Direct naar artikelinhoud
InterviewTuly Salumu en Amir Bachrouri

‘Hoe het voor een moeder voelt om een kind te krijgen dat er niet uitziet zoals zij: we moeten daarover durven te praten’

‘Mijn dochter is gekleurd, maar mijn zoon is wit, net zoals mijn man. Hoe het voor een moeder voelt om een kind te krijgen dat er niet uitziet zoals zij: we moeten daarover durven te praten.’Beeld Geert Van de Velde

Tuly Salumu (35) en Amir Bachrouri (21) zullen nooit nog voor het eerst een boek schrijven. Dat deden ze immers in 2023: debuteren. Salumu schreef met Bintje een hoogst knappe roman over een vrouw die haar jeugd te zwaar voelt wegen, Bachrouri − die onlangs afzwaaide als voorzitter van de Vlaamse Jeugdraad − kleide in Doe maar niet zijn persoonlijke ervaringen tot een veelkantig pamflet ten voordele van wie jong is in de gekleurde samenleving. Beiden zijn ook columnist: Salumu voor De Morgen, Bachrouri voor Knack. Wat ze delen: de wetenschap dat de dingen beter mogen, de overtuiging dat de dingen beter kunnen, en het geloof dat de dingen beter zullen.

‘Alle mensen hebben vleugels, maar lang niet elke jongere kan of mag vliegen naar de horizon’, lees ik in de proloog van Doe maar niet. Eigenlijk is dat ook de premisse van jouw roman, Tuly.

Tuly Salumu: “Ja, Bintje gaat heel erg over geknakte veerkracht. Struikelen, het stof van je kleren kloppen en weer doorgaan is een beweging die je niet tot in het oneindige kunt uitvoeren. Bintu, het hoofdpersonage, heeft een kindertijd vol hindernissen gekend: racisme, verslaving, huiselijk geweld… Het was simpelweg te véél, en daardoor is ze ook als volwassene in die kindertijd blijven hangen. Trauma’s die van generatie op generatie worden doorgegeven: dat is eigenlijk de kern.”

Bintje is ook het onderzoek naar een merkwaardige vaderfiguur.

Salumu: “Hij is ongelukkig en destructief, en niet goed voor Bintu. Hij is de ouder die keer op keer dynamiet legt onder de werkelijkheid, maar die zij toch doodgraag blijft zien. Ze wil hem begrijpen − ook al kán ze hem niet begrijpen. Dat soort complexe familierelaties is universeel, hè. Uiteindelijk wil iedereen zich in meer of mindere mate ontworstelen aan de invloed van zijn eigen ouders.

Bintje is gebaseerd op mijn eigen levensverhaal − al laat ik één en ander in het tweede deel van het boek veel drastischer escaleren. Ik ben nu 35: oud genoeg om onder ogen te zien dat ik toch meer van mijn vader heb dan ik eigenlijk zou willen.”

Amir Bachrouri: “Ja? Hoe uit zich dat dan?”

Salumu: “Bintje kopieert de agressie die ze thuis heeft gezien. Ze wíl het niet, maar het gebeurt wel. Dat bedoel ik met trauma’s die doorgegeven worden − en dat is ook wat ik in mijn eigen leven heb ervaren.”

Jullie zijn allebei kinderen van gescheiden ouders.

Bachrouri: “In mijn geval was het een vriendelijke scheiding: mijn ouders gaan nog altijd hartelijk met elkaar om. Als kind vond ik dat soms verwarrend. Als ze het zo goed met elkaar konden vinden, waarom waren ze dan niet meer samen? Ik herinner me dat we eens met z’n vieren − mijn zus was er ook bij − iets gingen eten, en dat ik me afvroeg waarom mijn vader en mijn moeder na zo’n harmonieuze avond elk naar een ander huis gingen. Nu goed: véél beter dan een vechtscheiding, natuurlijk.

