te beelden dat mensen je zo diep haten dat ze je dorp inkomen, tot in je slaapkamer, en dat je daar uit je bed wordt gehaald en vermoord."

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Lees meer