Direct naar artikelinhoud
InterviewSander Schimmelpenninck

‘Veel mensen in mijn omgeving beseffen dat het systeem niet ­eerlijk is’: Sander Schimmelpenninck, zelf van adel, doorprikt de truken van de rijken

Sander Schimmelpenninck: ‘Veel van mijn voorstellen zijn lapmiddelen, die eigenlijk niet nodig zouden zijn als het goed zou gaan met het onderwijs.’Beeld Ivo van der Bent/Lumen

Journalist-columnist én edelman Sander Schimmelpenninck deed voor Nederland wat De Morgen de ­afgelopen week voor Vlaanderen deed: de kloof tussen haves en havenots aanklagen. ‘Een grote erfenis is een soort motie van wantrouwen.’

De Kloof

Is succesvol zijn nog wel een kwestie van hard werken, of gaat het meer over waar je wieg staat? Hoe diep is de kloof tussen de haves en de havenots in Vlaanderen? Wat als je met een achterstand aan de race moet beginnen? En hoe kunnen we de kloof dichten? De Morgen zocht het uit.

Neen, hij deed het niet uit compassie met de armen. Eerder vanwege een ergernis over de rijken. En hij spreekt over ‘de rijken’ alsof het een abstract clubje ergens ver weg betreft. Maar Sander Schimmelpenninck is ontegensprekelijk een van hen. Als telg van een adellijk geslacht, die opgroeide op een landgoed in het Nederlandse Twente, kreeg hij veel noodzakelijke zetjes mee om later succesvol te worden. En toch besloot hij niet achterover te leunen maar zijn landgenoten, zeker ook ‘zijn soort mensen’, een geweten te schoppen.

Hij maakte de zesdelige documentaire Sander en de kloof, waarin hij de vermogensongelijkheid in Nederland aan de kaak stelde. Omdat hij in zijn carrière maar al te vaak succesvolle ondernemers, voornamelijk selfmade men, de factor geluk binnen hun succes zag onderschatten. Een beetje wat wij in Vlaanderen het Gert Verhulst-syndroom zijn gaan noemen.

“Die mensen lijken te vergeten dat een belangrijk deel van hun succes gewoon de ­omstandigheden zijn”, zegt Sander Schimmelpenninck. “Zoals een familiebedrijfje of start­kapitaal dat er al was, of een stuk grond dat ­opeens veel meer geld waard werd. En ze ­worden dan onuitstaanbaar vervelend. Want ze ­vinden dat ze het allemaal zelf hebben verwezenlijkt. Ze gaan de wereld en zichzelf op een problematische manier bekijken. ‘Als ik dat zelf heb gedaan, kunnen andere mensen dat toch ook. En doen ze dat niet, dan zijn het sukkels.’ Daar ergerde ik me heel hard aan.”

BIO
• geboren op 26 juni 1984 in Hengelo (NL) in het adellijke geslacht Schimmelpenninck
• studeerde rechten in Rotterdam en Milaan
• schreef voor het zakenblad Quote en werd er in 2016 hoofdredacteur
• is sinds 2019 columnist bij de Volkskrant
• won in 2018 de Nederlandse versie van De slimste mens
• maakte de programma’s Sander en de kloof en Sander en de brug

En toch is het uitzonderlijk dat iemand die zelf helemaal aan de bovenkant van de kloof staat, zo fel opkomt voor wie helemaal aan de onderkant staat. Krijgt u daar niet vaak kritiek op van uw ‘soortgenoten’, zeg maar?

“Dat valt echt wel mee. Veel mensen in mijn omgeving beseffen wel dat het systeem niet ­eerlijk is. Ik merk dat heel wat mensen, ook door de reeks, een beetje wakker zijn geschud. Dat was ook de bedoeling.

“Nu, vermogensongelijkheid lijkt me sowieso wel een onderwerp dat meer leeft in hoog­opgeleide, bevoorrechte kringen. Niet on­logisch, die hebben weinig financiële zorgen en dus ruimte en luxe om over zoiets na te denken. De sociale stijging of ideologische verheffingen, dat was natuurlijk altijd een beetje de zaak van mensen die het goed hadden. Karl Marx kwam ook niet uit de sloppenwijk.”

En de mensen die het meest baat zouden hebben bij een eerlijkere verdeling, die zijn daar niet mee bezig?

“Die interesseert het vaak niet, neen. Of ze zijn boos op de verkeerden. Dan maken ze zich druk over buitenlanders, bijvoorbeeld.”