“Ik vermeld het in Doe maar niet om de lezer wat zicht op m’n persoonlijke achtergrond te bieden, maar verder schrijf ik weinig over het gezin. Het is een thema waar ik nog niet veel rijpe gedachten over heb. Omdat ik zélf nog geen gezin heb, allicht. Ik ben nog te jong om in vogelperspectief naar mijn jeugd en mijn familie te kijken. Dat is toch wel het comfort van ouder worden, geloof ik: een groter inzicht krijgen in wie je bent.”

Salumu: “O, zeker. En kinderen krijgen helpt ook geweldig.”

HET JUK

Hoe is de band met jouw vader geëvolueerd, Tuly?

Salumu: “Ik groeide grotendeels op bij mijn witte, Vlaamse moeder, en ging in het weekend naar mijn Congolese vader. Dat waren twee totaal verschillende werelden, en in mijn kinderhoofd maakte ik de dingen heel duidelijk: die Vlaamse wereld was helder en gestructureerd, die was góéd, terwijl die Congolese wereld voor verwarring en onveiligheid stond. En ik veralgemeende dat: álle Congolezen waren voor mij zo. Dat is racisme, ja. Het heeft mij veel tijd gekost om mijn vader los te zien van zijn afkomst. Nu besef ik dat het niet alleen zijn moeizame migratieverhaal is dat hem gemaakt heeft tot wie hij is. Dat hij gewoon een mens is, en dat mensen zich soms tot bloedens toe blijven schrammen aan het leven.”

Bachrouri: “Heb je dat gesprek al kunnen voeren met hem?”

Salumu: “Dat is moeilijk, omdat mijn vader een diepgelovig man is die alles in het leven interpreteert in het licht van religie. Zelf ben ik niet gelovig: er gaapt een ravijn tussen de werelden waarin we leven.

“Mijn hele leven al probeer ik om mijn vader te begrijpen, maar je kunt nu eenmaal niet alles verklaren. In Bintje probeer ik toch enigszins vat op hem te krijgen: ik maak er een verhaal van, een constructie waarvan ik onmogelijk kan weten of ze met de werkelijkheid strookt, maar die me wel troost.”

Bachrouri: “Over anderen schrijven is ook een goeie manier om meer over jezelf te weten te komen. Tenminste: zo ervaar ik het.”

Salumu: “Ja, het helpt om met meer mildheid naar jezelf te kijken.”

Bachrouri: “Of net met meer argwaan.”

Amir, jij hebt het in Doe maar niet over de manier waarop jongeren met een migratieachtergrond zich tegenover hun ouders positioneren.

Bachrouri: “Als je een kind of een kleinkind bent van migranten, ga je de mensen die de oversteek maakten − je ouders of je grootouders − haast vergoddelijken. Je weet dat ze zich voor jou in het onbekende geploft hebben, dat ze voor jou alles opgeofferd hebben, en dat hun grootste geluk het kleinste geluk van hun kinderen is. En je kunt daar alleen maar op antwoorden met dankbaarheid en loyaliteit. Je gaat dus niet zeuren over een lastig examen, een moeilijke werkdag of een knoop in je binnenste die je moet ontwarren. Want dat zou ondankbaar zijn tegenover wat zij allemaal voor jou hebben doorstaan.”

Salumu (knikt): “Maar daarmee kun je jezelf tekortdoen.”

Bachrouri: “Zelf heb ik die impliciete druk − ‘Wij hebben het pad geëffend, nu moet jij de kansen grijpen’ − altijd als bevrijdend ervaren. Ik wilde niets liever dan de wereld begrijpen, studeren, iemand worden. Maar ik zie in mijn omgeving ook mensen voor wie die druk een juk is. Ik heb vrienden die buitenshuis heel open zijn over hun problemen, maar bij hun ouders volledig dichtklappen, net omdat ze hen niet willen teleurstellen.”

