Direct naar artikelinhoud
AnalyseEconomie

‘Dit kan niet blijven duren’: industriesector luidt de alarmklok

Petrochemie in de haven van Antwerpen. ‘Heel wat installaties draaien op halve kracht. Iedereen begrijpt dat dit niet kan blijven duren.’Beeld ID/ Jonas Roosens

Het gaat niet goed met de Belgische industrie. Hoe bezorgd moeten we zijn over dit fundament onder onze welvaart?

“We zijn onze industrie de voorbije jaren een beetje vergeten.” Baron Herman Daems is zonder twijfel een van de invloedrijkste Belgische economen van de voorbije halve eeuw. En hij maakt zich zorgen. “Sommige collega’s denken er anders over, maar ik behoor tot de groep economen die de industrie een cruciaal onderdeel van onze economie vinden. Om ervoor te zorgen dat we een baan kunnen geven aan iedereen, ook aan lager geschoolde mensen. En in de overtuiging dat we onze eigen basisproducten moeten kunnen vervaardigen. Het idee dat we alles wat we zelf niet maken wel elders kopen, dat kan je nog moeilijk volhouden na de coronacrisis, de Russische invasie van Oekraïne en nu de oorlog in Gaza.”

Hoewel het soortelijk gewicht van de industrie in de totale Belgische economie eigenlijk al langer daalt - het gaat dan onder meer om de tewerkstelling en de bijdrage aan het bruto binnenlands product - heeft die trend de voorbije decennia nooit de alarmbellen doen afgaan. De reden hiervoor is dat we ondanks die terugval altijd meer ‘spullen’ zijn blijven maken. De industriële productie is sinds de jaren zeventig met 45 procent gestegen, wat overeenkomt met gemiddeld 1,5 procent per jaar. Een puik resultaat.

“Het probleem nu is dat ook die industriële productie niet meer groeit. Ze krimpt. Sinds het spectaculaire herstel meteen na de coronacrisis is de Belgische industrie pijnlijk stilgevallen”, zegt Bart Van Craeynest, de hoofdeconoom van de werkgeverskoepel Voka. Hij haalt er een lijst met de recentste statistieken bij. “Neem de toegevoegde waarde van onze Belgische industrie. In vergelijking met eind 2019 is die met 6 procent gedaald. Dat is de grootste terugval in heel de Europese Unie. Of kijk naar het ondernemersvertrouwen in de industrie. Zowel in onze enquêtes als in die van de Nationale Bank ligt dat ver onder nul. De capaciteitsbezetting in de chemische industrie, die zit zelfs op een historisch dieptepunt. Ik kan zo nog even doorgaan.”

Loon- en energiekosten

De Belgische industrie valt uiteen in vier kernsectoren. Gerangschikt naar grootte gaat het om farma, chemie, voeding en metaal. (Tech kan je een opkomende nummer vijf noemen.) Zeker de chemie- en metaalsector hebben het lastig. De hoge loonkosten in België spelen hier een rol in, maar vooral de energiekosten zijn een blok aan het been. In België betalen bedrijven al langer tot twee keer meer voor elektriciteit en gas dan hun Amerikaanse concurrenten. Sinds de energiecrisis is dit drie tot vier keer meer.

Eis nummer één in het verkiezingsmemorandum van Essenscia, de belangenorganisatie van de Belgische chemie, is niet voor niets betaalbare energie. “We worden geconfronteerd met hoge kosten en een lage vraag. Het gevolg is dat onze productie in 2022 met 7 procent gedaald is in vergelijking met 2021. En voor 2023 lijkt nog eens een daling van ongeveer 10 procent tegenover het - al magere - 2022 in de maak”, zegt Gert Verreth, directeur en woordvoerder van Essenscia. “Heel wat installaties draaien op halve kracht. Iedereen begrijpt dat dit niet kan blijven duren. En ja, het risico op een verhuis van de sector bestaat helaas.”

Het gevreesde woord is eruit: delokalisatie. Een bekend voorbeeld hiervan is de beslissing van BASF, ’s werelds grootste chemiegroep, begin dit jaar om 3.300 banen te schrappen. De ontslagronde treft vooral de Duitse thuisbasis Ludwigshafen. De Antwerpse BASF-site blijft voorlopig gespaard. Al lijkt het naïef om te denken dat België altijd aan het mes zal ontsnappen. Ook al omdat de energiekosten in België nog eens tot 20 procent hoger liggen dan in de buurlanden, onder meer door taksen.

Doorstart

Hoe ongerust moeten we zijn? Tomas Wyns, onderzoeker industriële transitie aan de VUB, denkt niet dat de Belgische industrie ten dode is opgeschreven. Al is er werk aan de winkel om onze slagkracht te behouden in een erg concurrentiële wereld.

Wyns verwijst naar de economische heropleving van België in de jaren vijftig en zestig. Een heropleving die er komt nadat we in slaap gedommeld zijn na de Tweede Wereldoorlog. “Met grote investeringen in de rechteroever van de Antwerpse haven, de ontwikkeling van de chemiesector met de komst van onder meer BASF, Bayer en Monsanto, het ontstaan van onze farmasector als spin-off van de chemiesector, een modernisering van de staalindustrie, de aanleg van onze snelwegen én de eerste tests rond kernenergie in Mol is destijds in slechts vijftien jaar tijd de grondslag onder onze huidige welvaart gelegd.”