Zoals onlangs bleek bij de verkiezingen in uw land. Een kwart van uw landgenoten stemde extreemrechts. We zagen dat u zich daar op X al behoorlijk druk over hebt gemaakt.

“Kijk, wat rijken ontzettend goed hebben gedaan, is gewone mensen aanpraten dat zij iets te winnen hebben bij een rechts beleid. Maar dat klopt gewoon niet. Geert Wilders heeft ­zeker de mensen aan de onderkant van de ­samenleving niets te bieden. Die neppartij is voor de hypotheekrenteaftrek, voor belastingontwijking, voor strengere regels voor mensen in de bijstand en tegen bindende cao’s.

“Maar ze hebben de gewone man bijvoorbeeld ook wijsgemaakt dat een vermogensbelasting nadelig voor hem zou zijn. Wat aantoonbaar niet zo is, want die heeft meestal geen vermogen. En heeft die dat wel, dan is het te klein om serieus door die belastingen te worden geraakt.

“Die gewone man is op iedereen boos, maar ­opvallend: niet op de rijken. En dat is zo uitzonderlijk aan deze tijd. Ik noem dat de marketing van de rijken. Ze hebben het wel over elites. En extreemrechts is natuurlijk heel boos op het World Economic Forum en allerlei volgens hen duistere clubjes. Maar de echte elite, de ­financiële, de mensen met veel vermogen, daar voelt die gewone man helemaal niets bij. Die ziet hij eerder als een natuurverschijnsel of zo.”

Een beetje zoals naar Donald Trump wordt gekeken, bedoelt u?

“Precies. Er is een hele merkwaardige verering van rijke mensen. Trump is daar inderdaad het ultieme voorbeeld van. Een rich kid die helemaal niets zelf heeft gedaan. Die eigenlijk, als je naar zijn zakelijke geschiedenis kijkt, een dramatisch slechte zakenman is. Het enorme vermogen dat hij heeft geërfd, heeft hij niet ­bepaald indrukwekkend laten renderen. Maar hij wordt vereerd als de held van de gewone man. Dat is zo krankzinnig. Als je dat zou uitleggen aan iemand uit de achttiende eeuw, zou die je uitlachen. Dan zou die zeggen: hoe is het in godsnaam mogelijk dat mensen uit de toekomst op zo’n man stemmen als de man van het volk? Zijn die mensen blind?”

Maar waar komt dat dan vandaan, die verering?

“We zijn het begrip ‘elite’ gaan definiëren volgens culturele en niet volgens financiële lijnen. Ik weet niet of ze dat bewust hebben gedaan, maar op een of andere manier is het gewoon heel succesvol gebleken van de rijken om te suggereren dat rijke mensen niet de elite zijn. En dat de culturele elite – academici, wetenschappers, journalisten, politici – de werkelijke macht hebben en dat die tegen het volk zijn. De rijke mensen hebben zich heel succesvol weten te positioneren als deel van het volk, tegen die zogenaamde progressieve, mondaine, globalistische elite. En dat is heel raar.”

U behoort natuurlijk zelf ook tot die rijken. Hoe hebt u dat zelf ervaren? Besefte u dat als kind?

“Neen, als kind ben je daar niet mee bezig. Ik was in hoge mate ‘normaal’, denk ik, omdat ik gewoon ook voetbalde en lekker buiten speelde. Alleen, als je iets ouder wordt, krijg je wel door dat jouw ouders misschien toch wel iets meer gefocust zijn op jouw schoolprestaties dan andere ouders. We gingen ook wat verder op vakantie, gingen ook skiën, dat deden andere kinderen niet. Dan merk je wel dat er een verschil is.”

Lees ook

Cindy groeide op in armoede: ‘De middenklasse ligt wakker van symbooldossiers, zoals lege brooddozen. Terwijl armoede daar niet over gaat’

Belgische gezinnen bezitten elk gemiddeld 572.000 euro, maar dat cijfer is een grote vertekening van de realiteit

▶ Steeds meer Vlamingen groeien op in armoede: ‘Ik ben eruit geraakt, maar één tegenslag kan genoeg zijn’

Na de tv-reeks over de kloof ging u nog een stap verder. In de publicatie Sander en de brug kwam u met concrete voorstellen om de ongelijkheid aan te pakken. Een daarvan is dat winst uit erfenissen en vermogen net zo zwaar belast moeten worden als werk. We merkten in het dossier dat we met De Morgen maakten dat je daarvoor nogal verketterd wordt in Vlaanderen als je zoiets luidop zegt.