‘In mijn kinderhoofd maakte ik de dingen heel duidelijk: die Vlaamse wereld was helder en gestructureerd, die was góéd, terwijl die Congo­lese wereld voor verwarring en onveiligheid stond. En ik veralgemeende dat: álle Congolezen waren voor mij zo. Dat is racisme, ja.’Beeld Geert Van de Velde

REDDERS EN DUTSEN

Amir, jij houdt in Doe maar niet een provocatief pleidooi voor de onafhankelijke stadstaat Antwerpen. Geestig, maar je wilt er ook iets mee uitdrukken: als je identiteit een lasagne is, is Antwerpen het dikste vel.

Bachrouri: “Precies: die stad bepaalt me, en ik ben er oprecht trots op. Als mensen me vragen waar ik vandaan kom, is dat ook het antwoord: ‘Van Antwerpen.’ Iets anders zou als een politiek statement voelen. ‘Ik ben Belg’ kun je interpreteren als een keuze tegen de wortels van mijn ouders, ‘Ik ben Marokkaan’ als onachtzaamheid tegenover het land waarin ik al mijn hele leven woon. Nee, dan ‘Ik ben Antwerpenaar’. Mensen rollen vervolgens hoogstens verveeld met de ogen: weer zo eentje die op luide toon kenbaar moet maken dat hij van ’t Stad is (lacht).

“Het is heel eenvoudig: Antwerpen is mijn thuis. Die stad is de pilaar onder mijn identiteit.”

Salumu: “Daar ben ik lichtelijk jaloers op, want ik ben opgegroeid in Sint-Niklaas, en ik heb mijn hele jeugd lang geacteerd dat ik een Sint-Niklazenaar was. Ik voelde me niet werkelijk deel van de stad, omdat ik er een cruciaal stukje van mezelf − het Congolese − niet kon tonen. Ik heb ervoor moeten vechten om dat wél te mogen doen.”

Bachrouri: “Bij mij was dat helemaal anders. Antwerpen heeft me altijd lekker gezeten: ik herken mezelf in die stad.”

Salumu: “Ik was in de klas de enige met een migratieachtergrond, en dat verklaart natuurlijk veel. Als er niemand is met wie je een verhaal deelt, ben je een makkelijke prooi voor eenzaamheid.”

Bachrouri: “Dat begrijp ik. Ik ben jonger, en ik ben opgegroeid in een grotere stad: ik kom uit de schoot van de gekleurde, superdiverse samenleving.”

Door te schrijven, Tuly, wil je ruimte creëren voor verhalen van mensen van kleur − de ruimte die in je kindertijd ontbrak.

Salumu: “Inderdaad. Meer zichtbaarheid, meer verhalen, meer representatie! In de culturele sector wordt nog altijd veel te weinig gekeken naar mensen van buitenlandse of gemengde origine als doelpubliek. Er is meer kleur, dat wel, we worden zichtbaarder, maar nog altijd is de doorslaggevende vraag: ‘Is het interessant voor een wit publiek?’ Ik ben bijvoorbeeld samen met een andere maker bezig aan een podcast over gemengd ouderschap − een vader en een moeder van verschillende afkomst, dus − en toen we een dossiertje indienden bij het Vlaams Audiovisueel Fonds werd dat afgewezen. Eén van de redenen: voor een witte Vlaming zou het niet interessant zijn. Er wordt nog altijd alleen door díé bril gekeken.”

Bachrouri: “Ik ben het met je eens, en tegelijk vind ik dat we niet in een kramp mogen schieten. Ik heb eens een dubbelinterview gegeven samen met Femke Hintjens, de jeugdwerker die zoveel voor me betekend heeft, en over wie ik ook schrijf in Doe maar niet. Later sprak iemand me daarover aan: had ik er wel aan gedacht dat je zo de stereotypen in stand houdt? De jongen van kleur die poseert naast de witte vrouw die hij bewondert en dankbaar is: zo bevestigde ik het white saviour-complex, waarbij witte mensen zichzelf fêteren omdat ze toch o zo goed zijn voor die kansarme gekleurde dutsen. (Gooit de armen in de lucht) Maar ik kan mijn biografie toch niet faken? Er hebben veel mensen een grote impact op mijn leven gehad, zowel wit als van kleur, en daarover moet ik toch kunnen vertellen? Ik wil mijn eigen geschiedenis niet herschrijven.

