Blog Uit het hart

Hoe moeilijk is het om een onbekende te groeten?

© Celine Poppe

Hello, stranger! Zegt u ‘goeiedag’ tegen iemand die u niet kent? In het bos, op een veldweg, in de stad? Of bent u zo iemand die schaapachtig wegkijkt?

Lieve Van de Velde

Zei ik het al? Dat het leuke van deze rubriek ook zit in de reacties die u, beste lezer, ons toestuurt? Soms zetten die mij aan het denken. Zoals deze*: ‘Om het over een echt probleem te hebben: groeten versus niet groeten. Bij het stappen of fietsen ben ik een groeter, misschien door mijn dorpse afkomst. Als ik soortgenoten groet, komt er lang niet altijd een groet terug. Voor sommigen lijk ik niet te bestaan, anderen kijken me zwijgend en strak aan, als om mijn snode plannen te doorgronden. Met een vriendin samen op pad geeft meer respons, maar in mijn eentje ben ik op z’n minst onbetrouwbaar tot bedreigend. Af en toe kan ik het niet laten om een niet-groeter een tweede maal te groeten met “dag boer”. Maar dat is helaas een belediging voor de landbouwers.’

De mailer raakt een snaar. Het is namelijk een dingetje, dat groeten, een dingetje dat ook mij fascineert. Hoe anders het op de ene plek is tegenover de andere, bijvoorbeeld. Zo heb ik zelf een paar jaar in een van de randgemeenten in de groene rand van de hoofdstad gewoond. Het gros van de inwoners is er Franstalig. En ik weet niet of het daarmee te maken had, maar iedereen groette er iedereen. Bonjour, bonjour, bonsoir, bonsoir, sans rancune. Toeval wellicht dat een collega me net vertelde hoe hij op zijn talloze fietstochten in Wallonië moeiteloos kan bonjouren en hetzelfde terugkrijgt, maar in Vlaanderen bot vangt. En hoe hij dan ook maar een niet publiceerbaar verwijt mompelt achter zijn bivakmuts.

Ha-llooo

Zelf wandel ik om familiale redenen vaak van het station van Leuven naar een dorp dat zo’n tien kilometer verder ligt. Door de velden en bossen passeer ik dan wel geregeld eens een medemens. Zo’n vijf keer op tien vang ik ook daar bot met mijn goeiedagjes, hey’s of hallo’s. Het is, zoals de lezer hierboven schetst, een bizarre ervaring. Want hoe gaat dat? Je ziet zo’n tegenligger natuurlijk al van ver aankomen in zo’n bos. Je bereidt je voor op de ultieme kruising, het moment waarvan je weet dat dàn de blikken elkaar gaan kruisen en je beleefd of glimlachend iets gaat zeggen of knikken. En dan, dan zie je plots hoe die andere doelbewust de blik afwendt om bij het kruisen schaapachtig weg te kijken. Je vraagt je zowaar af of zo iemand niet net meer inspanning moet doen om niet te groeten dan om gewoon even te knikken? Oké, als je dan zelf expliciet articulerend goe-i-euh-mid-dag zegt, komt er misschien wel een reactie, maar zo passief agressief wil je toch niet altijd zijn.

Het doet me ook denken aan die vakantie in Finland. Kilometers hossen door de bossen resulteerde er in een niet te tellen hoeveelheid heyhey’s. Niemand, maar echt niemand, kwamen we tegen die niet groette. Of het toeval is dat Finland al jaren op de eerste plaats staat in de lijst van gelukkigste landen? Mijn eigen anekdotische ervaring is natuurlijk geen basis voor wetenschappelijke conclusies, maar er is wel onderzoek gebeurd naar het effect van groeten en welzijn. In zijn boek To be looked at as though air: civil attention matters stelt psychologieprofessor Eric Wesselmann: ‘Omdat sociale relaties essentieel zijn voor onze survival, zijn we als mens uitgerust met een fijnmazig systeem dat de kleinste tekens van inclusie of uitsluiting detecteert. Zelfs oogcontact volstaat om iemand het gevoel te geven dat hij erbij hoort. Als dat er niet is, voel je je zoals de titel van zijn boek suggereert: een onzichtbare nitwit.

De wet van de massa

Er zijn van die ongeschreven wetten als het op groeten aankomt. Geen kat die bijvoorbeeld maar zou overwegen om in een volgelopen Brusselse Nieuwstraat of op de Antwerpse Meir iedereen die passeert te groeten. Het zou niet doenbaar zijn – auw die nek – en, vooral, je zou al snel rare blikken terugkrijgen. Kom je op diezelfde plek bijvoorbeeld om 6 uur ’s ochtends, dan is het alweer iets anders. Dat merkte ik onlangs, toen ik op dat uur naar de metro in Brussel centrum liep. De enkele mensen die ik tegenkwam, knikten of zeiden bonjour. Is het een vorm van samentroost, stijl: ‘Oh, jij bent ook zo onmenselijk vroeg moeten opstaan! Kom mee in ons zefbeklaagclubje.’

Iets gelijkaardigs gebeurt in mijn straat wanneer na zonsondergang de passage minimaal wordt. Ik woon al jaren in Brussel-stad, in een buurt waar drugsgebruikers, dealers en daklozen tot de dagelijkse realiteit behoren. Dat we op momenten waarop het allemaal iets minder veilig aanvoelt, makkelijker connectie zoeken met onbekenden, lijkt dan ook plausibel. Hetzelfde bij het hiken. In bergen en bossen of op verlaten veldwegen willen we ook wel weten wie onze bondgenoten zijn voor als het misloopt. Maar als het op datzelfde bergpad bulkt van de toeristen, stop je op een bepaald moment ook met hallo zeggen. Vraagstuk: vanaf hoeveel mensen is dat punt bereikt? ‘Zodra je niet meer de geïsoleerde individuen ziet, maar de groep’, oppert een collega slim. Plausibel. Maar het verklaart niet alles, plaats, cultuur en persoonlijkheid spelen ook.

Knipoog dan!

Maar kijk, dan vind je plots een deurhanger aan je deur met de slogan ‘Goeiedag, zwaaien mag!’, ‘Goeiedag, knipogen mag!’ of ‘Goeiedag, lachen mag’. Het gebeurde echt, vorige week in de Kempense gemeente Zoersel. Het is geen pestgedrag, maar een campagne van de gemeente die de inwoners aanspoort om spontaan ‘goeiedag’ te zeggen. ‘Dit eenvoudige gebaar bevordert de sfeer en het gevoel van samenhorigheid in de straat’, aldus Katrien Schryvers in het Nieuwsblad. Grappige actie ook: de gemeente zet vrijwilligers op straat die onbekenden groeten. Wie een ‘goeiedag’ terug zegt, kreeg een beloning. Training, zo noemen ze dat.

* Naam bekend bij de redactie