“Mij lijkt het heel logisch, toch? Euro’s waarvoor je werkt, mogen niet zwaarder belast worden dan euro’s die gewoon komen aanwaaien. Je kunt erover debatteren, maar persoonlijk vind ik vermogenswinst halen niet echt werken. En een erfenis krijgen is sowieso 100 procent geluk. Het is ook een heel demotiverende boodschap voor iedereen die in sociale stijging ­gelooft. Want je belast euro’s waarvoor je ’s ­ochtends uit je bed komt en waarde toevoegt aan de economie, zwaarder dan euro’s waar je niets voor hoeft te doen. Zo krijg je een jeugd die opgroeit met het idee dat werken iets voor sukkels is. Dat werken een soort hinderlijke ­onderbreking is op weg naar financiële zelf­standigheid.”

Een tegenargument dat we vaak te horen kregen: het is wel belasting op iets waar bij leven al belasting op werd betaald.

“Dat is natuurlijk onzin. Het is de ontvanger die de belasting betaalt en die heeft op die middelen nog nooit belasting betaald. Die krijgt dat gewoon als inkomen binnen. Daar heeft hij niets voor gedaan.

“Maar als je die tarieven op arbeid en erfenis ­gelijk trekt, kunnen de tarieven in de laagste schijf omlaag. Want je haalt meer op bij het ­kapitaal. Je hoeft mensen dus minder te belasten op de werkeuro’s, vooral die in de laagste schijf.”

Dan vrezen de tegenstanders dat de grote vermogens wel zullen verhuizen naar pakweg de Maagdeneilanden. Die vinden er wel iets op om die hogere belasting te ontwijken.

“Ook dat klopt maar ten dele. Het is juist dat er internationale afspraken nodig zijn om dat vluchtgedrag helemaal te voorkomen. Maar aan de andere kant is niet elk vermogen geschikt om ermee weg te trekken naar het buitenland. In Nederland zit het meeste vermogen in het eigen huis, en dat zal in België niet anders zijn. Je huis kun je niet zomaar naar het buitenland meenemen. Ook de pensioenpotten, nog zo’n belangrijke bron van vermogen, kun je niet ­zomaar meenemen. Dat wegvluchten, dat mag je dus ook niet overschatten.”

‘Niet elk vermogen is geschikt om mee naar het buitenland te vluchten. Je huis of je pensioenpotten kun je niet zomaar meenemen.’Beeld Ivo van der Bent/Lumen

Ooit vonden we het blijkbaar wél heel ­normaal om hoge erfbelasting te betalen. Rond de Tweede Wereldoorlog ging die voor de hoogste vermogens zelfs tot 80 procent. Maar nadien is dat blijkbaar helemaal ­gekeerd.

“Ja, dat is de wet van de getallen. Na de Tweede Wereldoorlog had bijna niemand bezit. Dan is een hoge erfbelasting geen probleem, want je treft bijna niemand. In de decennia na de ­Tweede Wereldoorlog hebben heel veel ­mensen hun kans kunnen grijpen en zijn ze ­sociaal gaan stijgen. Diezelfde mensen hebben op een bepaald moment gedacht: ‘We vinden het wel genoeg zo. Laten we die poorten waar wij zijn doorgestroomd nu maar weer dichtgooien.’ Ze wilden ook niet dat hun kinderen weer sociaal daalden. En dus zie je dat in de ­jaren 1980 en 90 ongeveer elk westers land een grote ommezwaai heeft gemaakt. De middenklasse is een bezittende klasse geworden. En die mensen willen houden wat ze hebben.”

Wij hebben in ons dossier nog iets gemerkt: rijken zeggen vaak dat ze vermogens- of erfbelasting wel zouden willen betalen, maar dat de overheid het geld toch niet goed ­beheert. Ze kiezen liever voor filantropie dan voor belastingen betalen.

“Dat is de klassieke arrogantie van rijken. Ik ken ontzettend veel van dit soort rijken, die allerlei stichtingen hebben. Met echt een ongelooflijke willekeur, gebaseerd op niets. ‘We hebben een kleindochter die houdt van olifanten.’ En dan moet er een olifantenpark in Kenia gekocht worden. Dat kun je toch ook geen goed beheer noemen. Zo wordt ook enorm veel geld ­verkwist.

“Die rijken zijn ook vaak rijk kunnen worden doordat ze konden ondernemen in een goed functionerend land. Een land dat zo goed functioneert dankzij onze belastingen en dankzij het feit dat iedereen bijdraagt aan het collectief. En dus heeft dat collectief ook recht om mee te bepalen wat er vervolgens gebeurt met de winst die mede dankzij dat collectief is gecreëerd.”

