Direct naar artikelinhoud
AchtergrondLiteratuur

‘Arnon Grunberg krijgt altijd fijne opmerkingen als hij achter de kinderwagen loopt, terwijl er bij mij soms uit de weg wordt gegaan’

Bregje Hofstede, Saskia De Coster, Heleen Debruyne en Niña Weijers.Beeld Rebecca Fertinel / JILDIZ KAPTEIN / Eva Beeusaert / Hilde Harshagen

Kinderen krijgen of geen kinderen krijgen: voor veel mensen is het dé vraag, en dat geldt zeker voor schrijvers die – zoals de romantische traditie voorschrijft – samenvallen met hun roeping. ‘Het verbaast me niet dat het discours vooral over moeders gaat.’

Ilja Leonard Pfeijffer liet het afgelopen zomer in deze krant optekenen: ‘Je kunt je naam geven aan een roze baby, of je kunt je naam op de kaft van een meesterwerk zetten. Daarom begrijp ik overigens niet dat er schrijvers zijn die kinderen hebben.’

En Connie Palmen verklaarde ooit: “Godzijdank hebben vrouwen de vrijheid de natuurwet te schenden, hun baarmoeder te negeren en hun zin te zoeken in het gebied van de cultuur. In mijn geval krijg je dan geen kinderen. Ik kan niet sjoemelen. Het is het een of het ander, niet allebei.” Ook Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek deed haar duit in het zakje door te stellen dat ze nauwelijks belangrijke schrijfsters met kinderen kent. “Heel af en toe schrijft een vrouw een oeuvre, iets groots, iets gevaarlijks, maar meestal blijft het bij een paar mooie kleine dingetjes.”

Kortom, het klassieke beeld van de kunstenaar die alles moet offeren op het altaar van de kunst, is springlevend. Maar is dat beeld ook relevant voor jongere schrijvers? Moeten ze – en vooral de vrouwelijke, want alle onderzoeken wijzen uit dat moeders nog steeds ­verreweg het meeste van de zorg op zich ­nemen – dan werkelijk, zoals Connie Palmen, kiezen als ze een van beide volwaardig willen doen? Is het kind of kunst? En waarom wordt de vraag naar de combinatie zelden of nooit aan mannen gesteld? Dringend tijd om met ­enkele ervaringsdeskundigen te praten.

Seksistische kloof

“Het verbaast me niet dat het discours vooral over moeders gaat”, zegt Niña Weijers, auteur van het recente Cassandra en moeder van de tweejarige Alyosha. “Vaderschap lijkt een soort leuke bijkomstigheid voor een kunstenaar, terwijl het moederschap als een volledig vervullende identiteit wordt gezien, die daarom zou wringen met het maken van kunst. Kinderloze genieën als Virginia Woolf of gevallen zoals ­Doris Lessing, die haar kroost in het buitenland achterliet, versterken dat narratief alleen maar. Ik merk het trouwens zelf: Arnon (Grunberg, de vader van Alyosha, red.) krijgt altijd fijne opmerkingen als hij achter de kinderwagen loopt, terwijl er bij mij soms uit de weg wordt gegaan ‘want daar komt een moeder voorbij’.”

Bregje Hofstede, die een dochter van drie heeft, beaamt dat er sprake is van een seksistische kloof. “Dit soort discussies hoort bij de vooroordelen waar schrijvende vrouwen nog steeds mee kampen. Ze hebben minder kans om een literaire prijs te winnen, net zoals boeken met een mannelijke hoofdpersoon vaak ­beter gewaardeerd worden. Uitspraken als die van Palmen zijn dan op z’n zachtst gezegd weinig behulpzaam. Alsof het hebben van kinderen intrinsiek iets zegt over de waarde van je kunstenaarschap. Het getuigt van een wereldbeeld waarin de schrijver losstaat van het leven en geen enkele begrenzing aanvaardt, terwijl ik het interessanter vind om het leven toe laten en te onderzoeken hoe je als mens met die onvermijdelijke begrenzingen omgaat.”