Het kan dus wel, een doorstart maken. Belangrijke ingrediënten lijken grootschalige openbare investeringen in infrastructuur, aandacht voor innovatie en ontwikkeling, een flinke snuif moed. In de jaren vijftig wordt zo afscheid genomen van steenkool als motor van de Belgische economie. Vandaag blazen olie en aardgas stilaan hun laatste adem uit. Een groene omslag is nodig om de klimaatopwarming te bestrijden, maar evengoed om onze afhankelijkheid van buitenlandse regimes te verkleinen.

“We hebben nood aan plannen”, benadrukt energiespecialist Thijs Van de Graaf (UGent). “Waar willen we met onze industrie naartoe en wat betekent dit voor onze energievoorziening? Eigenlijk denken we hier zelden strategisch over na. De geschiedenis van de Belgische kernuitstap is een voorbeeld. Minstens twee kerncentrales zullen nu toch langer openblijven. Maar bijvoorbeeld ook rond groene waterstof - een belangrijke bouwsteen voor de industrie die ontgonnen wordt uit hernieuwbare energiebronnen - vind ik dat we in België te veel blind achter de Duitsers aanlopen. Zij zijn ervan overtuigd dat grootschalige import een goed idee is. Ik ben daar niet zo zeker van. Idem met onze ambities rond CO2-afvang en -opslag. Daar staan evengoed nog vraagtekens bij.”

Als het over moeilijke keuzes gaat, dan komt ook de toekomst van de Belgische defensie- en wapenindustrie in beeld. Want ons bier en onze pralines, daar pakken we in het buitenland wat graag mee uit. Made in Belgium en iedereen mag het weten. Voor ons wapentuig, dat nochtans ook in de smaak valt bij krijgsmachten over de hele planeet, is dat niet het geval. Helemaal niet. Wie wil zijn goede naam nu koppelen aan oorlogsgruwel? In het geval van het Waalse FN Herstal, wereldleider op het vlak van pistolen en geweren, bijvoorbeeld aan de verkoop van wapens aan de Saudiërs. Vraag is of die ethische benadering nog vol te houden is.

Sinds de Russische invasie van Oekraïne lijkt er iets te bewegen. België overweegt zo de instap in de ontwikkeling van een nieuw Europees gevechtsvliegtuig (FCAS). Tegen februari moet de beslissing vallen. De industrie mikt op een aandeel van 10 procent in het project. Wat overeenkomt met een investering van 10 miljard euro. Ter vergelijking: de F-35 heeft 3,8 miljard euro gekost.

Europa, de VS en China

In de VS en China liggen er wel strategische plannen klaar. De Amerikanen hebben sinds kort hun Inflation Reduction Act, een steunpakket ter waarde van 340 miljard euro om zo veel mogelijk groene investeringen aan te trekken. Als er tegen januari geen akkoord is, dreigt president Joe Biden een nieuwe handelsoorlog over de staalindustrie te ontketenen. Het communistische regime in China heeft een lange traditie van het kunstmatige oppompen van de eigen industrie met behulp van massale staatssteun.

Het Europese antwoord blijft achter. Lidstaten krijgen sinds de coronacrisis de kans om extra staatssteun te geven aan hun ‘industriële kampioenen’, maar dit speelt vooral in het voordeel van de grootmachten met de diepe zakken. Recent heeft Vlaams minister-president Jan Jambon zich nog beklaagd over het feit dat de subsidiekraan nu wel weer dicht mag. Vlaanderen dreigt naast een grote investering van Umicore te grijpen omdat Frans president Emmanuel Macron met een zak geld zwaait naar de batterijmaker om over de grens te wippen, naar zijn toekomstige Battery Valley in de regio Nord-Pas-de-Calais. België wil alvast van zijn nakend voorzitterschap van de Europees Raad gebruikmaken om de subsidierace onder Europeanen te stoppen.

“Eigenlijk zijn Europa, de VS en China vergelijkbare economische blokken. Alleen zien wij onszelf niet in dat rijtje. En dat mag stilaan weleens stoppen”, zegt econoom Koen Schoors (UGent). “Zeker omdat we na zeventig jaar globalisering wereldwijd op een kantelpunt staan. Ik denk niet dat we naar deglobalisering gaan, maar je ziet wel regionale blokvorming. En Europa is er daar zeker één van. Waarom zouden wij niet zoals de Amerikanen in hun Inflation Reduction Act voorwaarden rond bijvoorbeeld lokale verankering opleggen aan bedrijven die steun ontvangen? Ook de Europese koolstofgrenstaks (CBAM) vind ik een goed idee.”

Het laatste woord is voor econoom Paul De Grauwe, een andere éminence grise. “Ik zeg niet dat er geen problemen zijn - die zijn er - maar de huidige terugval van onze industrie is voor mij vooral te linken aan de conjunctuur. Ik zie écht geen onstopbare trend rond ‘de ondergang’ van onze industrie. Dat de industrie zelf doemberichten de wereld instuurt, het zal wel. Dat is klassieke lobbying om staatssteun. In de jaren zeventig hebben we zo ook het ene textielplan na het andere staalplan gekregen. Mijn ervaring is dat de politiek zich niet mag laten opjagen om met subsidies te strooien. In het verleden is gebleken dat dan niet de juiste keuzes gemaakt worden: de subsidies gaan meestal naar de verliezers, niet naar de bedrijven met toekomst. Geen paniek dus.”

‘Sinds het spectaculaire herstel na de coronacrisis is onze industrie pijnlijk stilgevallen’
Bart Van CraeynestHoofdeconoom werkgeverskoepel Voka