Jan Bernheim

‘Om zo tekeer te gaan als in Zuid-Israel en Gaza, moet je de ander eerst ontmenselijkt hebben’

Jan Bernheim Em. hoogleraar VUB, lid van Een Andere Joodse Stem (EAJS)

Jan Bernheim, lid van Een Andere Joodse Stem (EAJS), verbleef in de zomer van 1961 in een kibboets in de buurt van Gaza. Ook toen al merkte hij de ontmenselijking op, die het conflict in de regio vandaag zo kenmerkt.

Voor de bloeddronken doders van Hamas waren de 1.200 Israëli’s in pyjama’s en t-shirts wellicht geen mensen. Om op 7 oktober zo te slachten, moesten ze hen ontmenselijkt hebben. Helaas bestaan er gebiedende passages in de Koran waarop ze zich hiervoor konden beroepen. Al moeten ze dan wel de daarmee strijdige andere verzen overslaan. In de Koran, zoals in de Bijbel, staat alles en het tegendeel.

Israel weet anderzijds maar al te goed dat het uitroeien van Hamas volkomen uitgesloten is: voor elke dode jihadist staan er twee op. Wat Israel doet, is onbewoonbaar puin maken van Gaza. Ze zijn zo twee miljoen Palestijnen internationaal recht op asiel aan het geven. In Israel wordt door uiterst rechts geijverd voor een tweede Nakba. Om zo tekeer te gaan, maar ook om in de bezette gebieden te moorden en Palestijnen uit hun boomgaarden weg te pesten, moet je de anderen eerst ontmenselijkt hebben.

Eigenlijk, zo besef ik nu, heb ik die mentaliteit in de zomer van 1961 zien aankomen. 

Met enkele tientallen Franse en Belgische studenten, enthousiast over hoe heroïsche Israëli’s in hun Kibbutzim ‘de woestijn deden bloeien’ en een zuiver communisme beleefden, was ik hen gaan helpen om de oogst binen te halen. We verbleven in Karmiya, een recentere en arme kibboets, die behoorde tot de Hashomer Hatzaïr en de uiterst-linkse Mapampartij. Hij was genoemd naar Crémieux, de Franse staatsman die in 1870 Noord-Afrikaanse Joden (niet de Moslims) tot Franse staatsburgers geëmancipeerd had. Bezuiden de meloen- en zonnebloemvelden van Karmiya lagen mijnen en prikkeldraad, en in de verte zagen we de vluchtelingenkampen van Gaza. Af en toe kwamen Fedayin van daar een aanslag plegen.

Wij sliepen in barakken en ontbeten in de refter met uien, komkommers en tomaten overgoten met leben-yoghurt. Op weg naar de zonnebloemvelden liepen we door het puin van wat de kibboetsniks ‘le village arabe’ noemden. Nu nog bijt ik mijn nagels af daar toen niet meer vragen over te hebben gesteld. 

Op één van die dagen verscheen een hond. Hij kwam ons tussen de zonnebloemen tegemoet getrippeld. Het was een wat spichtig, rasloos beest, heel aanhankelijk en hoog op de poten. Het dier volgde ons ‘s avonds naar huis, kreeg eten en werd onder ons huisdier en mascotte. 

“Waar komt die hond vandaan?”, vroegen de kibboetsniks ons.  “Uit het Zuiden? Dan komt hij vast uit Gaza, en brengt hij de gezondheid van onze kinderen in gevaar.” 

Op de zaterdagse volksvergadering – kibboetsen waren modellen van directe democratie- werd de hond bij handopsteken ter dood veroordeeld. Wij protesteerden, en verkregen dat de hond door de veearts van Yad Mordechai onderzocht zou worden. Die minzame man inspecteerde het dier langs alle kanten, en verklaarde het gezond. Hij waste na afloop zijn handenn en distantieerde zich van de voornemens van het volk van Karmiya. Maar zijn attest mocht niet baten: op de volgende ledenvergadering werd het doodsvonnis bekrachtigd. 

Kameraad Avner, wiens beurt het die dag was om de nachtelijke bewakingsrondjes te lopen, moest het vonnis uitvoeren. Wij hebbden de hond een laatste lekkere maaltijd gegeven, en mochten dan toekijken.  Aan de Gaza-kant van de kibboets, naast een omheiningspaal, werd een grafkuiltje gegraven. De hond werd aan de paal gebonden. Avner knielde vijf meter verder en vuurde een halve lader van zijn Uzi-machinepistool op onze hond. Geratel, lichtflitsen, opwaaiend stof, en een kreet die door merg en been ging. Alles wat we daarna nog aantroffen, was het touw. Er was geen hond meer. De eerste kogels zullen allicht de koord getroffen hebben. Of had Avner een versleten touw gebruikt en er met opzet naast gemikt? Het grafje bleef leeg.

Later die nacht sloop de hond onze barak binnen, met alleen oppervlakkige wondjes die wij verzorgden.  Ongeveer een week leefde het dier ondergedoken in onze kamer. Toen de kibboetsniks daarop uitkwamen, kreeg hij een geweerkogel door de kop.  Hersenen en bloed op de kamervloer. Die Gazaanse hond was, toen al, ontmenselijkt.

Sinds de komst van Benjamin Netanyahu en de moord op Yitzhak Rabin, gunt slechts een minderheid in Israël de Palestijnen het hun overblijvend gebied.  De romanciers Amos Oz en David Grossman drukken die medemenselijkheid pakkend uit. 

Tegelijk moet men ook in aanmerking nemen wat Arabieren en andere Moslims elkaar aandoen, in Yemen, Soedan, de Sahel, Libanon, Irak, Iran, Syrië, Algerije en Afghanistan. Dan krijg je enig begrip voor militaristisch Israëll, toch? Als ze ooit hun overwicht in vuurkracht en krijgskunde verliezen, dan zijn ze dood. Een Israeliër die niet paranoïde is, is gek.

Is alles dan uitzichtloos? Neen, ontmenselijking is geen onveranderlijke wetmatigheid. In Zuid-Afrika, Rwanda, Noord-Ierland en Joegoslavië is samenleven uiteindelijk ook mogelijk gebleken. Ooit, ooit, komt er, zoals overal, ook tussen Galilea, de Jordaan en de Golf van Akaba een seculiere rechtsstaat. Maar wat in de tussentijd? Twee staten, een Palestijnse waar de Joodse minderheid beschermd wordt, en een Israëlische waar voor de Palestijnse minderheid hetzelfde geldt.

Jan Bernheim (Em. hoogleraar VUB), maar een beetje Joods, maar lid van ‘Een andere Joodse Stem’.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content