“Een ander voorbeeld: er zijn mensen die vinden dat het racistisch is als Lucas Rijneveld de poëzie van Amanda Gorman vertaalt, omdat hij wit is. Ik ben het daar helemaal niet mee eens.”

Salumu: “Ik ook niet, hoor. Maar er is wel een overvloed aan witte verhalen, en ik begrijp dat sommige mensen dat dominante narratief drastisch willen counteren.

“In mijn boek schrijf ik dus over een Congolese man die alles eigenlijk verprutst. Hij zit aan de drank, slaat zijn vrouw en is geen tedere vaderfiguur. Ik heb me wel afgevraagd of het een goed idee was om een zwart personage op die manier op te voeren: was het niet stigmatiserend? Ik heb het toch gedaan, omdat dat het verhaal is van wat ik heb meegemaakt. Maar het kan dus geen kwaad om na te denken over het narratief dat je verspreidt.”

LOUIS TOBBACK

In Bintje beschrijf je heel indringend het onbehagen waar een gekleurd kind tegenaan loopt in een exclusief witte omgeving.

Salumu: “Noem het gerust wat het is: racisme. Het gaat om een snoer van microagressies, van kleine dingen die samen heel groot worden, en zo iemand echt kunnen breken. Ik merkte dat ik dat niet goed uitgelegd kreeg in mijn overwegend witte vriendenkring, dat ik nooit helemaal duidelijk kreeg wat ik heb meegemaakt als kind. Daarom heb ik het opgeschreven. Een gesprek is per definitie chaotisch, met ruis en misverstanden. Als schrijver ben ik de baas van de alinea’s, en kan ik me ook losmaken van een neiging die me in het werkelijke leven vaak afremt: de verzoener willen zijn, het witte mensen naar de zin proberen te maken.

“Ik hoop dat ik in Bintje begrijpelijk maak hoe verwoestend dat microracisme kan zijn, maar ik wil het ook graag hebben over grotere, veelal nog onbesproken thema’s. Bijvoorbeeld: hoe in een gemengd gezin een subtiel racisme kan sluipen, een hiërarchie van de huidskleur. Mijn dochter is gekleurd, maar mijn zoon is wit, net zoals mijn man. Hoe het voor een moeder voelt om een kind te krijgen dat er niet uitziet zoals zij: we moeten daarover durven te praten. Ik hoop dat ik wat steentjes van dat complexe mozaïek heb kunnen leggen. Want complex is het, en confronterend ook.

“Mijn zoon was 4 toen hij van school thuiskwam met een stellige uitspraak: ‘Donkere kinderen zijn stout, stom en lelijk.’ Mijn man en ik hadden thuis nog nooit over kleur gesproken, maar nu moesten we die conversatie wel aangaan − een beetje zoals ooit onvermijdelijk het moment van de voorlichting komt. Blijkbaar speelde het toch in zijn hoofd, en eigenlijk is dat niet zo gek: kinderen denken in de categorieën die volwassenen creëren. Net daarom moet ook wie van zichzelf denkt dat-ie geen onderscheid maakt op basis van kleur er meer over nadenken, er meer over lezen.”

Bachrouri: “Maar misschien willen mensen dat gewoon niet, hè? Herinner je de uitspraak van Louis Tobback, onlangs: ‘Zijn we in ons diepste binnenste niet allemaal een beetje racist?’ Dat is een ondraaglijke gedachte.”

Salumu: “Maar ik denk wel dat het zo is. Dat we allemaal een beetje racistisch zijn, en dat we daarover moeten kunnen praten.”

Bachrouri: “Ik geloof zeker dat iedereen vooroordelen en blinde vlekken heeft, maar ik heb er moeite mee om dat te brandmerken als racisme. Voor mij kleeft aan dat woord een andere connotatie: iets intentioneels, iets kwaadaardigs en agressiefs.