Past u dat ook allemaal op uzelf toe? U gaat wellicht zelf een aardig potje erven, als telg van een adellijk geslacht.

“Ik heb nu aanzienlijk meer geld dan mijn ouders. Het is dus eerder de vraag wat ik mijn pasgeboren dochter kan nalaten. Maar ik ­begrijp uw vraag. We hebben inderdaad een familielandgoed, dat was ook te zien in de tv­-serie. Maar dat kasteel zit in een stichting. Dat erf ik niet zomaar.

“Ik heb onlangs in Zweden, waar ik met mijn vriendin en dochter woon, een testament laten opstellen. En daarin staat dat ik een vrijwillige erfbelasting van 50 procent betaal. Dat vind ik een fair share (in principe zou Schimmelpenninck helemaal niets hoeven te betalen, want in Zweden is er geen erfbelasting, red.). En een ander deeltje van mijn vermogen geef ik weg aan goede doelen.

“Ik ben er oprecht van overtuigd dat dit ook het beste is voor mijn kind. Het getuigt toch van buitengewoon weinig vertrouwen in je kind als je het zoveel geld nalaat. Eigenlijk zeg je dan: volgens mij kun je zelf niet zoveel, dus ik geef je maar heel veel geld. Een grote erfenis is een soort motie van wantrouwen.

“Ik heb veel rijke kinderen gezien, en het is aantoonbaar onjuist dat je hen gelukkiger maakt met een enorm vermogen. Als je een succes­volle en rijke ondernemer vraagt wat de leukste tijd was uit zijn leven, zal hij wellicht vertellen over de tijd waarin hij nog niet rijk was. Waarin hij moest vechten voor dingen, waarin hij ­geloofde in iets. Dus je mag je kind die kans ook niet ontnemen.”

Stelt u het nu niet wat te idyllisch voor? Een som geld krijgen kan een kind ook zekerheid geven. Gemoedsrust, het gevoel dat het zich mag en kan ontwikkelen en ook al eens op de bek kan gaan zonder dat het finaal te pletter slaat.

“Natuurlijk. Ik ben helemaal voor het bieden van een vangnet en zelf­vertrouwen aan kinderen. Ik ben geen communist die pleit voor 100 procent belasting. Ik vind het nog altijd gerechtvaardigd dat mensen wat aan hun kinderen laten. Maar zoveel als nu vaak gebeurt, hoeft volgens mij niet.

“Bovendien wil ik zo’n vangnet voor ieder kind, niet alleen voor het mijne. Vandaar dat ik in mijn boekje ook een voorstel doe om het idee van Thomas Piketty van het startkapitaal in te voeren: geef elke jongeren op 25 jaar een startkapitaal van 100.000 euro, om toch met iets meer onderhandelingsmacht aan het volwassen leven te beginnen.”

Zijn daar dan voorwaarden aan? Moeten ze dat geld aan iets specifieks besteden?

“Als liberaal zou je moeten zeggen: doe ermee wat je wil. Ook een Ferrari kopen, als je dat per se wil. Maar ik snap wel dat dat politiek gezien niet erg haalbaar is. Dus ja, ik koppel er voorwaarden aan. Het geld moet dienen voor bijvoorbeeld de aankoop van een eigen huis, het opstarten van een eigen bedrijf, of om te investeren in een staatsfonds als je liever op veilig speelt.”

Denkt u hier niet vooral vanuit uw eigen groep? Niet iedereen heeft de nodige skills of interesse om met geld om te gaan. Dat is iets waar vooral mensen uit hogere kringen mee bezig zijn.

“Wel, daarom juist! Ze zijn niet goed in met geld omgaan, omdat ze nooit geld hebben en dus ook nooit hebben geleerd hoe ermee om te gaan. Ik kan met geld omgaan omdat ik altijd heb geweten dat ik een potje heb. Ik wist toen ik 14 jaar was dat mijn ouders braaf elk jaar 5.000 euro voor mij spaarden en dat ik dat spaarpotje ooit zou krijgen. Dat geeft je op ­jonge leeftijd juist het gevoel dat je weleens iets kunt proberen, zoals in mijn geval met ­vrienden een pizzatent beginnen, ook al had ik rechten gestudeerd. Als het misgaat, is er ­opnieuw dat vangnet.

“Juist door alle jongeren de belofte van dat startkapitaal te geven, kunnen ze zich daarop voorbereiden en beginnen nadenken wat ze ermee willen doen.”

