Direct naar artikelinhoud
AchtergrondMaffia

Van gevaarlijke gangster tot gevierd auteur: Louis Ferrante schrijft driedelige geschiedenis van de Amerikaanse maffia

Louis Ferrante bij zijn arrestatie in 1993.Beeld Newsday

Borgata is de eerste Amerikaanse maffia­kroniek geschreven door een insider. Ooit was Louis Ferrante (54) een beenharde capo, tot hij in de cel Marcel Proust ontdekte. Nu ­verkiest hij zelf de pen boven de boksbeugel. ‘Maffiosi kennen hun geschiedenis niet.’

Louis ‘Lou’ Ferrante was zeventien toen hij werd gerekruteerd door de Gambino-familie, een van de vijf maffiafamilies die de georganiseerde misdaad in New York in handen hebben. Op zijn 21ste schopte hij het tot capo en leidde een team van truckkapers, overvallers, inbrekers en racketeers, afpersers van geld in ruil voor bescherming. Tot hij in 1994 gearresteerd werd en afgevoerd naar de maximaal beveiligde gevangenis van Lewisburg in Pennsylvania.

“De eerste maanden dacht ik alleen maar aan ontsnappen”, herinnert hij zich. “Tot ik op een dag ruzie kreeg met een cipier. Witheet van ­woede wurgde ik die man bijna met zijn das. ­Nadat ik was overmeesterd, schold hij me uit voor beest. Ik kalmeerde en besefte: hij heeft ­gelijk. Want tijdens mijn maffiacarrière sloeg ik mensen met honkbalknuppels en duwde ik pistoollopen in hun mond: het gedrag van een beest. In Lewisburg zat ik op mijn plaats.”

In 2003 kwam Ferrante vrij: vandaag ­verdient hij zijn eerlijke kost met het schrijven van boeken. Zijn eerste internationale bestseller scoorde hij in 2011 met Mob Rules, in het ­Nederlands verschenen als Straatwijs: managementlessen van de maffia.

“Dat boek werd in twintig talen vertaald”, zegt Ferrante. “Een groot mediaconcern nodigde me uit voor een lezing. Ze kozen daarvoor een speciale locatie: Sicilië, bakermat van de cosa nostra en het eiland vanwaar de Gambino’s eind 19de eeuw naar New York verkasten. Ik ontmoette er een vriendelijke oude heer die zich voorstelde als George Weidenfeld. Samen met Nigel ­Nicol­son startte hij na de Tweede Wereldoorlog de uitgeverij Weidenfeld & Nicolson. Vandaag is die uitgeverij een instituut, maar ik had er nog nooit van gehoord. (lacht)

“George Weidenfeld stierf in 2016 en wordt beschouwd als dé uitgever van de 20ste eeuw. Hij had Mob Rules gelezen en was razend ­enthousiast. Hij zei: ‘Lou, ik wil dat jij voor mij het definitieve boek over de geschiedenis van de Italiaanse maffia in Amerika schrijft.’ Het voorbije decennium groeide dat project uit tot een lijvige trilogie.”

New York in 1971.Beeld Ernest Cole / Magnum Photos

In het pas verschenen eerste deel Borgata, de start van een imperium noemt u Italië ‘de moeder van de maffia’.

“Italië heeft niet het monopolie op georganiseerde misdaad. Je vindt overal clans, denk maar aan de Russische of Japanse maffia. Maar in Italië werd het een exportproduct: de ­camorra uit ­Napels, cosa nostra uit Sicilië en ’ndrangheta uit Calabrië vertakten zich over de wereld. Het ­eerste deel van mijn trilogie start in het 19de-eeuwse Sicilië. Van daaruit volg ik de ­migranten op hun reis naar de Verenigde Staten. De families Maranzano/Bonanno, Profaci/Colombo, Mangano/Gambino, Luciano/Genovese, en Gagliano/Lucchese groeiden uit tot de vijf borgata’s, de Five Families of de misdaad­syndicaten van New York.