(Denkt na) Weet je, dat debat is een heus mijnenveld geworden. Ik vind het almaar moeilijker worden om over vooroordelen, discriminatie en racisme te praten, over kansen krijgen en kansen grijpen, over het mooie en het moeilijke van de gekleurde samenleving, net omdat uitspraken meteen gepolitiseerd worden. ‘O, jij zegt dit? Dan sta jij híérvoor.’ Terwijl ik niet in politieke statements spreek: ik deel gewoon eerlijk mijn aarzelende meningen over de samenleving. Maar onvermijdelijk sluipt die druk ook bij me naar binnen: iets vaker dan me lief is vraag ik me af of ik, als ik a of b zeg, wel aan de juiste kant van de geschiedenis sta.”

‘Wanneer ik een column schrijf, zit ik almaar vaker te denken aan de kwalijke recuperatie die zal volgen. Schrijf ik over wat er misgaat, dan zal extreemrechts daar gretig mee aan de haal gaan, en zullen andere mensen van kleur me een bounty noemen die zichzelf ingelikt heeft bij witte mensen.’Beeld Geert Van de Velde

BOUNTY

Je portretteert in je boek onder meer een witte, uitgesproken linkse buurvrouw van je. Op een bepaald moment gooit ze je voor de voeten dat je de akker zaaiklaar maakt voor extreemrechts.

Bachrouri: “Voilà, dat is helemaal wat ik bedoel. Ik woon in Borgerhout, ik zat op een concentratieschool, ik kén de werkelijkheid van de gekleurde samenleving − en dus wil ik ook de zeurende problemen kunnen benoemen. Maar wanneer ik bijvoorbeeld een column schrijf (Bachrouri schrijft columns voor Knack, Salumu voor De Morgen), zit ik almaar vaker te denken aan de kwalijke recuperatie die zal volgen. Schrijf ik over wat er misgaat, dan zal extreemrechts daar gretig mee aan de haal gaan, zullen andere mensen van kleur me een bounty noemen die zichzelf ingelikt heeft bij witte mensen, en zal de geëngageerde buurvrouw me zeggen dat ik het bedje spreid voor extreemrechts. Terwijl ik gewoon vol goede bedoelingen zit, en eerlijk over de samenleving wil praten.”

Je bent in je boek behoorlijk mild voor Cois, een buurman met Vlaams Belang-sympathieën.

Bachrouri: “Hij is het prototype van iemand die zich verontwaardigd afvraagt waarom hij ‘niets meer mag zeggen’. Hij vindt het onrechtvaardig dat hij een racist wordt genoemd terwijl hij in zijn ogen gewoon feitelijke vaststellingen doet. Dat meer mensen van kleur werkloos zijn, dat vrouwen met wortels buiten de Europese Unie hier proportioneel gezien veel minder actief zijn op de arbeidsmarkt, dat mensen met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitscijfers…”

Salumu: “Maar welke verklaring haakt hij daaraan vast? Mensen met zo’n discours bedoelen doorgaans toch: het komt allemaal doordát het mensen van kleur zijn?”

Bachrouri: “Ik vermoed dat hij vooral bang is om de positie te verliezen die hij verworven heeft. Kijk, ik ben opgegroeid in de superdiverse samenleving: voor mij is ze een evidentie. Maar iemand die zijn omgeving drastisch heeft zien veranderen, kan dat als een bedreiging zien.”

Salumu: “Maar ondertussen is die superdiverse samenleving er toch al lang? We zitten al aan generatie vier. Waarom ben je zo bang om het woord racisme te gebruiken?”

Bachrouri: “Zoals ik eerder al zei: omdat racisme voor mij met intentie te maken heeft. (Glimlachje) Maar misschien benader ik het te veel als toekomstige jurist.”

Salumu: “Maar als iemand zegt dat die en die nationaliteiten niet deugen, als je problemen verbindt aan bevolkingsgroepen, dan ís dat toch intentioneel?”