‘Je belast euro’s waarvoor gewerkt wordt zwaarder dan geërfde euro’s. Zo krijg je een jeugd die opgroeit met het idee dat werken iets voor sukkels is.’Beeld Ivo van der Bent/Lumen

Nog een voorstel uit uw boek: de maatschappelijke diensttijd. Dat moet u ook eens uitleggen.

“Dat is heel nadrukkelijk verbonden met dat startkapitaal van 100.000 euro. Die krijg je ­alleen als je eerst een jaar in maatschappelijke dienst gaat: voor wat, hoort wat. Die diensttijd kan ook alleen tegen een beloning omdat hij volgens de Europese regelgeving anders als dwangarbeid gekwalificeerd wordt. Dat willen we niet.

“Ik denk dat het ontzettend goed is om jonge mensen te dwingen even uit hun bubbel te ­treden. En samen te werken met mensen uit een andere omgeving, met een andere opleiding, om erachter te komen dat je waarschijnlijk best het een en ander gemeenschappelijk hebt. En te leren waarom we een collectief hebben, waarom we belasting betalen, waarom je geen ambulancepersoneel in elkaar slaat, waarom niet iedereen die voor de overheid werkt een sukkel is... Dat soort zaken.”

Waar we het nu nog niet over hebben gehad: in principe moet onderwijs een gelijkmaker zijn, maar we zien in ons onderzoek dat het omgekeerde waar is. Loopt het daar niet ook behoorlijk mis?

“Absoluut. Veel van mijn voorstellen zijn lapmiddelen, die eigenlijk niet nodig zouden zijn als het goed zou gaan met het onderwijs. In ­Nederland kennen we, meer nog dan in ­Vlaanderen, een paar dingen die de zaken heel erg ingewikkeld maken. Het aantal privé­scholen bijvoorbeeld is in Nederland in tien jaar tijd ­vervijfvoudigd. Het is problematisch dat de ­portemonnee van de ouders doorslaggevend is geworden in de uitkomsten.

“Nog een probleem, dat je in Vlaanderen evengoed ziet, is de onderadvisering als het gaat om kinderen met een migratieachtergrond. Kinderen die uit een niet-westers gezin komen en een taalachterstand hebben, krijgen vaak een laag schooladvies. Dat heeft te maken met het feit dat ze hier heel vroeg al selecteren. Kinderen krijgen op 11 à 12 jaar een advies. In Zweden, waar ik nu woon, doen ze dat pas op 15 jaar.”

Wat is het voordeel daarvan?

“Je biedt er kinderen meer kansen mee. En je kunt de culturele kloof tussen hoog- en laagopgeleid ook kleiner maken. Kijk, in Zweden gaat iedereen naar het gymnasium, of je je nu voorbereidt op de universiteit of op timmerman worden. Dat maakt het stigma van hoog- of laagopgeleid veel minder groot. Ook de inkomensverschillen tussen hoog- en laagopgeleid zijn kleiner, omdat de culturele waardering voor een timmerman er een stuk groter is dan in ­Nederland of Vlaanderen. In Zweden zie je dat hoogopgeleide ouders hun kinderen niet per se naar de universiteit sturen, zelfs als ze dat aankunnen. Die kinderen kiezen bijvoorbeeld een beroep, gewoon omdat ze dat leuker vinden.”

Ondanks alle aandacht en onderzoeksreeksen erover gaat het nog altijd de verkeerde kant op met de ongelijkheid, zowel in Nederland als bij ons. Ziet u dat ooit nog goed ­komen?

“Ik ben daar niet bepaald positief over gestemd, nee. Omdat de geschiedenis laat zien dat in ­vredestijd de ongelijkheid altijd groter wordt. We zijn als mensen alleen na of tijdens een ­oorlog in staat geweest tot een serieuze economische reset. Sinds de Tweede Wereldoorlog is zo’n reset er niet meer geweest en het lijkt me onwaarschijnlijk dat die nog gaat komen.

“Het enige lichtpuntje dat ik zie, en dat klinkt raar, is klimaatverandering. Dat kan zo’n crisis worden die geen oorlog is, maar wel groot ­genoeg om een gamechanger te zijn. Ongelijkheid hangt ook samen met klimaatverandering. Het zijn vooral de rijken die overconsumeren, die de groei opdrijven. Dus op het moment dat klimaatverandering écht pijn gaat doen, zou het weleens de ongelijkheid kunnen oplossen. Maar of dat me nu vrolijk stemt? Neen.”