“De Italiaanse families sloten in mijn thuisstad allianties met onder andere de Joodse gemeenschap. Zo is er het verhaal van Francesco ­Castiglia. Hij zag het levenslicht in januari 1891 in Calabrië als zoon van Luigi en Maria Castiglia. Vijf jaar later emigreerden de Castiglia’s naar Amerika en vestigden zich in East Harlem, een wijk waar vooral Italianen, Afro-Amerikanen, Joden en Italianen in armoede woonden. Vader Luigi opende er een kruidenierswinkel die snel failliet ging en werkte zich daarna kapot als ­arbeider. Op een keer werd Luigi op straat in ­elkaar geslagen en beroofd. De jonge Francesco zag zijn zwaar toegetakelde vader en besloot het anders aan te pakken.

“Hij trouwde met een orthodox-joods meisje en sloot een deal met Arnold Rothstein. Die Joodse ‘zakenman’ uit Manhattan baatte casino’s uit, dealde drugs en was actief in de illegale ­handel in alcohol tijdens de drooglegging in de jaren 1920. Francesco werd ingeschakeld in de smokkel van drank van overzee naar New York. Hij wist van aanpakken en transformeerde twee eilandjes voor de Canadese kust tot overslag­havens, inclusief watervliegtuigen voor het verdere transport. In Manhattan opende hij ­speakeasy’s, illegale bars.

“Francesco veranderde zijn naam in Frank Costello, haalde de banden met de Siciliaanse maffia aan en groeide in New York uit tot een in luxe levende, niets of niemand ontziende godfather met veel politieke invloed. Hij werd een paar keer opgepakt en veroordeeld, maar zat nooit lang in de cel. In 1973 stierf hij in een ­ziekenhuisbed na een hartaanval.”

Was uw lidmaatschap van de borgata, ‘de ­familie’, een voordeel bij het schrijven van de geschiedenis van de Amerikaanse maffia?

“Zeker. Tijdens mijn research stootte ik in andere boeken over de maffia regelmatig op mythes die een eigen leven waren gaan leiden en inmiddels voor waar worden aanzien. Ik doorprikte ze allemaal. Het is echt onvoorstelbaar hoeveel van die zogenaamde maffia-experts er gewoon niet in slagen om feiten van fictie te scheiden.

“Zo doet het verhaal de ronde dat de in 1902 geboren en in 1957 vermoorde Gambino­-godfather Albert Anastasia in maart 1952 tegen zijn televisie stond te schreeuwen dat hij een verklikker uit de weg wou laten ruimen. Hij zou een interview hebben gezien waarin de 23-jarige handelsvertegenwoordiger Arnold ­Schuster vertelde dat hij de voort­vluchtige bankovervaller Willie ­Sutton bij de politie had aangegeven. De legende wil dat Anastasia wit van woede werd en riep: ‘Ik haat aangevers! Vermoord die klootzak, ik wil hem dood.’ Schuster werd later ook omgelegd, met ­schoten door beide ogen. Zijn straf voor het herkennen van Sutton.

“Albert Anastasia was een meedogenloze killer, maar was ook kieskeurig in wie hij uit de weg liet ruimen. Willie Sutton ­behoorde niet tot zijn clan, hij kende hem zelfs niet, waardoor ik het ongeloofwaardig vond dat Anastasia een van zijn soldaten zou hebben ingeschakeld om verklikker Schuster te vermoorden. Een maffiabaas laat zijn mannen nooit risico ­lopen voor een zaak waar hij niets mee te maken heeft of geen voordeel uit kan halen. Altijd is er berekening. Maar in zowat alle maffiaboeken duikt dat verhaal op, terwijl het zo goed als zeker een roddel is die vijf jaar na de moord op ­Schuster gelanceerd werd door Joe Valachi, een lid van de concurrerende Genovese-familie. ­Godfather Vito Genovese moedigde zijn ­manschappen aan zoveel mogelijk negatieve ­geruchten over Anastasia te verspreiden.”

Mugshot van Gaetano 'Tommy' Lucchese, 1935.Beeld RV

Het was een vorm van black PR?

“Precies. Genovese en Anastasia konden elkaars bloed drinken en elkaar zwartmaken was een van hun ‘marketingtechnieken’. Hoe dommer en idioter Anastasia leek, hoe makkelijker Genovese mogelijke ‘handelspartners’ ervan kon overtuigen met hem in zee te gaan. Vito Genovese was een kei in het voeren van propaganda tegen zijn vijanden.