Hofstede nuanceert wel: “Dat neemt niet weg dat het voor vrouwen lange tijd onmogelijk is geweest om beide te combineren. De wereld was simpelweg niet ingericht op vrouwen die buitenshuis werkten, kinderopvang bestond nauwelijks. Maar dat wat ooit een feitelijke vaststelling was, is helaas tot een vooroordeel verworden.”

Ook Heleen Debruyne, moeder van een peuterjongen, heeft niks op met de klassieke duale opvatting. “Natuurlijk is het niet een leven óf gewijd aan je kinderen óf aan de kunst. Waarom zou een schrijfster trouwens anders zijn dan een advocate of kassamedewerkster die werk en gezin moet combineren? De onderliggende overtuiging, met name dat je met iets heel dieps en duisters bezig bent, is niet de mijne. Schrijven kan zelfs best burgerlijk zijn. (lacht) Ik geloof wel dat het voor sommige schrijvers, zoals Pfeijffer, onverenigbaar is, maar ik vind het irritant als ze dat gaan ­generaliseren.”

“Zulke uitspraken doen me aan pastoors denken”, doet Saskia De Coster, die een zoon van negen heeft, er nog een schepje bovenop. “Zij gaan vanuit hun celibataire positie zeggen wat mensen seksueel wel of niet mogen doen. Net zo gaan kinderloze schrijvers vertellen dat een kind niet combineerbaar is met kunst, terwijl ze dat zelf nooit ervaren hebben.”

Seksistische kloof
Beeld Zeloot

De klassieke romantische opvatting lijkt haar beste tijd dus te hebben gehad. Maar heeft dat cultureel dominante beeld dan geen enkele invloed meer, of heeft het stiekem toch meegespeeld bij de kinderwens van deze schrijfsters? En vooral: hoe pakt de praktijk uit?

“Ik ben er zelf lang van overtuigd geweest dat de combinatie onmogelijk was”, geeft Hofstede toe. “Ik was beïnvloed door schrijfsters als Jeannette Winterson en Sheila Heti. Die laatste schrijft in ­Motherhood over de vraag of ze een kind moet krijgen, en twijfelt vervolgens zo lang tot ze in de overgang komt en de natuur de keuze voor haar heeft gemaakt. Ik las het als een overtuigend tegenargument en weet nog dat ik tegen mijn vriend zei: ‘Nou, dan doen we het dus niet.’ (lacht) “Tegelijk maakte het me boos, want ik wilde die centrale ervaring meemaken. Ik was nieuwsgierig. Want hoezo zou ik geloven dat het níét combineerbaar is? Alle ervaringen kunnen je schrijverschap voeden, dus waarom die van het moederschap niet?

“In de praktijk bleek dat ook zo. Natuurlijk is het qua opvang soms puzzelen en kan ik me niet meer om het even wanneer terugtrekken, maar het noodzakelijke schrijven vindt altijd zijn weg. Doordat het begin van het moederschap zo fysiek is, ben ik ook een zinnelijkere schrijver geworden. Momenteel vind ik het ontzettend interessant om te zien hoe mijn dochter haar taal en persoonlijkheid ontwikkelt; ze scherpt voortdurend mijn psychologisch inzicht. De kern van mijn ambitie is niet veranderd, hoogstens naakter zichtbaar geworden.”

Ook Niña Weijers stelde vast dat haar schrijverschap na de geboorte van haar zoon onwrikbaar bleef. “Ik zou mezelf weinig waard hebben gevonden als ik die ruimte als schrijver níét had kunnen bevechten. Een kind gaat natuurlijk ook gewoon naar de crèche of naar school – ik denk dat de schrijvers die de kinderloosheid haast als een poëtica aanhangen dat soms vergeten. (lacht) Overigens vind ik het ironisch dat precies die auteurs vaak de allesverterende liefde beschrijven. Iets van jezelf weggeven is bij een geliefde het hoogste ideaal, maar bij een kind keuren ze het af? Ik begrijp dat categorische verschil niet. Of je die tijd nu aan een kind, een geliefde of een drankverslaving kwijt bent, dat komt op hetzelfde neer.”