Bachrouri: “Veel heeft met angst te maken, denk ik. En die angst verlamt, maakt onverschillig. Terwijl we juist heel geëngageerd zouden moeten zijn om er het beste van te maken.”

Jullie hebben allebei een bij uitstek geëngageerd boek geschreven.

Bachrouri: “Ik vind dat evident. We hebben allemaal een verantwoordelijkheid voor de samenleving die verder gaat dan één keer om de vijf of zes jaar een stem uitbrengen.”

Maar kun je van iedereen engagement verwachten? Er zijn ook mensen die zweren bij pour vivre heureux vivons cachés. Vrij vertaald: ik laat de wereld met rust op voorwaarde dat die wereld mij ook met rust laat.

Bachrouri: “Dat is niet waar ik voor sta. Als democratie alleen betekent dat je af en toe een bolletje kleurt, wat hou je dan nog over van die democratie? En natuurlijk kan je niemand dwingen om pakweg vrijwilligerswerk te doen, of zich hardop uit te spreken over de samenleving. Maar onverschilligheid vind ik verwoestend.

“Het baart me zorgen dat we de kunst van het meningsverschil almaar minder lijken te beheersen. We zijn bang geworden om het met elkaar oneens te zijn. Terwijl conflicterende ideeën net cruciaal zijn voor een samenleving.”

Salumu: “Ik begrijp wel waar het vandaan komt. Sociale media hebben de spelregels veranderd: kom je met een mogelijk controversieel standpunt, dan krijg je geheid een stortvloed van persoonlijke aanvallen te verwerken. Zeker als persoon van kleur, en al helemáál als vrouw van kleur: je krijgt zoveel shit over je heen. Ik begrijp mensen die ervoor kiezen om te zwijgen. Het is gewoon zelfbescherming. Ik vind niet dat je anderen daarin moet pushen.”

Bachrouri: “Zeker niet. Maar de call to action, die wil ik wel graag levendig houden. Want komáán, het gaat over ons, over onze wereld!”

Salumu: “Maar dan moet er wel aan nazorg gedaan worden. Verschijnt er een interview met Dalilla Hermans, dan lopen de commentaarsecties vol met de gortigste wreedheden. Je hebt als medium de plicht om die te verwijderen, vind ik, want het is echt verwoestend. Niemand is daartegen gepantserd.”

OCHARME!

Amir schrijft over juf Lynn, de leerkracht die in hem geloofde en hem optilde. Had jij een juf Lynn, Tuly?

Salumu: “Nee. Ik had goeie leerkrachten, dat zeker, maar er was niemand die interesse toonde in mij als mens. Dat heb ik zo gemist − en dat leidde tot de eenzaamheid waar ik het eerder over had.

“Ik denk dat het onderwijs op dat vlak nog altijd tekortschiet.”

Daarmee zijn we bij één van jouw stokpaardjes beland, Amir: de kwaliteit van het onderwijs.

Bachrouri: “Ik maak me daar zorgen over, ja. Ik vind het een prima zaak dat er de afgelopen decennia veel meer aandacht is gekomen voor het mentale welzijn van leerlingen, maar…”

Salumu: “Dat ís ook een prima zaak. Kan een kind niet mee in de klas, dan wordt er gezocht naar wat er scheelt. Misschien gaat het om ADHD, misschien om dyslexie? Vroeger vielen die kinderen gewoon uit de boot, nu worden ze geholpen. Dat is toch een verbetering?”

Bachrouri: “Absoluut! Scholen moeten geen tuchthuizen zijn. Als er twee jaar lang een pandemie over de wereld geraasd heeft, begin je daarna niet opnieuw alsof er niets gebeurd is. Dan vraag je eerst: ‘Hoe is het voor jullie geweest?’ Maar de bezorgdheid om het mentale welzijn mag geen excuus zijn om in de klas de lat lager te leggen. Er wordt steeds minder gelezen op school. ‘Ocharme,’ klinkt het dan, ‘we gaan die leerlingen, van wie er velen het Nederlands onvoldoende beheersen, toch niet bruuskeren door hun boeken op te dringen?’ Ik vind dat verschrikkelijk. Je beschermt hen daar niet mee, nee, je duwt ze naar beneden.”