“Nog zo’n wijdverbreid broodje-aapverhaal is dat Luciano­-godfather Frank Costello op 2 mei 1957 een moordaanslag overleefde omdat die ­gepleegd zou zijn door een ‘debutant’, een amateur. Vincent ‘Chin’ Gigante kreeg via via de opdracht van Vito Genovese om diens ‘bondgenoot’ Costello uit de weg te ruimen. Die 2de mei stond Chin zijn doelwit op te wachten in de hal van een flatgebouw. Vlak voor hij Frank met een revolver voor de kop wou schieten, riep Chin: ‘Dit is voor jou, Frank!’ Dat zinnetje redde Costello’s leven: gealarmeerd draaide hij zijn ­gezicht van de revolverloop weg, waardoor de kogel enkel zijn rechteroor doorboorde.

“Chin dook onder en de politie verspreidde een opsporingsbevel naar ‘een man tussen dertig en vijfendertig jaar die waggelt bij het lopen’. Waarna Chin in de kranten als bijnaam ‘de waggelaar’ kreeg. Journalisten schreven dat het niet anders kon dan dat deze aanslag het debuut was van een amateur, en historici namen die conclusie over. Ik zet dat in mijn boek recht en geef ­Vincent Gigante een vorm van ‘eerherstel’. Een maffiabaas zal namelijk nooit een amateur sturen om een andere godfather om te leggen. Alleen wie bewezen heeft dat hij een killer is, krijgt die twijfelachtige eer. Chin had al een paar moorden gepleegd, ook al stonden die niet op zijn strafblad.”

Hoe weet u dat zo zeker?

“Omdat ik Vincent Gigante en zijn gezin goed ­gekend heb. Hij was de baas van de Genovese-­familie van 1981 tot aan zijn dood in 2005. Ik bezocht hem vaak thuis en bleef er in het weekend soms slapen. Ik weet dus uit zeer goede bron dat Frank Costello niet zijn eerste ‘contract’ was.”

Kunt u vanwege uw eigen maffiaverleden én vanwege dergelijke ‘oude vriendschappen’ wel vrijuit over de maffiafamilies van New York schrijven?

“Ik ontmoet nog regelmatig oude kompanen en niemand spreekt me erover aan. Weet u, het kan hen niets schelen wat ik schrijf. Boeken liggen mijlenver van hun leefwereld. Trouwens, zowat alle maffiafiguren die in dit eerste deel aan bod komen, zijn dood. Waar ik me wel zorgen over maak, is de dag waarop deel 3 zal verschijnen, want daarin gaat het over levende maffiosi. Ik hou daar nu tijdens het schrijven rekening mee. Sommige dingen kan ik gewoon niet op papier zetten.”

Mugshot van Vincent Gigante, 1960.Beeld Getty Images

Want de Amerikaanse maffia is nog steeds alive-and-kicking?

“Zeker, al verschilt ze erg van toen ik er in de ­jaren 1980 en 90 lid van was. De originele vijf families bestaan nog, maar het afpersen op grote schaal, waar ik indertijd furore mee maakte, is zo goed als verdwenen. Ook de innige contacten met de vakbonden behoren tot het verleden.

“Tijdens de drooglegging en de grote depressie van de jaren 30 beleefde de maffia gouden tijden met drugs, illegale alcohol en afpersing van hele industrietakken, zoals de bouw en textiel. Veel van die oude industrieën liggen op apegapen.”

Klopt het dat Donald Trump als project­ontwikkelaar in New York nauwe banden ­onderhield met maffiosi?

“Elke New Yorkse projectontwikkelaar onderhoudt nauwe banden met de maffia. Al wie iets met de bouw in New York te maken heeft, móét zakendoen met maffiosi. De ene mobster ­controleert het cement, de andere beheert de containers voor het puin, nog een andere levert zware bulldozers. De bouwsector is intussen al meer dan honderd jaar stevig in handen van de borgata’s. Zonder maffia stond er in New York geen enkele wolkenkrabber. Al denk ik niet dat Donald Trump rechtstreeks beschermgeld in de handen van mobsters stopt. Hij heeft daar, net als zijn collega-projectontwikkelaars, ­contractanten voor in dienst.