“Ik heb me in het begin soms wel heel verloren gevoeld, in shock zelfs omdat ik mijn hele leven had ingeruild voor iets wat ik nog niet kende, maar dat is juist het avontuur waar je als kunstenaar naar op zoek bent. Nieuwsgierigheid is essentieel voor een schrijver, zeker als het over levensveranderende dingen gaat. Ik onderzoek die liever dan dat ik ze wegduw als iets wat alleen maar in de weg zit van mijn roeping.”

Rebekka de Wit, auteur, theatermaakster en moeder van twee, wordt nog steeds kwaad als ze terugdenkt aan hoe slecht ze voorgelicht was over het ouderschap. “Ik ben opgegroeid in een heel ongeëmancipeerde wereld waarin ik doodsbang was dat ik door een kind mijn autonomie zou verliezen. Tot ik besefte dat als ik zelf om die redenen geen kinderen nam, ik dat gebrek aan emancipatie alleen maar zou bevestigen. Dan zou ik me conformeren aan een kunstenaarsopvatting die ongezond en toxisch is. De haast potsierlijke paniek die ze creëert, is voor niets nodig. Ik voel me nog steeds even autonoom.

“Wel ben ik door mijn kinderen gedwongen om scherpere keuzes te maken, maar dat ervaar ik als een bevrijding. Ik heb geen tijd meer om de dingen eindeloos in vraag te stellen. Als lezer en kijker ben ik strenger geworden: ik heb nu een uur vrijgemaakt, dus geen flauwe hap graag. Als moeder ben ik ook minder bezig met wie ik zelf ben, waardoor ik me meer op de buitenwereld richt. Ik ben politieker gaan schrijven, zij het niet vanuit het clichématige idee dat je een betere wereld voor je nageslacht zou moeten achterlaten. Meer omdat ik nu beter zie wat ertoe doet.”

Saskia De Coster merkt dan weer op dat het ouderschap veel meer communicerende vaten tussen haar en de wereld heeft gecreëerd. “Alles is meer één geheel, ik zit veel minder op mijn schrijfeiland omdat een kind je letterlijk naar buiten dwingt. Misschien is een kind wel net zoals een onderwerp aanpakken bij het schrijven: dat waar je de meeste angst voor hebt, moet je juist doen.

“Bovendien zijn ze veel flexibeler dan we denken. Alice Munro zei altijd dat als ze goed op dreef was, haar kinderen wisten dat het eten die avond vreselijk zou zijn. Als mijn zoon wat tijd voor zichzelf wil, zegt hij droogjes dat ik ‘maar wat achter de laptop moet gaan schrijven’. Ik kan me veel andere jobs inbeelden waarbij de combinatie veel hachelijker is.”

Grootse mannelijke dingen

Nu er zovele auteurs zijn die met verve kunst en kind combineren, kun je de vraag stellen of het moederschap als thema ook sterker aanwezig is in de literatuur. En zo ja, of dat dan op een andere manier dan vroeger uitgewerkt wordt. Volgens Bregje Hofstede is dat zeker het geval. “Ik denk dat er op dat vlak een inhaalslag bezig is omdat literatuur heel lang over ‘grootse mannelijke dingen’ is gegaan. De heroïsche eenling en zo. Er was weinig aandacht voor een filosofie van het moederschap, laat staan om te schrijven over de intimiteit ervan. Dat werd weggezet als kleine, navelstaarderige literatuur. Ik denk dat er vandaag een honger heerst om te tonen dat het schrijverschap en moederschap met groots effect gecombineerd kunnen worden.”