Salumu: “Maar weet je wel zeker dat dat vanuit zo’n paternalistische ‘Ocharme!’-reflex komt? Is het niet eerder zo dat leerkrachten gewoon niet meer toekomen aan lezen in de klas?

“Ik heb zelf nog lesgegeven, en in die school werd het niveau soms bewust verlaagd. Niet uit medelijden met de kinderen, wel omdat het de enige optie was: hun taalachterstand was te groot. En dat heeft natuurlijk te maken met de gebrekkige sociale mix. Concentratiescholen zouden simpelweg niet mogen bestaan. Wat mij betreft hoeven ouders niet te kiezen naar welke school hun kinderen gaan. Nee, wijs als overheid een school toe, en zorg zo voor een goeie mix.”

Bachrouri: “Principieel ben ik het daarmee eens, maar ik hoor het de minister van Onderwijs al zeggen: ‘Wat dan met de vrijheid van onderwijs?’”

Salumu: “Die moet dan maar op de schop. Het zal geen populaire maatregel zijn, ik weet het wel. Maar hij is gewoon nódig.”

Bachrouri: “Hoe dan ook: de recentste PISA-resultaten zijn ronduit alarmerend. Intussen is 1 op de 4 kinderen in Vlaanderen functioneel analfabeet. Dat is onthutsend, hè. Het betekent bijvoorbeeld dat 1 op de 4 Vlaamse jongeren later op het werk de veiligheidsvoorschriften niet zal kunnen lezen en interpreteren. 1 op de 4 betekent ook dat het niet meer alleen om kansarme leerlingen gaat. Ook bij wie kansrijk is, is er een nivellering bezig.”

‘Als mensen me vragen waar ik vandaan kom, is het antwoord: ‘Van Antwerpen.’ Iets anders zou als een politiek statement voelen’Beeld Geert Van de Velde

‘SOUMISSION’

Salumu: “We hebben een totaal ander onderwijs nodig.”

Bachrouri: “Ik denk net dat we beter níét de revolutie kunnen uitroepen. Dat we gewoon weer naar de basics moeten.”

Salumu: “Ik ben er niet van overtuigd dat de mechanismen uit het verleden de redding zullen betekenen.”

Bachrouri: “We moeten de leerkracht weer voor de klas zetten. Hoe je het ook draait of keert, dat is toch de basis: iemand die je dingen aanleert. Het gaat ook om wat we verwachten van onderwijs, en dus: van de leerkrachten. Want ik hoor voortdurend dat ons onderwijs moet veranderen, maar zijn het ook niet voor een stuk de ouders die zichzelf ter discussie moeten stellen? Als ik de verhalen hoor van leerkrachten die ’s avonds boze berichtjes krijgen van ouders omdat ze hun zoon of dochter berispt hebben…”

Salumu: “Dat is een probleem van het digitale tijdperk: het werk houdt nooit op.”

Bachrouri: “Volgens mij gaat het over meer dan dat. Vroeger stelden ouders het gezag van de leerkracht toch niet zo ter discussie? Nu zijn er ouders die zeggen: ‘Ik heb een master. Die juffrouw met haar bachelor moet mij de les niet spellen.’ Dat vind ik toch, euh, bijzonder. Ik betwijfel of het per se de leerkracht is die heropgevoed moet worden.”

Salumu: “Maar dan moet die leerkracht wel de klas kennen. De huidige manier van lesgeven negeert de superdiversiteit in de samenleving.”