“Een vriend van mij controleerde de afval­industrie op Long Island, New York. Elke afvalophaler moest lid worden van zijn kartel. Hij ­behoorde tot de Lucchese-familie. Op een ­bepaald moment trad de overheid tegen hem op en zijn vergunning werd geschorst. Ze drong er bij een grote in afval gespecialiseerde onder­neming op aan om zijn plaats in te pikken.

“Nu wordt het afval op Long Island opgehaald door mensen die in dienst werken van een beursgenoteerd conglomeraat. Denkt u dat zij op een andere manier werken dan mijn vriend? No way. Nu zijn zij de maffia. Ze gedragen zich zelfs erger dan mijn vriend. Hij liet tenminste toe dat kleine familiebedrijfjes gespecialiseerd in afvalverwerking konden blijven bestaan. Oké, misschien roomde hij hun tarieven af en bepaalde hij de grootte van hun territorium, maar onder zijn supervisie konden ze tenminste nog hun brood ­verdienen. De door de staat geïnstalleerde ­afvalmonopolist laat vandaag geen enkele andere kleine of grotere ondernemer toe. Wie er dan de échte maffioso?”

Uw vriend was toen hij de afvalindustrie controleerde wellicht niet vies van grof geweld?

“Hij schuwde het geweld niet, dat klopt. De ­grote bedrijven die nu de maffia van de oude stempel buitenspel zetten, hanteren inderdaad geen honkbalknuppels of vuurwapens. Dat is dan ook zowat het enige voordeel.”

Mugshot van John Gotti, hoofd van de Gambino-familie van 1986 tot 92.Beeld Getty Images

U sloot halverwege de jaren 1980 bij de maffia aan. Was het in uw New Yorkse wijk Queens in die tijd heel normaal dat een jongen van 17 lid werd van de Gambino-familie?

“Sommigen hoorden er van bij hun geboorte bij. Ik had al flink wat winkels leeggeroofd toen ik gerekruteerd werd. Op dat moment kende ik veel maffiosi en was ik goed bevriend met jongens die geboren waren in de familie. Ik zat bij hen aan tafel en overnachtte in hun huizen. Na een tijdje verbleef ik er bijna continu. Mijn ­lidmaatschap groeide organisch. Het voelde alsof ook ik geboren en getogen was in de borgata. Al mijn vrienden waren gangsters.

“De andere inwoners van Queens keken me niet met de nek aan omdat ik bij de familie zat. Integendeel, ze respecteerden me. Want we ­beschermden onze buurt, hielden rivaliserende bendes op afstand en droegen zorg voor wie tot de invloedssfeer van onze borgata behoorde.

“De Gambino’s hadden eind vorige eeuw nog een stevige vinger in de pap bij de vakbonden in de New Yorkse kledingindustrie. Dat is voltooid verleden tijd. De voorbije decennia passeerden te veel snitches, verklikkers, de revue. Zowat alle grote jongens binnen de vakbonden die uit de handen van de maffia aten, zijn opgepakt. De overheid hield grote kuis en alle mob guys konden ophoepelen. De Gambino-familie is nu vooral actief in de gokindustrie en als woekeraar.”

U schopte het tot capo, leider, van de afpersers, overvallers, vrachtwagendieven en ­inbrekers?

“Na mijn arrestatie werd ik aangeklaagd als hoofd van de bende. U heeft dus wellicht gelijk. (lacht) De familie was op zeer professionele ­wijze georganiseerd. We werkten ook op ­bestelling. Stel dat u ergens een bedrijfje kende waar ze op vrijdag hun personeel cash uit­betaalden. Dan kon u bij mij op de koffie ­komen: ‘Zeg, Lou, vrijdag ligt er 300.000 dollar in de safe van bedrijf huppeldepup.’ Ik verwittigde dan mijn team en trof alle organisatorische voorbereidingen om op de laatste dag van de werkweek die safe leeg te halen.”

Genoot u van uw werk?

I loved every minute of it. Het gangsterleven was pure adrenaline. Het op voorhand beramen en plannen was kicken, het inbreken of binnenvallen was extreem spannend, met als kers op de taart: de buit. Ik was verslaafd aan het tellen van knisperende dollarbiljetten. We voelden ons dan on top of the world en vierden onze gelukte operatie met een paar biertjes en een bezoek aan het casino.”

