Direct naar artikelinhoud
Voor u uitgelegdGezondheid

Waarom obesitasexperts steeds meer vraagtekens zetten bij de BMI

Omdat vrouwen vet meer stockeren op heupen en dijen en mannen eerder op de buik, zijn zij doorgaans gezonder dan mannen met eenzelfde BMI.Beeld ThinkStock

De rekensom waarmee ook u makkelijk kunt zien of u te dik bent, de bekende bodymassindex, voldoet volgens steeds meer obesitasexperts niet meer. ‘Iemand met een hoge BMI kan perfect gezond zijn en iemand met een lage BMI kan ongezond zijn.’

Deel je gewicht in kilo’s door het kwadraat van je lengte in meters, en je weet wat je BMI is. Kom je uit op een cijfer onder 18,5, dan weeg je ongezond weinig. Is het resultaat hoger dan 23, dan heb je overgewicht. Vanaf 30 heb je obesitas.

Eenvoudig en overzichtelijk. Daarom is de BMI wereldwijd al decennialang een internationale medische standaard. Want vanaf een bepaald niveau van overgewicht loop je gevoelig meer risico’s op een waslijst aan ziektes, waaronder diabetes en hartziekte, en op vroegtijdige sterfte.

Maar obesitasexperts zetten alsmaar meer vraagtekens bij de BMI, die we te danken hebben aan de Gentse wiskundige Adolphe Quetelet. Zo pleitte de Amerikaanse Medische Vereniging (AMA) er recentelijk voor de ‘misleidende’ BMI aan te vullen met andere metingen, zoals tailleomtrek en lichaamscompositie. Want de index is slechts een indirecte maatstaf om iemands vetmassa te meten.

Het ene vet is het andere niet. “Al toen ik mijn thesis over vetcelverdeling maakte, wisten we dat iemand met een BMI van pakweg 25 toch ongezond kan zijn als hij of zij vooral vet op de buik heeft”, zegt obesitasexpert Luc Van Gaal (UZA). “Buikvet veroorzaakt meer gezondheidsproblemen dan vet op heupen en dijen. Omgekeerd kan iemand met een BMI van 30 die weinig buikvet heeft een stuk gezonder zijn. Je meet dus het best ook de tailleomtrek.”

Bovendien kunnen twee volwassenen met dezelfde BMI verschillende hoeveelheden vet hebben. Een kleine bodybuilder kan door een grote spiermassa relatief veel wegen en dus een hoge BMI hebben maar toch kerngezond zijn. En iemand met relatief veel vetmassa op de buik maar weinig spieren, die zwaarder wegen, kan daardoor een lagere BMI hebben maar toch ongezonder zijn.

Leeftijd, ras en geslacht

Een studie die in juli is gepubliceerd, concludeert ook dat mensen met overgewicht ongeveer evenveel risico op sterfte lopen als mensen met een gezond gewicht. Eerdere analyses wezen daar ook al op. Er zijn wel bedenkingen bij die studies. “Met een gezonde BMI kun je ook om veel andere redenen toch ongezond zijn en eerder sterven, bijvoorbeeld omdat je rookt”, zegt endocrinoloog Bart Van der Schueren (UZ Leuven). “Dat kan deze resultaten wat vertekenen.”

Ander onderzoek toont hoe zo’n 30 procent van de mensen met obesitas op cardiovasculair en metabolisch vlak in goede gezondheid is. Ongeveer evenveel mensen met een ‘gezonde’ BMI bleken dan weer ongezond.

Er is nog meer kritiek op de BMI. Die luidt dat de index geen rekening houdt met leeftijd, ras en geslacht. Ouderen hebben doorgaans meer vet en minder spieren dan jonge mensen, ook al hebben ze dezelfde BMI. Idem voor vrouwen in vergelijking met mannen. Maar omdat vrouwen vet meer stockeren op heupen en dijen en mannen eerder op de buik, zijn zij doorgaans wel gezonder dan mannen met eenzelfde BMI. En de BMI is gebaseerd op witte mensen. Bij andere rassen is de vetverdeling en het verband met ziekte anders.

Dat de maateenheid ondanks al die kritiek toch in zwang blijft, komt doordat het zo verdraaid praktisch is.

“Er wordt dan terecht geopperd dat je ook het best taille, cholesterol, suiker en vetpercentages meet, maar de BMI is wel het handigst”, zegt Van der Schueren. “Iedere dokter heeft een meetlat en een weegschaal. En er zit geen foutenmarge op de BMI, terwijl een tailleomtrek kan variëren, onder andere naargelang je in- of uitademt. Om vetpercentages te meten moet je scans nemen. De BMI is ook reproduceerbaar voor onderzoek. Zo hebben we al die historische data en kunnen we zien dat de Belg steeds dikker wordt.”

Gerelateerde problemen

Van der Schueren en Van Gaal sluiten zich daarom aan bij de nieuwe richtlijn van de AMA: probeer de BMI aan te vullen met andere relevante gegevens. Van Gaal bepleit dat artsen ook de tailleomtrek meten. Het team van Van der Schueren zet de ‘EOSS-schaal’ in. Die is in 2009 gelanceerd door het Royal Alexandra Hospital in Edmonton, Canada. “De BMI zegt mij hoe dik je bent, maar niet hoe ongezond je bent”, zei toenmalig medisch directeur Arya Sharma tegen Nature.

De EOSS-schaal houdt rekening met gewicht maar ook met gerelateerde problemen zoals slecht kunnen bewegen en psychische aspecten zoals angst voor de weegschaal. “Ook daar zitten wel valkuilen aan”, zegt Van der Schueren. “Zo kan iemand met een BMI van 18 die zich te dik en psychisch slecht voelt op deze schaal hoog scoren, wat ook weer niet klopt.”

Daarom blijft Van der Schueren de BMI gebruiken, maar met een genuanceerde blik. “Mensen met een hoge BMI moeten we opvolgen. Maar als iemand met score 27 nog geen prediabetes of andere gerelateerde ziektes heeft, is er geen reden om die situatie te problematiseren en te medicaliseren”, zegt hij. “Want het kan wel degelijk dat iemand met overgewicht of obesitas metabool (op het vlak van de stofwisseling) toch gezond is.”

Dat sommigen daarvan maken dat te veel wegen geen probleem is en we helemaal af moeten van de focus op gewicht en de BMI vindt de expert dan weer een paar bruggen te ver. “Artsen moeten vooral proberen wat minder te bruuskeren als ze over iemands gewicht praten, want het ligt erg gevoelig. Maar de verhoogde gezondheidsrisico’s bij obesitas zijn en blijven een feit.”