Bachrouri (schudt het hoofd)

Salumu: “Maar jawel! De realiteit is wat ze is: er is in Vlaanderen een almaar grotere groep van leerlingen met een flinke taalachterstand. Toen ik vijftien jaar geleden lesgaf, kreeg ik vluchtelingen in mijn klas die ik Frans moest leren. Maar ik was daar helemaal niet op voorbereid: in de lerarenopleiding was het nooit − nóóit −over de superdiverse samenleving gegaan. Het ging wel over hoe we met verschillende werkvormen de les zo leuk mogelijk konden maken. Maar hoe je in gesprek gaat met ouders met een laag opleidingsniveau, hoe je leerlingen met een migratieachtergrond betrekt bij de lessen: daar werd niet over gepraat. De leerkrachten werden aan hun lot overgelaten − en dus ook de leerlingen.”

Bachrouri: “Dat we de afgelopen jaren vooral met de werkvormen bezig geweest zijn, met hóé leerkrachten doceren in plaats van met wát ze doceren − is voor mij misschien wel het grootste falen. We moeten terug naar de essentie, en voor mij heeft die met taal te maken. Er is de afgelopen tijd vooral ingezet op de STEM-richtingen − en terecht, want we hebben wetenschap en wiskunde nodig in de samenleving. Maar het is wel ten koste gegaan van vakken die inzetten op taal, cultuur en geschiedenis. Dat was het gevolg van een heel instrumentele visie: het onderwijs moet jongeren voorbereiden op de arbeidsmarkt. Ik vind dat het jongeren moet voorbereiden op de samenleving − op de grote, boze wereld. En dan heb je dus taal nodig.

“Er wordt ook zoveel ballast in ons onderwijs geïnjecteerd. Burgerschap, financiële geletterdheid, verkeersveiligheid: er is altijd wel iemand aan het roepen dat zoiets absoluut een apart vak zou moeten zijn. Maar als je nu eens gewoon met de basis begint − de taal − dan zijn die vakken helemaal niet nodig.

“Welke boeken laten we onze leerlingen nog lezen? Voor mij is dat een cruciale vraag.”

Salumu: “Ik probeerde indertijd om mijn leerlingen aan het lezen te krijgen, maar ze hadden er simpelweg geen oren naar. Het is wrang, maar: het interesseert hen niet. En je kunt het er moeilijk in rámmen.

“Voor VRT Educatie heb ik een poos geleden mee een lespakket over lezen gemaakt, EDUbox. We gingen dat uittesten in een klas: we presenteerden de leerlingen een fragment uit een boek, slechts een A4’tje lang. De eerste reactie: ‘Moeten we dat lézen? Kon het niet ingesproken worden?’ Begrijp je? Gaan zitten en je concentreren op een tekst, dat is er helemaal uit. En misschien heb je gelijk, Amir, misschien moeten we koppig de lat hoog blijven leggen. Maar aan de andere kant: wat levert dat op als leerlingen helemaal afhaken?”

Jij gaat vaak voorlezen in vijfde en zesde leerjaren, Amir. In je boek staat een hoofdstuk over je bewogen relatie met één van die klassen.

Bachrouri: “Het was een klas die me raakte, die aan me bleef kleven. Aanvankelijk was er vooral scepsis en desinteresse. Toen ik een stuk voorlas uit Soumission voorlas, kantelde het. Ik voelde frustratie bij wie het niet helemaal begreep − logisch: het ging om 11- en 12-jarigen − en verzet bij wie z’n wereld plots ondersteboven gehaald zag. Want Michel Houellebecq is in dat boek cru en vulgair, en bepaald niet lief voor de islam, hè. Voor velen was dat een schok. De roerigheid die plots door die klas trok: ik vond het prachtig. Want plots was lezen niet meer een dingetje van seuten. Nee, het inzicht drong door dat in boeken iets wezenlijks op het spel kan staan. De deur stond op een kier.”

Salumu: “Wat een mooi verhaal! En je hebt gewoon gelijk: we moeten het blijven proberen. Moedig voorwaarts, verdorie!”

Tuly Salumu, Bintje, Borgerhoff & Lamberigts

Amir Bachrouri, Doe maar niet, Borgerhoff & Lamberigts

© Humo