Zelf verkent Hofstede het thema in haar recente Oersoep, en ook Nachtouders van Saskia De Coster is een treffend voorbeeld. Internationaal kunnen we denken aan Een geest in de keel van Doireann Ní Ghríofa, waarin het geven van borstvoeding haast obsessief beschreven wordt terwijl de hoofdpersoon aan een vertaling werkt. Ook Valeria Luiselli, Rachel Cusk, Jenny Offill en Annie Ernaux schreven recent (al dan niet autobiografisch geïnspireerde) romans over het moederschap.

“Ik denk dat het deel uitmaakt van de inhaalbeweging die vrouwelijke schrijvers aan het maken zijn”, zegt De Coster. “Wij bouwen aan onze eigen traditie en maken onze eigen thema’s, en daar hoort schrijven over moederschap bij, ook in al zijn intimiteit. Dat is, gezien het feit dat zeventig procent van de lezers vrouwen zijn, ook een logische evolutie. Velen van hen hebben kinderen of een kinderwens en zijn dus geïnteresseerd in wat het moederschap met je lichaam en geest doet.”

Weijers vindt het een goede zaak dat schrijfsters vandaag hun lichaam kunnen claimen als iets meer dan een object van lust of verlangen, maar soms is ze er ook klaar mee. “Er is een dunne grens met het andere uiterste, namelijk jezelf reduceren tot je dierlijke functies. Ik ben blij dat ik zelf uit dat heel fysieke begin tevoorschijn ben gekomen en weer kon denken en schrijven over andere dingen.” Ook Heleen Debruyne waarschuwt: “Door heel expliciet over de combinatie van moederschap en kunstenaarschap te schrijven, blijf je bezig met dat klassieke beeld, daar heb ik zelf geen zin in.”

En wat met de vaders, hoor ik u denken. Voor mannen lijkt het minder een probleem omdat het vaderschap niet per se als levensvervullend wordt gezien en er dus geen spanning zou zijn met de scheppingsarbeid. Of is ook dat achterhaald? Daarom bevroeg ik tot slot ook een mannelijke auteur over deze kwestie. Peter Zantingh schreef dit jaar het voor de Librisprijs genomineerde Tussentijds, waarin de hoofdpersoon over zijn jonge vaderschap reflecteert.

“De vraag of kunst en kinderen combineerbaar zijn, zal inderdaad makkelijker aan vrouwen gesteld worden”, bevestigt hij. “Maar ook voor mij is het natuurlijk relevant. Ik was destijds vooral bang dat ik mentaal geen ruimte meer zou overhouden om te creëren. Ik vreesde dat, zodra het kind er was, mijn ambitie en bevlogenheid zouden afnemen. In die zin begrijp ik de geciteerde uitspraken, maar voor mezelf kan ik die gelukkig ontkrachten. Mijn zoon van 4 en dochter van 1 hebben me creatief veel bijgebracht. Door hen is mijn gevoelswereld verbreed, zowel positief als negatief. Vroeger kreeg elke dag als het ware een cijfer tussen 5 en 8, terwijl het nu van 3 tot 10 gaat. Je leert intensere vormen van geluk en verdriet kennen, die je op hun beurt weer voeden, net als de reflecties die je voortdurend maakt over je eigen gedrag naar je kind toe. Tussentijds had ik nooit op deze manier kunnen schrijven als ik zelf geen vader was.

“Het vergt wel discipline, want een kind eet een aanzienlijk deel van je potentiële schrijf­uren op. Maar omdat er minder tijd is, verspil je ook minder, dat heb ik zelf bij mijn laatste ­roman – de eerste die ik als vader schreef – ook gemerkt.

“Dat er de laatste tijd meer literatuur over het prille ouderschap verschijnt, komt denk ik doordat we als maatschappij van het idee zijn afgestapt dat die periode een roze wolk moet zijn. Er is meer vrijheid om te tonen hoe ingrijpend het krijgen van het kind is, dat er ook vervelende kanten zijn en je gevoelens in die periode sowieso alle kanten uit schieten. Het lijkt me goed dat dit taboe doorbroken is en er, zoals Knausgård al deed, ruimte is om die twijfels uit te werken.”