Mugshot van Frank Costello, hoofd van de ­Morello-Genovese-familie van 1946 tot 57.Beeld NY Daily News via Getty Images

U was gewelddadig?

“Ze stuurden me niet voor niets naar een gevangenis met het maximum aan beveiliging. In de aanklacht tegen mij stond dat ik de honkbalknuppel hanteerde voor het regelen van mijn zaakjes. We kunnen beter niet op de details ­ingaan, want dat zou niet goed zijn voor de ­verkoop van dit boek.” (lacht)

Klopt het dat u een persoonlijke vriend was van de beruchte godfather John Gotti?

“Volgens de FBI was ik met alle Gotti’s ­bevriend. Over hoe mijn relatie met John was, praat ik liever niet. Ik vind het geen probleem om over hem te schrijven, want hij is dood, maar daar houdt het mee op.

“Na mijn arrestatie eiste de aanklager 150 jaar. De politie wou dat ik met hen ging samenwerken tegen de Gambino-familie en richtte haar pijlen vooral op de Gotti’s. Met die 150 jaar gevangenisstraf zetten ze me onder druk. Ik ben geen snitch, dus ik weigerde. Ik had groot geluk dat de stool pigeon, de voornaamste ­politie-informant tegen mij, de voorwaarden van zijn getuigenbeschermingsprogramma schond. De FBI zag een deel van haar zaak verkruimelen en bood me een overeenkomst aan: als ik schuldig pleitte, kreeg ik strafvermindering. De oorspronkelijke eis tot 150 jaar werd afgezwakt tot een ‘redelijker’ gevangenistermijn van dertien jaar.”

Honderdvijftig jaar cel, dat klinkt als een slechte grap.

“Dat soort straffen is geen fictie in Amerika. Een van mijn teamgenoten werd aangeklaagd voor exact dezelfde feiten. Hij kreeg 75 jaar. De voorbije 35 jaar bracht hij in de gevangenis door. Een andere vriend werd tot meer dan een eeuw veroordeeld. Na zijn proces stortte hij in mijn cel in. Urenlang weende hij op mijn schouder. Nooit zou hij nog zijn vrouw en kinderen terugzien.

“Een celmaat was een kei in het interpreteren van juridische teksten. Met zijn hulp begon ik mijn eigen zaak te bestuderen. Ik doorploegde wetboeken en schoolde mezelf om tot mijn eigen advocaat. Ik heb nooit een juridisch ­diploma gehaald, maar op basis van een procedurefout slaagde ik er toch in om mijn 13 jaar cel te laten verminderen tot 8,5 jaar.

“Ik wil helemaal eerlijk zijn: ik was honderd procent schuldig en verdiende een fikse gevangenisstraf. Maar ik vond een technische fout in de zaak van de FBI tegen mij, waardoor mijn rechten met voeten waren getreden. Dat kon ik toch moeilijk laten liggen?”

Amerikaanse gevangenissen zijn geen luxehotels?

“In het maximaal beveiligde Lewisburg maakten ze elkaar af met zelfgemaakte machetes. Als gevangene moest je elke dag bereid zijn om uit zelfverdediging iemand anders te doden. Acht jaar lang leefde ik er tussen bendegeweld en rassenoorlogen. Die niet-aflatende stress is ­ondermijnend.

“Op mijn eerste dag in Lewisburg hakten twee leden van de Aryan Brotherhood twee ­leden van de Black Muslims dood. De witte ­nazi’s waren van plan zes zwarte moslims te ­doden, maar werden na twee moorden door ­de bewakers gestopt.”

Mugshot van Vito Genovese, hoofd van de Genovese-familie van 1957 tot 69.Beeld Getty Images

In de gevangenis ontdekte u ook de literatuur?

“Ja, en daarom is er ook dankbaarheid voor mijn jaren in de gevangenis. Ze louterden me en ik leerde er de literatuur van de 19de en 20ste eeuw kennen. Ik werd er een fan van Marcel Proust. Al begreep ik niet veel van de eerste boeken die ik las. Elk moeilijk woord moest ik opzoeken in het woordenboek. Op die manier trainde ik mezelf in begrijpend lezen.

“Ik was geen analfabeet, maar had tot voor de gevangenis nog nooit een boek gelezen. De enige figuur die ik met ‘literatuur’ associeerde, was mijn vroegere makker George DiBello: ‘Fat George’ stond vol getatoeëerd met verzen uit de Bijbel.

“Als maffialid geloofde ik dat ik volgens een verheven code leefde en dat eremoorden zinvol waren. In de gevangenis drong het tot me door dat die code meer met hebzucht dan met eer te maken had. Ik ontmoette er oude kennissen die levenslang zaten voor moord. Verteerd van schuldgevoel vertelden ze me dat ze alleen ­gemoord hadden voor het grote geld. Als lid van de Gambino-clan kon ik aanvaarden dat andere leden gedood werden omdat ze tegen de belangen van de familie waren ingegaan. Nu hoorde ik van de daders zelf dat ze uit pure hebzucht vrienden van mij uit de weg hadden geruimd.

“In de cel begon ik te piekeren over wat ik zelf had uitgespookt en tezelfdertijd groeide die zin om te lezen. Ik heb ADHD en kon niet stilzitten; ik moest iets om handen hebben. In een cel zijn er niet veel mogelijkheden. Toen Fat George me opzocht, vroeg ik of hij me een paar boeken wou opsturen. Een tijd later zaten Over de Gallische oorlog van Julius Caesar, Mein Kampf van Hitler en een biografie van Napoleon bij de post. Ik wilde weten waarom George die boeken had gekozen. Hij antwoordde: ‘Ik vroeg aan de boekhandelaar leesvoer voor een klein, bazig ventje in de gevangenis.’ (lacht)

“Al lezend gingen er nieuwe werelden voor mij open. Als je John Gotti naar de geschiedenis van de Amerikaanse maffia gevraagd zou hebben, zou hij geantwoord hebben: ‘Waar begin jij nu over?’ Wij, maffialeden, kenden onze ­eigen geschiedenis niet, waardoor we totaal geen benul hadden van wat we aan het aanrichten waren.”

De gevangenis werd uw universiteit?

“Eigenlijk wel. Mobsters van mijn generatie ­zaten amper in de schoolbanken, maar stuurden hun kinderen wel naar school. Een vriend die nog steeds bij de familie is, liet zijn zoon voor boekhouder studeren. Die jongen doet nu de boekhouding van alle leden van de ­Gambino-familie.

“Tommy Lucchese zag in 1899 het levenslicht in Palermo en was elf toen hij met zijn ouders in de Verenigde Staten aankwam. Ze huurden een armoedige kamer in East Harlem. Tommy werd een straatboefje en zijn vader schopte hem de deur uit. De jonge Lucchese begon zich te gedragen als een echte maffioso en nam de ene na de andere afpersbusiness over. Hij ging over lijken en werd zo de eerste godfather van de ­Lucchese-familie.

“Tegen zijn zoon Baldassare hij: ‘Ik wil niet dat je in deze rotzooi voortploetert.’ Tommy dwong een corrupte parlementariër om zijn zoon een inschrijving aan de prestigieuze militaire academie van West Point te bezorgen. Later werd ­Baldassere een industrieel. Veel maffiabazen droomden van een misdaadvrij leven voor hun kinderen.”

Mugshot van Albert Anastasia, hoofd van de Gambino-familie van 1951 tot 57.Beeld Getty Images

Kijkt u met spijt terug op uw leven bij de maffia?

“Ik betreur dat heel erg, maar ik kan er niets meer aan veranderen. Lezen en schrijven geeft mijn leven nu zin. Mijn allerbeste kameraden van toen namen gelukkig ook afscheid van de borgata. Oude makkers die nog in het leven zitten, groet ik altijd: ‘Hoe gaat het met je?’ Maar ik wil niet weten waar ze nu mee bezig zijn.

“Over sommige gebeurtenissen zal ik nooit schrijven. Ik kan er zelfs niet over praten. Ik neem ze mee in mijn graf.

“Soms vraag ik me af hoe mijn leven er zou uitgezien hebben als ik had kunnen studeren. Wie weet, misschien was ik dan investeringsbankier geworden. Al was het waarschijnlijk eerder witteboordencrimineel in Wall Street.” (lacht)

Louis Ferrante, Borgata, De Amerikaanse maffia: de start van een imperium, Spectrum, 416 p., 24,99 euro.Beeld RV